De strijd tegen de Berbers.
De B
rabantsche Brief
van Dré.
Zaterdag 25 Maart 1933.
SCHAGER COURANT.
Derde blad. No. 9251
Andere namen.
DE ZWERVENDE KOOPMAN-CHAUFFEUR IN
OORLOG2GEEIED. - STRIJD IN DE BER-
PEN HET ONVINDBARE GEVECHTS-
FIONT. OVERVALLEN EN
MOORDZUCHT. - EEN ONDER-
NEMING, WAARVAN IK
AFZAG.
Debdou (Marokko), Maart
NIET met ons motorrijwiel met zijspan, doch
als passagiers op een vrachtautomobiel zijn
we er vanuit Oujda op uit getrokken, op
zoek naar het gevechtsfront. De chauffeur-
eigenaar van den wagen was een koopman, die met
het nog niet tot rusi gebrachte zuidelijke deel van
Marokko handel drijft in bier, gebakjes (jawel, de
ijzervreters, die tegen dt Berbers strijden, houden ook
van zoetigheid), blikjes leverpastei, en andere lek
kernijen. Wijn verkoopt hij natuurlijk niet, want die
krijgen de militairen dagelijks. Fransche soldaten
vechten misschien wel zonder patronen, maar zon
der wijn niet. Ik wil daarmede niet zeggen, dat ze
zich bedrinken, want zooveel wordt niet verstrekt,
maar een kwart of een halve liter wijn per man en
per dag is nuodig om bij het eten te drinken en hen
in goed humeur te houden.
Elke tocht van onzen chauffo Jr-koopman bedraagt
heen en terug bijna tweeduizend kilometer, voor een
deel langs zeer slechte wegen. Hij verdient op zijn
waren veel meer dan honderd ten honderd, maar
waagt daarbij zijn leven, üp bet hem verstrekte ver
lof in de gevaarlijke zone per automobiel te reizen,
staat dan ook nadrukkelijk vermeld, dat het is op
eigen rekening en gevaar.
Wij wilden eens poolshoogte gaan nemen, omdat we
gehoord hadden van ernstige gebeurtenissen. Een
geheel bataillon Afrikaansche scherpschutters was
met officieren en al in het gebergte vernietigd door
de niet-onderworpen Berbers, zoo werd gefluisterd.
Officieel werd medegedeeld, dat zes officieren en
twaalf onder-officieren, allen Europeanen, waren ge
vallen. Over de soldaten, korporaals en andere inlan
ders werd niet gesproken. Naar de officieele opgave
zouden dus twee a drie compagnieën onder bet
vuur van den tegenstander zijn vernietigd. De ge
wonden werden naar s lands gebruik als dieren af
gemaakt. Men sneed hun de keel door.
Troosteloos, grootendeels kaal en dan bevolkt was
de streek, waar we door kwamen. Vóór ons, aan de
kim, verhieven zich bergen, de Groote en de Kleine
Atlas, daar, waar de niet-onderworpen stammen Ie
ven. Hoe meer we naar het zuiden kwamen, hoe ge
ringer het verkeer werd langs de soms zeer slechte
wegen. Militaire transporten, automobielen, ontmoet
ten we een enkele maal, tot we eindelijk, tegen den
avond, te Erfoud, een onbeduidend, grootendeels
Arabisch stadje, aankwamen Hier heerschte drukte
van militairen. Waren we eindelijk aan het ge
vechtsfront? Voor deze vraag haalde men de schou
ders op. Er is geen front. Er ztjn alleen de bergen
en daartusschen leven de Berbers, die telkens van
woonplaats verwisselen, maar geen gelegenheid la
ten vaarbij gaan Fransche troepen te overvallen,
dorpen uit te plunderen, te verbranden en de bewo
ners (ras- en taalgenooten der aanvallers) te ver
moorden.
Het is daarom te begrijpen, dat de bewoners der
bedreigde gebieden voor het allergrootste deel met
hun sympathieën staan aan Fransche zijde en hulp
troepen leveren.
Deze „gehuisveste" Marokkanen, die de veeteelt
bedrijven, en ook reeds den landbouw beoefenen,
waren nog niet heel lang geleden, enkele paren
slechts, ook tegenstanders der Franschen. Thans
hebben ze hun zwervend bestaan opgegeven, ze heb
ben zich „gevestigd" en wonen voor het meerendeel
niet meer in tenten, doch in huisjes Het is waar,
in vergelijking b.v. met West Furopeesche boeren-
en arbeiderswoningen zijn het armzalige krotten,
doch in vergelijking met de vroegere woningen de
zer menschen, met hun oude tenten, zijn deze krot
ten paleizen.
