VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT 8 De spooktrein iiiniii Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten. HUMOR WETENSWAARDIGHEDEN. WARE WOORDEN Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 18 Maart 1933. No. 9247. ZATERDAGAVONBSCHETS Een oorspronkelijke vertelling door Sirolf. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). JANSEN spoedde zich huiverend en een beetje gemelijk op Maandagmorgen door de hal van het station om den vroegen trein naar de Noor delijke provincie te halen, die hij voor het eerst voor zijn firma zou gaan bereizen. Op zich zelf wel een aar dig karwei, omdat hij er vrijwel nog nooit geweest was en alles dus nieuw zou zijn, met vele kansen op goeden omzet. Bovendien had hij dien morgen, zoo toen hij het huis uitkwam, een zwarte kat gezien, en dat beteekende volgens Jansen bijzonder geluk. Alleen was hij erg vroeg opgestaan, wat niet meevalt na een plezierigen, laten Zondagavond. Het was zelfs nog niet eens heelemaal licht op dien laat-winterdag en er scheen weinig animo voor dien vroegen trein te zijn. Jansen zocht een leege coupé, trok de deur achter zich dicht en nestelde zich in een hoek. nadat hij zijn koffer met de monsters schoencrême honderd procent beter dan die van de concurrentie, me neer en veel zuiniger, bovendien absoluut onschadelijk voor het leer enz. enz. in het net had gelegd. Jansen had niet kunnen zeggen, wat het was. maar bij het betreden van dien vreemden trein had hij een gevoel gekregen, dat er Iets bijzonders, iets geheimzin nigs aan was. Of het kwam, dat er bijna geen passagiers schenen te zijn? Of dat het zoo stil op het perron was? Of dat het nog zoo donker onder de overkapping was? Lekker warm was het anders in de coupé, trof je niet dikwijls zoo vroeg. Echt fijn om nog even na te doeze len... Daar, daar ging een signaal, het bekende signaal en toch... net of er iets anders aan was... en dan dat geluid van den trein... het stampen en schokken en don deren van de wielen, het was net, of je het heel uit de verte hoorde en veel zachter dan gewoonlijk... het leek warempel wel, of ze over de rails zweefden... en wat hard ging dat... kijk daar eens hoe de telefoonpalen voorbij schoten, niet bij te houden... En wat was dat nu? Waar gingen ze nu naar toe? Kijk eens! Een zij spoor op... en daar, daar kwamen boomen aan, steeds meer boomen... nu reden ze er midden in... vreemd, hij had nooit geweten, dat ze zoo dicht bij de stad zoo'n diep, donker, groot bosch hadden... en wat was het er stil... niets bewoog... het was net, of ze door een ein- delooze tunnel reden... de tijd vloog... vreemd, al dien tijd had hij al geen conducteur gezien... héééé... daar vloog een blokhuis voorbij, met groote zwarte letters droeg het den naam van zijn plaats van bestemming... ja, kijk, het bosch werd dunner... een perron... een sta tion... met een vreemd aandoende geruischloosheid reed de trein het station binnen... Jansen pakte zijn koffer tje, verliet den trein... Geen sterveling was er op het perron te zien. Op een bank, heelemaal achteraan, zat een witkiel te slapen. Bij de controle aan den uitgang stond een spoorbeambte, maar in plaats van N. S. (Ne- derlandsche Spoorwegen) stond er met gouden letters op zijn pet: „Welkom". En de man lachte geheimzinnig, toen hij het treinabonnement van Jansen met een en kele blik monsterde. De stationstraat was heel kort, nog geen vier huizen. Maar op het hoekje stond een man opgewonden naar hem te wenken en te wuiven. Jansen stapte aan. Op tien pas afstand riep de man al: K toch. meneer Jansen, ik zit al met smart op U te wachten. Wil U niet plaats nemen, hier neemt U deze fauteuil. En schrijft U asjeblief op: Zestig dozijn doozen zwarte schoencrème en 200 dozijn bruine... ja, stuurt U vooral die 300 dozijn bruine eerst, want bruine schoenen is de groote mode, de menschen belegeren mijn winkel er voor, het lijkt wel of ze de bruine crème op hun brood eten... Jansen straalde. Om den hoek van de stationstraat was de winkel van den ongeduldigen man geweest en in zijn beste kamer had hij de reuzenorder genoteerd. Was me dat even een begin! Zijn