De strijd tegen de Berbers. De B rabantsche Brief van Dré. Zaterdag 25 Maart 1933. SCHAGER COURANT. Derde blad. No. 9251 Andere namen. DE ZWERVENDE KOOPMAN-CHAUFFEUR IN OORLOG2GEEIED. - STRIJD IN DE BER- PEN HET ONVINDBARE GEVECHTS- FIONT. OVERVALLEN EN MOORDZUCHT. - EEN ONDER- NEMING, WAARVAN IK AFZAG. Debdou (Marokko), Maart NIET met ons motorrijwiel met zijspan, doch als passagiers op een vrachtautomobiel zijn we er vanuit Oujda op uit getrokken, op zoek naar het gevechtsfront. De chauffeur- eigenaar van den wagen was een koopman, die met het nog niet tot rusi gebrachte zuidelijke deel van Marokko handel drijft in bier, gebakjes (jawel, de ijzervreters, die tegen dt Berbers strijden, houden ook van zoetigheid), blikjes leverpastei, en andere lek kernijen. Wijn verkoopt hij natuurlijk niet, want die krijgen de militairen dagelijks. Fransche soldaten vechten misschien wel zonder patronen, maar zon der wijn niet. Ik wil daarmede niet zeggen, dat ze zich bedrinken, want zooveel wordt niet verstrekt, maar een kwart of een halve liter wijn per man en per dag is nuodig om bij het eten te drinken en hen in goed humeur te houden. Elke tocht van onzen chauffo Jr-koopman bedraagt heen en terug bijna tweeduizend kilometer, voor een deel langs zeer slechte wegen. Hij verdient op zijn waren veel meer dan honderd ten honderd, maar waagt daarbij zijn leven, üp bet hem verstrekte ver lof in de gevaarlijke zone per automobiel te reizen, staat dan ook nadrukkelijk vermeld, dat het is op eigen rekening en gevaar. Wij wilden eens poolshoogte gaan nemen, omdat we gehoord hadden van ernstige gebeurtenissen. Een geheel bataillon Afrikaansche scherpschutters was met officieren en al in het gebergte vernietigd door de niet-onderworpen Berbers, zoo werd gefluisterd. Officieel werd medegedeeld, dat zes officieren en twaalf onder-officieren, allen Europeanen, waren ge vallen. Over de soldaten, korporaals en andere inlan ders werd niet gesproken. Naar de officieele opgave zouden dus twee a drie compagnieën onder bet vuur van den tegenstander zijn vernietigd. De ge wonden werden naar s lands gebruik als dieren af gemaakt. Men sneed hun de keel door. Troosteloos, grootendeels kaal en dan bevolkt was de streek, waar we door kwamen. Vóór ons, aan de kim, verhieven zich bergen, de Groote en de Kleine Atlas, daar, waar de niet-onderworpen stammen Ie ven. Hoe meer we naar het zuiden kwamen, hoe ge ringer het verkeer werd langs de soms zeer slechte wegen. Militaire transporten, automobielen, ontmoet ten we een enkele maal, tot we eindelijk, tegen den avond, te Erfoud, een onbeduidend, grootendeels Arabisch stadje, aankwamen Hier heerschte drukte van militairen. Waren we eindelijk aan het ge vechtsfront? Voor deze vraag haalde men de schou ders op. Er is geen front. Er ztjn alleen de bergen en daartusschen leven de Berbers, die telkens van woonplaats verwisselen, maar geen gelegenheid la ten vaarbij gaan Fransche troepen te overvallen, dorpen uit te plunderen, te verbranden en de bewo ners (ras- en taalgenooten der aanvallers) te ver moorden. Het is daarom te begrijpen, dat de bewoners der bedreigde gebieden voor het allergrootste deel met hun sympathieën staan aan Fransche zijde en hulp troepen leveren. Deze „gehuisveste" Marokkanen, die de veeteelt bedrijven, en ook reeds den landbouw beoefenen, waren