Om het berggebied, waar de niet-onderworpen stam
men wonen, hebben de Franschen een gordel van
versterkte posten getrokken, maar deze posten lig
gen tamelijk ver van elkander en zoo nu en dan
kunnen kleine troepen gewapende Berbers nog wel
eens doordringen buiten de postengordrl. maar ver
kunnen zij zich daarbij niet wagen, daar hun anders
den terugweg wordt afgesneden.
F.ten en drinken kunnen de strijdende Berbers in
he* gebergte vinden (ze hehben o.a. hun kudden
schapen) en soms ook komen zulke Berbers, z:ch
voordoende als rustige bergbewoners, naar de markt-
plaatsies. waar zij geweven stoffen, dierenhuiden
brandhout verknopen en kaarsen, lucifers, petroleum,
rijst e.d. inslaan. Ammunitie en wapens kunnen zij
daar echter niet verkrijgen, daar hiervan de verknop
en het transport onder strenge controle staan. Het
munitie-vraagstuk is voor de strijdende Berbers dus
uitermate moeilijk, doch dezer dagen heeft een croep
Berbers in het gebergte een colonne automobielen
met munitie overvallen en uitgemoord. Twee en twin
tig man Europeanen lieten hierbij het leven. Ook de
vernietiging van eenigc compagnieën leverde den
Berbers munitie en tevens eenige honderden gewe
ren. Dit is waarschijnlijk de reden, dat het verzet
weer opleeft. Zulke overvallen ziin in het woeste
gebergte zonder wegen niet altijd te voorkomen.
De Franschen werken ook met vliegmachines,
maar heel veel kunnen die niet uitrichten. In kleine
groepen van enkele tientallen treden de Berbers ge
woonlijk op. Bij de nadering van een vliegmachine
verspreiden deze menschen zich en worden onvind
baar of bieden in elk geval geen aannemelijk doel
▼oor een bombardement uit de lucht. Dorpen en ste
den bewonen de Berbers niet. Ontdekt een vliege
nier al eens een tentenkamp, dan zijn de bewoners
reeds gevlucht, voor de eerste bommen nedervallcn.
En wat voor een uitwerking hebben zulke bommen
op een leeg tentenkamp? liet resultaat loont de kos
ten niet.
Heel dikwijls ook vinden de Berbers een onderko
men in holen, waar zo volkomen veilig zijn, F.en de
zer dagen nog moest een militair vlie-gtuig,een nood
landing doen in het niet-onderworpen gebied. De
bemanning is natuurlijk afgemaakt of heeft, om
den marteldood te ontkomen, zelfmoord gepleeg^.
Wat Erfoud ons te zien bood, was voor mij niet
nieuw. Het herinnerde me min of meer aan de tij
den. dat ik als oorlogscorrespondent me aan de fron
ten in Europa bevond. Erfoud deed me denken aan
een frontstadie, met dit verschil, dat men er vol
komen veilig is. De niet-onderworpen Berbers hebben
geen zwaar geschut en geen vliegmachines en zullen
naf.uurlijk geen stadje of geen dorp met sterke be
zetting aanvallen. Zij bepalen zich tot overvallen,
(fa&r, waar zij zoo goed als zeker zijn van een ge
makkelijke overwinning.
Ik had wel neiging de meer afgelegen, de meest
vooruitgeschoven posten te bezoeken en ik sprak
er met een officier over, doch het bleek me, dat aan
zulk een tocht groote moeilijkheden zouden verbon
den zijn. Ten eerste zou ik officieel om verlof voor
zulk een tocht moeten vragen, wat heel wat brief
wisseling en gezien de afstanden, heel wat tijd zou
kosten. Dan zou ik enkele honderden kilometers per
muilezel moeten afleggen, waarbij ik niet meer dan
dertig, hoogstens veertig kilometer per dag zou kun
nen vorderen. Dit zou dus een reis van weken wor
den, zonder dat ik aan mijn lezers eenig artikel zou
Ontploffing te Lutterade
Di stikstofbinding-s bedrijf. Geen persoon
lijke ongevallen.