week was al goed... Nauwelijks had hij den winkel verlaten, of een jong meisje van nauwelijks twintig lentes, met oogen als vu rige kolen, kwam plotseling naast hem loopen en fluis terde met een stem, die het hart van Jansen op hol deed slaan: Bent U niet meneer Jansen? Ja, o, wat heerlijk. Komt U gauw met me mee, we hebben zoo vreeselijk naar U verlangd... ja, ik vooral... maar pa zal ook zóó blij zijn... ja, hier is het! Nog geen tien huizen verder kwam Jansen een groote winkel binnen, waar een dikke, stralend uitziende man hem beide handen toestak, terwijl een dito dame een traan wegpinkte en zuchtte: eindelijk... eindelijk... Het meisje met de vurige kolen-oogen drukte hem een kus op d en wang en vluchtte dan heen, naar achteren. Jan sen stond perplex. „Schrijf U gauw op, meneer Jansen", sprak de dikke man met ontroerde stem, „asjeblief, me neer Jansen, zeshonderd dozijn zwarte schoencrême en duizend dozijn bruine crème... Ja, vraagt U maar niet verder... we komen daar nog tekort aan, maar we dur ven U nu niet meer te vragen, We zijn toch al te onbe scheiden..." „Heelemaal niet", wilde Jansen juichen, maar zijn aandacht werd plotseling afgeleid doordat hij een don ker uitziende man voorbij de deuropening zag loopen, die op een geheimzinnige manier naar binnen keek en hem een wenk gaf. Zoodra hij de nieuwe order genoteerd had. snelde hij naar buiten. Daar stond de donker uitziende man, die sprak op een toon, of hij om een aalmoes vroeg: „Par don, meneer Jansen, de groene kwadraat van het monsteroog, nietwaar? hij knipoogde treurig, doch er flikkerde iets vreemds in zijn blik jaja, ik zie het al, U kent het wachtwoord, komt U gauw mee." Vijf stappen verder sloegen ze een donker slop in. dat even later uitmondde op een doodstil pleintje. Midden op dat plein stond een heer, blootshoofds, in gekleede jas, die, zoodra hij Jansen zag, een diepe buiging maak te en dan met een nederig uitnoodigendgebaar op een winkel wees. Jansen was stomverbaasd. De heele etalage stond vol met doozen schoencrême. „Ze zijn allemaal leeg, het is vreeselijk." zei de man met 't bloote hoofd, „wii U asjeblief noteeren voor drieduizend dozijn zwar te crème en vijfduizend bruine? Ja, we betalen vooruit, asjeblief!" Jansen kon zijn oogen niet gelooven. Zijn bevende vingers schreven de duizelingwekkende getallen in zijn boekje, dat hoe langer hoe voller werd. „Waarom vijfduizend, schrijf er gerust tienduizend op," hoorde hij opeens een vreemde stem aan zijn oor fluis teren. Hij keek op. En opeens zag hij, dat de donker uit ziende man, die hem hierheen gebracht had, een knup pel te voorschijn haalde en hem een klap op het hoofd gaf. voordat hij het kon verhinderen... Toen hij met een schok weer bijkwam... keek hij ver dwaasd rond. Hij zat in de spoorcoupé... naar de Noor delijke provincie... voor hem op den grond... lag zijn koffertje, dat door den schok uit het net was gevallen, warempel boven op zijn kop... au, het deed nog zeer... Verdraaid-nog-antoe, hij had gedroomd! En toen hij even later in zijn plaats van bestemming was afgestapt, en nae en geweldige race met een con current het eerst in het kleine drogistwinkeltje zwee- tend aankwam, snauwde de winkelier hem toe: „Ben je mal geworden, vent, een dozijn van die doozen schoen smeer? Die rommel verkoop ik in geen jaar, niks hoor, schrijf mij maar op voor een half dozijn, en dan zwart en bruin, en betalen doe ik over een half jaar, atjuus- jes, en als ik je nooit meer zie zal ik ook niet huilen!" Kapper (als inleiding tot de verkoop van een haar- watertje): Uw haar v?ordt erg dun bovenop, meneer! Klant: VolkomeA juist! Wil U soms een paar tweede hands borstels en kammen van mij koopen? „Heusch, mijne heeren", riep de verkiezingscandidaat uit, ..als U zoo te keer gaat, kan ik mijn eigen woor den niet verstaan." „Hindert niets, man!" riep een stem, „Je* mist er niets aan!" De dorpsschoolmeester had zijn klas een prachtig ver haal opgehangen over de zalmvisscherij. En aan het einde van de les zei hij. dat de jongens hun leien mee naar huis moesten nemen en als huiswerk een zalm moesten teekenen. Den volgenden morgen werden