nog niet heel lang geleden, enkele paren slechts, ook tegenstanders der Franschen. Thans hebben ze hun zwervend bestaan opgegeven, ze heb ben zich „gevestigd" en wonen voor het meerendeel niet meer in tenten, doch in huisjes Het is waar, in vergelijking b.v. met West Furopeesche boeren- en arbeiderswoningen zijn het armzalige krotten, doch in vergelijking met de vroegere woningen de zer menschen, met hun oude tenten, zijn deze krot ten paleizen. Om het berggebied, waar de niet-onderworpen stam men wonen, hebben de Franschen een gordel van versterkte posten getrokken, maar deze posten lig gen tamelijk ver van elkander en zoo nu en dan kunnen kleine troepen gewapende Berbers nog wel eens doordringen buiten de postengordrl. maar ver kunnen zij zich daarbij niet wagen, daar hun anders den terugweg wordt afgesneden. F.ten en drinken kunnen de strijdende Berbers in he* gebergte vinden (ze hehben o.a. hun kudden schapen) en soms ook komen zulke Berbers, z:ch voordoende als rustige bergbewoners, naar de markt- plaatsies. waar zij geweven stoffen, dierenhuiden brandhout verknopen en kaarsen, lucifers, petroleum, rijst e.d. inslaan. Ammunitie en wapens kunnen zij daar echter niet verkrijgen, daar hiervan de verknop en het transport onder strenge controle staan. Het munitie-vraagstuk is voor de strijdende Berbers dus uitermate moeilijk, doch dezer dagen heeft een croep Berbers in het gebergte een colonne automobielen met munitie overvallen en uitgemoord. Twee en twin tig man Europeanen lieten hierbij het leven. Ook de vernietiging van eenigc compagnieën leverde den Berbers munitie en tevens eenige honderden gewe ren. Dit is waarschijnlijk de reden, dat het verzet weer opleeft. Zulke overvallen ziin in het woeste gebergte zonder wegen niet altijd te voorkomen. De Franschen werken ook met vliegmachines, maar heel veel kunnen die niet uitrichten. In kleine groepen van enkele tientallen treden de Berbers ge woonlijk op. Bij de nadering van een vliegmachine verspreiden deze menschen zich en worden onvind baar of bieden in elk geval geen aannemelijk doel ▼oor een bombardement uit de lucht. Dorpen en ste den bewonen de Berbers niet. Ontdekt een vliege nier al eens een tentenkamp, dan zijn de bewoners reeds gevlucht, voor de eerste bommen nedervallcn. En wat voor een uitwerking hebben zulke bommen op een leeg tentenkamp? liet resultaat loont de kos ten niet. Heel dikwijls ook vinden de Berbers een onderko men in holen, waar zo volkomen veilig zijn, F.en de zer dagen nog moest een militair vlie-gtuig,een nood landing doen in het niet-onderworpen gebied. De bemanning is natuurlijk afgemaakt of heeft, om den marteldood te ontkomen, zelfmoord gepleeg^. Wat Erfoud ons te zien bood, was voor mij niet nieuw. Het herinnerde me min of meer aan de tij den. dat ik als oorlogscorrespondent me aan de fron ten in Europa bevond. Erfoud deed me denken aan een frontstadie, met dit verschil, dat men er vol komen veilig is. De niet-onderworpen Berbers hebben geen zwaar geschut en geen vliegmachines en zullen naf.uurlijk geen stadje of geen dorp met sterke be zetting aanvallen. Zij bepalen zich tot overvallen, (fa&r, waar zij zoo goed als zeker zijn van een ge makkelijke overwinning. Ik had wel neiging de meer afgelegen, de meest vooruitgeschoven posten te bezoeken en ik sprak er met een officier over, doch