Donderdagmorgen omstreeks zeven uur vond in de
pompenkamer van het stikstofbindingsbedrijf der staats
mijnen te Lutterade tengevolge van een breuk van een
machine, een hevige gas-explosle plaats, waardoor vrij
wel alle ruiten van het gebouw sprongen, terwijl zelfs
ramen werden weggeslagen. Het wegstroomende gas
sloeg met een grooten vlam brandend uit het dak. Door
stopzetting van het bedrijf en sluiten van den gastoe-
voer werden de vlammen gedoofd. Persoonlijke ongeval
len kwamen niet voor. Onmiddellijk werd met het op-
ruimingswerk begonnen. Het bedrijf zal na eenige uren
kunnen worden hervat. Verzekering dekt de schade.
Tractor rijdt in de Haarlemmertrekvaart
Een berbervrouw, die vroeger een tent bewoonde
en thans een huisje beeft, aan den
huiseiyken arbeid.
kunnen verzonden. In een of andere afgelegen post
zou ik dan vele weken kunnen wachten op dingen,
die misschien toch niet zouden gebeuren. Van deze
onderneming heb ik daarom afgezien om nu spoedig
mijn reis oostwaarts te vervolgen.
Rust'ge menschen. die in hun behagelijk thuis dit
artikel lezen, mogen bodenken, dat daar ergens in
de bergen van het verre Marokko in eenzame posten
soldaten liggen, de hand aan het geweer, naoht en
dag gespannen luisterend en uitturend. Achter deze
soldaten wonen Marokkanen, die vreedzaam hun
land bebouwen, hun voe verzorgen en onrustig,
angstig elkander aankijken als plotseling schoten
knallen.
Vóór deze soldaten zijn de norsche, zwijgende ber
gen en daartusschen ergens de vijand, die op hen
loert en begeert te plunderen, niet te werken; de
vijand, voor wien elke Europaan is een ongcloovi
ge. een onreine, een verachtelijk wezen, dat men
vermoorden en doodmartelen mag.
Hebzucht, ongebonden vrijheidszin, godsdienstig
fanatisme drijven de niet onderworpen Berbers nog
tot verzet, maar op den duur zullen zij het hoofd
moeten buigen.
Ai vormen zij nog een bedreiging voor hun naaste
omgeving, een gevaar voor de positie der Franschen
in Marokko zijn zij reeds lang niet meer.
J. K.BREDERODE.
Inzittenden hebben zich net nog weten te
redden. Stagnatie van het tramverkeer.
Donderdagmorgen om 5 uur is op de Amsterdamsche
Vaart tegenover de iisbaan te Halfweg een verkeerson
geluk gebeurd, dat gelukkig zonder ongelukken is af-
geloopen. Door tot nu toe onbekende oorzaak geraakte
een tractor met aanhangwagen van de firma de Ruyter
en Krijger uit Rotterdam, die in de richting Amsterdam
reed. te water. Een trammast van de N.Z.H. en enkele
paaltjes werden uit den grond gerukt. Het voorste ge
deelte kwam in het water terecht en de aanhangwagen
bleef op de trambaan staan. In de cabine zaten twee
personen, die zich door het stukslaan van het dak uit
hun benarde positie hebben gered. Zij liepen een nat
pak op.
De materieele schade is zeer groot. Het bovennet van
da tram was onklaar geraakt, zoodat het tramverkeer
stagnatie ondervond. Een éénrichtingsverkeer moest
worden ingesteld. Deze regeling gaf door de vele foren
sentreinen veel oponthoud. In den loop van den dag is
de tramlelding hersteld.
In de cabine zaten de 40-jarige K. Hanselaar en de 20-
jarige C. Vennik. beiden van beroep chauffeur. Zij waren
werkzaam bij een Rotterdamsebe firma en hadden op
dracht een hoeveelheid Brusselsch lof naar de Amster
damsche groentenmarkt te brengen. Zij kwamen recht
streeks uit Brussel en het laat zich begrijpen, dat Han
selaar neiging had tot slapen. Verondersteld wordt dan
ook, dat hij door vermoeidheid de macht over zijn stuur
is kwijtgeraakt
Bijna verdronken
Toen de auto in de vaart lag. stond de cabine spoedig
in het water. De chauffeurs voelden zich opgesloten en
zij veronderstelden, dat zij in het water den dood zouden
vinden. Tenslotte deden zij nog met uiterste krachtsin
spanning een poging om het dak open te krijgen, welke
poging gelukte. Spoedig wisten zij zich op het droge te
brengen.
Met een particuliere auto zijn zij in hun natte pakken
naar de Politiepost aan de Amsterdamsche Vaart te
Haarlem vervoerd. Ze zijn daar geholpen aan dekens.