alle leien nagekeken. Op een lei stond echter heelemaal niets, en de meester verlangde een verklaring daarvoor. „Ja, meneer," zei de jongen, „ik heb gisteravond een prachtige zalm geteekend en toen ik vanmorgen de lei mee wou nemen zag ik, dat de kat hem er had afge likt" Meneer (aan een kennis uitleggend, hoe hij zijn huis moet vinden): „Je loopt dien weg af, totdat je aan een groene schuur komt, maar dat ben ik niet, Dus loop je door tot je aan een baksteenen huis komt, maar dat ben ik ook niet. Dan loop je verder en dan kom je aan een wit huis met een varken in den tuin en dat ben ik!" „Pa," zei Jantje toen hij van school kwam, „de juf frouw op school is erg nieuwsgierig naar U!" „Hoe dat zoo?" vroeg de vader gevleid. „Vandaag heeft ze mij wel tien keer gezegd, dat ik moest probeeren mijn fatsoen te houden en me niet als een straatschooier te gedragen, en toen zei ze, dat ze wel eens zou willen weten, wat voor soort vader ik had!" DE NIEUWE AUTO. De vader: Hoeveel benzine gebruikt hij? De moeder: Welke kleur heeft de bekleeding? De zoon: Hoe hard gaat hij? De dochter: Heeft hij een leuke toeter? De buren: Je snapt niet, waar de menschen de centen vandaan halen! Intelligent. Zij: „Wie had ooit gedacht, dat de zee zooveel watei kon bevatten." Hij: „Ja, maar dat is nog niets! Want nu zie je nog alleen maar de oppervlakte!" Is het U bekend: dat scheermessen in Europa reeds vóór de achttien de eeuw gebruikt werden? dat vogels slapen met hun kopje onder den linker vleugel? d a t de koudste plek ter wereld in Siberië gevon den wordt, waar men soms temperaturen heeft van 9G graden onder nul? dat Rusland's militaire macht 11.4 pet. van de be volking uitmaakt? dat er in New-York city honderd gebouwen met meer dan dertig verdiepingen zijn? d a t de Amerikaansche luchtvaartindustrie in 1931 150 millioen liter benzine gebruikte? ...Om te leeren is 't leven gegeven. Leeren en leven is d'eeuwige taak, die noch de knaap, noch de grijsaard verzaakt! o Werken zonder plan is even dwaas als naar zee gaan zonder kompas. o Laten wij uit onze harten roeien zwakheid en leugen en van halfheid bevrijden onzen wil en al ons doen! o Een goede naam is gelijk aan een eiland, door hooge rotsen omgeven; is men er eens af, dan komt men er niet gemakkelijk weer op. -o- Iedereen, die in zaken is, moet de eigenschappen van een goed verkooper bezitten. Om het hart van anderen te treffen, moet ge woorden spreken, die u uit het hart komen. Dat was echter gemakkelijker gezegd dan ge daan. want zoowaar uit het hartje van het oer woud naar Amsterdam is geen kleinigheid. Doch ze sloegen zich er doorheen en op het plaatje hier beneden zien we hoe ze, eenmaal weer in de bewoonde wereld teruggekeerd, een haven plaats hebben bereikt, en ongemerkt aan boord van een schip klauteren, dat hen naar Neder land zal terugbrengen. Ze wisten niet wat ze zagen en van louter schrik en verbazing waren ze beiden achterover gevallen. Wim en Pim, die zich de thuiskomst wel een beetje anders voorgesteld hadden, had den eerst wat beteuterd staan kijken, toen ze daar hun moeders zagen zitten, maar als deze laatsten van hun eersten schrik waren bekomen, hadden ze maar één en dezelfde gedachte en welke die was, zien jullie op het plaatje hier naast. Zoo eindigde de geschiedenis van het gestolen luchtballonnetje of de geschiedenis van twee Amsterdamsche straatjongens. Het einde. Zoo hadden dan de beide deugnieten Pim en Wim elkaar weer gevonden en vroolijk zag de piloot toe hoe ze, van pure vreugde over het plotselinge wederzien, elkaar cm den hals vie len. Ze hadden nu meteen genoeg van hun avontuurlijken tocht en verlangden naar huis. Het was, net als in het begin van deze ge schiedenis, weer een mooie dag. toen twee moe ders in Amsterdam hadden staan praten en waarover ditmaalnu natuurlijk over die twee deugnieten van hen, Pim en Wim, die naar ze dachten, wel nooit meer terug zouden keeren, tot op een gegeven oogenblik een van hen om den hoek van de straat keek en maar bleef staren, zoodat de ander ook eens moest kijken en toenJa, werkelijk, ze waren het.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 21