het bleek me, dat aan zulk een tocht groote moeilijkheden zouden verbon den zijn. Ten eerste zou ik officieel om verlof voor zulk een tocht moeten vragen, wat heel wat brief wisseling en gezien de afstanden, heel wat tijd zou kosten. Dan zou ik enkele honderden kilometers per muilezel moeten afleggen, waarbij ik niet meer dan dertig, hoogstens veertig kilometer per dag zou kun nen vorderen. Dit zou dus een reis van weken wor den, zonder dat ik aan mijn lezers eenig artikel zou Ontploffing te Lutterade Di stikstofbinding-s bedrijf. Geen persoon lijke ongevallen. Donderdagmorgen omstreeks zeven uur vond in de pompenkamer van het stikstofbindingsbedrijf der staats mijnen te Lutterade tengevolge van een breuk van een machine, een hevige gas-explosle plaats, waardoor vrij wel alle ruiten van het gebouw sprongen, terwijl zelfs ramen werden weggeslagen. Het wegstroomende gas sloeg met een grooten vlam brandend uit het dak. Door stopzetting van het bedrijf en sluiten van den gastoe- voer werden de vlammen gedoofd. Persoonlijke ongeval len kwamen niet voor. Onmiddellijk werd met het op- ruimingswerk begonnen. Het bedrijf zal na eenige uren kunnen worden hervat. Verzekering dekt de schade. Tractor rijdt in de Haarlemmertrekvaart Een berbervrouw, die vroeger een tent bewoonde en thans een huisje beeft, aan den huiseiyken arbeid. kunnen verzonden. In een of andere afgelegen post zou ik dan vele weken kunnen wachten op dingen, die misschien toch niet zouden gebeuren. Van deze onderneming heb ik daarom afgezien om nu spoedig mijn reis oostwaarts te vervolgen. Rust'ge menschen. die in hun behagelijk thuis dit artikel lezen, mogen bodenken, dat daar ergens in de bergen van het verre Marokko in eenzame posten soldaten liggen, de hand aan het geweer, naoht en dag gespannen luisterend en uitturend. Achter deze soldaten wonen Marokkanen, die vreedzaam hun land bebouwen, hun voe verzorgen en onrustig, angstig elkander aankijken als plotseling schoten knallen. Vóór deze soldaten zijn de norsche, zwijgende ber gen en daartusschen ergens de vijand, die op hen loert en begeert te plunderen, niet te werken; de vijand, voor wien elke Europaan is een ongcloovi ge. een onreine, een verachtelijk wezen, dat men vermoorden en doodmartelen mag. Hebzucht, ongebonden vrijheidszin, godsdienstig fanatisme drijven de niet onderworpen Berbers nog tot verzet, maar op den duur zullen zij het hoofd moeten buigen. Ai vormen zij nog een bedreiging voor hun naaste omgeving, een gevaar voor de positie der Franschen in Marokko zijn zij reeds lang niet meer. J. K.BREDERODE. Inzittenden hebben zich net nog weten te redden. Stagnatie van het tramverkeer. Donderdagmorgen om 5 uur is op de Amsterdamsche Vaart tegenover de iisbaan te Halfweg een verkeerson geluk gebeurd, dat gelukkig zonder ongelukken is af- geloopen. Door tot nu toe onbekende oorzaak geraakte een tractor met aanhangwagen van de firma de Ruyter en Krijger uit Rotterdam, die in de richting Amsterdam reed. te water. Een trammast van de N.Z.H. en enkele paaltjes werden uit den grond gerukt. Het voorste ge deelte kwam in het water terecht en de aanhangwagen bleef op de trambaan staan. In de cabine zaten twee personen, die zich door het stukslaan van het dak uit hun benarde positie hebben gered. Zij liepen een nat pak op. De materieele schade is zeer groot. Het