De patroon in Rotterdam werd gewaarschuwd, die dro
ge kleeren naar Haarlem heeft gestuurd.
De veranderingen In Dnitschland beperken zich niet
alleen tot persoonlijke aangelegenheden, waarbit
Marxistische aanhangers door aanhangers van de
xegeeringspartij worden vervangen. Ook de namen
van straten, bruggen en gebouwen worden gewijzigd.
Zoo werd de Hugo Preuss-brug in de nabijheid van
het Lehrter station door den Berlijnschen politie-pre-
sldent in Admiraal Scheer-brug veranderd.
Bloemenmagazijn „CORONA",
KONINGSTRAAT 67 DEN HELDER,
levert U alle moderne bloemstukken
Telefoon 216. Postgiro 99555.
Ulvenhout, 21 Maart 1933.
Menier,
Op 't end van de verle-
jen week, kwam heclegaar
onverwachts onze Dré, d n
verver, uit de loclit tuime
len, mee z'nen kleinen
Bart hij 'm. Ge wit wel, da
bruurke van Dré III, da
manneke rr.ee z'n spraak
gebrek. Zoowlaank as ie
praten kan, leet-ie al over
hoop mee z'n „L." Ik zeg
wel, veur 't gemak, „zoow
laank as ie al praten kan,"
mar da's maar hij manier
van spreken. Waant, goed
beschouwd, kan ie 't nog
nie. As ie wa zeet, rolt 't allemaal uit z'n mondje
as gehakt uit d'n vleeschmeulen.
't Hangt allegaar aan mekaar en ge ziet er gin be
gin en gin end aan. En gemot heel goed opletten,
om er nog wa van te snappen, waant hij vertelt
't gin twee keeren!
As ge vraagt „wablief", dan prot-ie oew na en
zeet-ie: „wabwief." En verder krijgde 'r gin woord
bij 'm uit.
Vijf jaren is ie nomv en vanaf dat-ie loopen kan,
da's dus vier jaren omtrent, hee m'ncn zeun al aan
me gevraagd: „wa zal er van da nommer terechtko
men."
„Vraagt 'm da zeivers is", raaide-n-ik d'n verver
aan, toen ie da weer herhaalde deus week: „wie wit
hoe hard 't oew nog meevalt!"
„Vraagde gij 't 'm dan maar 's, vader," zee d'n
Dré: „dan zulde nog vritnd op kijken."
'k Gong 'm zoeken, en vond 'm ten langen leste op
d'n weg, in 'n diepgaand gesprek mee d'n Jaan, on
zen veldwachter.
Janus had 'm hij z'nen kraag, zwaaide z'nen dik
ken wijsvinger langs Bart z'n oogen en Bart trok
om los te komen. Toen wier ie gefoeljeerd. Janus
wrong z'n dikke vlerken in de zakskes van Bart z'nen
bonkert en haalde-n-er 't een en ander uit en smeet
't in d'n sloot.
Bart schold en foeterde. „Wee-weke fent, wamc-
wos! Wos zeggik! Iksawoparoepen, dieswaatje opje-
kop, weewekerd!"
Toen kwam ik dichterbij. Ik bedooide me; da snap
te, amico.
„Opa, diefent gaptmesakken leeg!" viel Bart uit
„Is da-d-ok 'n kleinzeuntje van jouw, Dré?" vroeg
d'n Jaan.
,,'k Mot 't wel bekennen Janus", zee ik: „waant hij
zegt Opa teugen me, dus: ja dan!"
„Is ie soms in de fermilie van Dré III?" vroeg d'n
Jaan.
Ik knikte.
„Da schijnt 'n bijzonder merk te zijn", zee Janus
weer en gooide meteen 'n haandsvolleke punaises in
d'n sloot.
„Nou hoop ik da'k ze allemaal heb", bromde d'n
Jaan: „en nouw naar huis. boef!"
Bart sprong opzij, zoodat d'n Jaan in de locht
schupte, en eenmaal buiten schot, zette Bart 'n lan
ge neus en riep: „Boef? Je sussie!"
„Wa-d-is-t-er toch gebeurd, Janus?" lachte-n-ik.
„Aasteblief", zee d'n Jaan: „Kek 's hier!" en hij
wees op z'n leege fietsbaanden. „Daar hee da schoffie
punaises ingestopt", zee Janus kwaad; „terwijl ik
effe binnenzat in de „Gouwen Koei". En op m'n zaal
had ie er ok vijf klaargeleed, mee de puntjes omhoog.
Z'n zakken zaten vol mee die dingen."
„Laten me dan effe binnengaan", stelde-n-ik veur:
„dan zullen me 't mee 'n pilske afspoelen."
En daar heurdé me dat er nog twee fietsen leeg-
geloopeu stineen.
„Blijft ie laank hier?" vroeg Janus?
Na 'n kwartioike, ze hadden 'm thuis wegge
stuurd om mijn te gaan halen, kwam Bart mee
z'n kopkc om d'n deurstijl kijken, riep „Opa" en op
't gezicht van Janus, stak ie nog gaamv even z'n
tong uit en smeerde 'm weer naar huis.
„Toch is 't 'n knap manneke", zee d'n Jaan: „jam
mer la-d-et zo'nen smillap is!"
„Nouw Janus", zee ik: „ik mot gaan, succes horre!"
En ik wees naar z'n fiets.
,,'k Zal ze maar 's gaauw gaan lappen", zuchtte
d'n Jaan: „seluu Dré!"
En as ik thuis kwam was Trui sjuust bezig om
d'n kleinen Bart uit te leggen, da-d et „heel gevaar
lijk was om laanks 'n traplirke boven op 'n Tcoei te
klimmen."
„Zeg Dré", zee ik teugen m'nen zeun: „hedde gij'
de leste dagen oew punaises nie gemist op oew atelier-
in Amsterdam?"
„Punaises? vroeg ie verwonderd: „hoe witte da?"
„Komt er nie op aan, maar is 't zoow?"
„En of! Ik krijg ze niet aangeslept Zoo koop ik 'n
doos van 'n gros en twee dagen later hé'k er gineen
meer. Witte gij dan waar ze zijn, vader?"
„Zeker", zee ik: „daar aan d'n overkaant, in d'n
sloot."
„Maar hoe komen die dingen daar in sjessesnaam?"
kwekte Trui.
T.ankzaam en zoow zachtjes meugelijk vertelde-n-ik
het.
Mismoedig schudde d'n verver z'nen kop. „Wa
mot daar van terechte komen", zee-t-ie weer.
„Da's waar ok," zee ik: „da zou 'k 'm nog vragen!
Bart! Baart!"
Toen kwam ie van dn zoldertrap af.
„Hoe komde gij nouw weer op zolder? vroeg Trui
mee aangst in d'n oogen.
„Nits aan", zee Bart minachtend: „oppeweertje-
dattetegen 't. muurtje staat zoowangs dedakgoot doort-
raampie, waten sakken en hoep bejjebinnen'over de
bawken!"
„Wablief!" vroeg Trui.
„Wabwief", zee Bart
Toen pakte m'nen zeun 'm bij z'n broek en zette
'm op 't opkamerke, mee de deur op slot.
„Wat zee-t-ie nouw, Dré?" vroeg Trui.
„Oow", zee d'n Dré: „hij is laangs 'n ladderke dat
teugen d'n muur aanstaat, in de goot geklauterd, toen
deur 't dakromke naar binnen gekropen en over de
balken op zolder terecht gekomen".
Waarom doe-d-'m toch nie naar school, Dré?" vroeg
Trui bezurgd.
En toen kwam 't schoonste!
„Daar willen ze 'm nie", zee m'nen verver.
„Ochirrekes, wa-d-'n boske, wa-d-'n parmaantig
boske", zee ik.
„As gij 'm zo'n aarig boske vindt, vader", zee
m'nen zeun: „dan kunde 'm mee plazier van me
overnemen, veur 'n prikkie, horre! Hij mag gerust
hier blijven!"
Maar veur Trui veur de eer bedaankt had, kuierde
Bart laangs 't raam.
„Daar gaat ie", wees ik. En Bart aan d'n haal.
„Verder kan ik kort zijn", gong d'n Dré toen deur.
„Veur Mei wordt ie zes en nouw ben 'k 's hier ge
komen mee da lieveneersbeesje, om 's te gaan pra
ten in d'n Ouwenbosch. Ik houw da beeld nie in
huis!"
„Dré III was zoow erg nie, as d'n deuzen", zee Trui.
„Die is-t-er heilig teugen", zee Dré II.
„Nog 's voldoen, Dré?" vroeg Trui aan d'ren zeun.
„Gèren", zee-t-ie en me schoven samen ons glaske
bij.
„Gij hedt er al twee g'ad", zee ze teugen mijnt
„Wabwief", zee ik.
En lachend klonken me mee z'n drieën. D'n Dré en
ik mee klare. Trui mee 'n bakske koffie.
„Dan gaai ik vandenmiddag mee oew mee", stelde-
n-ik veur: „vinde nie, Trui?"
„Hee-t-ie 'n goci harsenpanneke?" vroeg ik.
„Da s 't eenige, goeds wa k van 'm zeggen kan",
zee d'n verver: „hij is d'n grooten mensch nog te
glad af."
Toen kwam Janus d'n erft op. Hij droeg Bart aan
z'n zitvlak, net 'n reisvalieske. Maar eh dan 'n
valieske da veul kwaai weer hee g'ad op do reis!
Bart droop.
„Aasteblief", zee d'n Jaan: „hier is oew kleinzeun
tje, Dré. Nouw ben 'k ok nog menschenredder op
m'ncn ouwen dag"
„W-a-d-is-t-er clan gebeurd, Jaan?" schrok Trui.
„Hij lag punaises te visschen, in dieën sloot", lee
Janus uit: „en sjuust as ik aangefietst kwam, glee
die 'sallemaander d'n blubber in!"
Toen liet Janus 'ni vallen. Maar as 'n kat op z'n
viet pooten, zoow kwam Bart op handen en voeten
leretfit. Vlug, as d'n weerlicht, ving ik 'm. Bekaanst
was ie weer gepiept, zoow nat en zoow smer'g as
ie dan ok was.
Me konden dus nie weg veur d'n aanderen dag.
Bart wier in bed gestopt, nakend, wat de zekerste
manier was. om m binnen te houwen.
„'t Is n levendig keareltje", zee ik, na al de con-
sternaties.
As Trui 'n uur later 's gong kijken, omda-d-et zoow
verdacht, stil was op t, opkamerke, dan lag Bart te
slapen as n roos.
.En as ik dan ok 's gong kijken, op m'n kousvoeten
en daar da kleine, nakend donkerementje op en necr
zag asemen, gezond as 'n blommeke, dan moest ik
m'n eigen vasthouwen om *m nie wakker te maken
om nog 's cfkes z'n ondeugende ogskes te zien glaan
zen in da gezonde, blaanke smoeltje.
As 'n engelejte, zoow uit d'n hemel in da groote
bed gevallen, lag ie daar te asemen deur z'n kers-
rooie lipkes, frisch as 'n bodaauwde klaproos.
„Zouwde gij 'm willen missen, Dré?" vroeg ik d'n
verver.
„Veur gin geld", viel ie deur de mand!
En Trui?
Ze dekte 'm toe, zoow zachtjes en veurzichtig, da'k
ze bekaanst geknuffeld had. 't Was weer nel de Trui
van dartig paren trug, die eiken avond, op diezelfste
manier, d'r krooike gohg toedekken. Mee 'n zacht
heid en 'n zurgzaamheicl, amict, da'k rue-cl er altij
over verwonderde, net as nouw weer, hoe 't meuge
lijk was, da-d-'n vrouw, die 'non heelen dag mee ver-
kèns, koeien en laandwerk omsprong, 's avonds ef-
kèns veraanderde in 'nen Engelbewaarder, as ze d'r
kroost verzurgde veur d'n nacht.
Zoow zacht as 't blommeke 's avonds z'n kelkske
toevouwt, zoow zacht vouwt de moeder 't dek op d'r
kinderkes.
'k Heb er dikkels as jonge vent bijgestaan en 'L
hee me in die jaren van kerngezonden, krachtigen
kearel, rauw van 't zware laandwerk en onverschil
lig van pèèrdenkracht die in m'n spieren spookte
as 'nen sturm, ik zeg, 't hee me in die jaren dikkels
teugengehouwen van dingen, afijn
Waant amico, as ge 'n koei bij d'r horens kunt
pakken en zoow teugen de weareld smakken, ollee
dan schuimt d'n overmoed deur oew zielement en
dan
Nouja, as ik dan 's avonds m'n Trui d'r „blom-
mekes" zag toevouwen, dan wier 't koud in m'nen
nek en vuulde-n-ik m'n beestenkrachten uit m'n vin
gertoppen druppen.
't Is altij 'n goei wijf gewiest!
't Zijn de moeders waar Onzenlieveneer vast 'n
amparte eereplots veur ingeruimd hee in z'nen
Hemel.
't Is 'n groot verlies veur de weareld, da ze uit
de „mode" raken! Ze waren de waarachtige prieste
ressen veur d'n Hemel.
'k Ben vol. Tot de noste week.
Veul groeten van Trui en as altij ging horke min
der van oevven
toet a voe
DRé.