bovennet van da tram was onklaar geraakt, zoodat het tramverkeer stagnatie ondervond. Een éénrichtingsverkeer moest worden ingesteld. Deze regeling gaf door de vele foren sentreinen veel oponthoud. In den loop van den dag is de tramlelding hersteld. In de cabine zaten de 40-jarige K. Hanselaar en de 20- jarige C. Vennik. beiden van beroep chauffeur. Zij waren werkzaam bij een Rotterdamsebe firma en hadden op dracht een hoeveelheid Brusselsch lof naar de Amster damsche groentenmarkt te brengen. Zij kwamen recht streeks uit Brussel en het laat zich begrijpen, dat Han selaar neiging had tot slapen. Verondersteld wordt dan ook, dat hij door vermoeidheid de macht over zijn stuur is kwijtgeraakt Bijna verdronken Toen de auto in de vaart lag. stond de cabine spoedig in het water. De chauffeurs voelden zich opgesloten en zij veronderstelden, dat zij in het water den dood zouden vinden. Tenslotte deden zij nog met uiterste krachtsin spanning een poging om het dak open te krijgen, welke poging gelukte. Spoedig wisten zij zich op het droge te brengen. Met een particuliere auto zijn zij in hun natte pakken naar de Politiepost aan de Amsterdamsche Vaart te Haarlem vervoerd. Ze zijn daar geholpen aan dekens. De patroon in Rotterdam werd gewaarschuwd, die dro ge kleeren naar Haarlem heeft gestuurd. De veranderingen In Dnitschland beperken zich niet alleen tot persoonlijke aangelegenheden, waarbit Marxistische aanhangers door aanhangers van de xegeeringspartij worden vervangen. Ook de namen van straten, bruggen en gebouwen worden gewijzigd. Zoo werd de Hugo Preuss-brug in de nabijheid van het Lehrter station door den Berlijnschen politie-pre- sldent in Admiraal Scheer-brug veranderd. Bloemenmagazijn „CORONA", KONINGSTRAAT 67 DEN HELDER, levert U alle moderne bloemstukken Telefoon 216. Postgiro 99555. Ulvenhout, 21 Maart 1933. Menier, Op 't end van de verle- jen week, kwam heclegaar onverwachts onze Dré, d n verver, uit de loclit tuime len, mee z'nen kleinen Bart hij 'm. Ge wit wel, da bruurke van Dré III, da manneke rr.ee z'n spraak gebrek. Zoowlaank as ie praten kan, leet-ie al over hoop mee z'n „L." Ik zeg wel, veur 't gemak, „zoow laank as ie al praten kan," mar da's maar hij manier van spreken. Waant, goed beschouwd, kan ie 't nog nie. As ie wa zeet, rolt 't allemaal uit z'n mondje as gehakt uit d'n vleeschmeulen. 't Hangt allegaar aan mekaar en ge ziet er gin be gin en gin end aan. En gemot heel goed opletten, om er nog wa van te snappen, waant hij vertelt 't gin twee keeren! As ge vraagt „wablief", dan prot-ie oew na en zeet-ie: „wabwief." En verder krijgde 'r gin woord bij 'm uit. Vijf jaren is ie nomv en vanaf dat-ie loopen kan, da's dus vier jaren omtrent, hee m'ncn zeun al aan me gevraagd: „wa zal er van da nommer terechtko men." „Vraagt 'm da zeivers is", raaide-n-ik d'n verver aan, toen ie da weer herhaalde deus week: „wie wit hoe hard 't oew nog meevalt!" „Vraagde gij 't 'm dan maar 's, vader," zee d'n Dré: „dan zulde nog vritnd op kijken." 'k Gong 'm zoeken, en vond 'm ten langen leste op d'n weg, in 'n diepgaand gesprek mee d'n Jaan, on zen veldwachter. Janus had 'm hij z'nen kraag, zwaaide z'nen dik ken wijsvinger langs Bart z'n oogen en Bart trok om los te komen. Toen wier ie gefoeljeerd. Janus wrong z'n dikke vlerken in de zakskes van Bart z'nen bonkert en haalde-n-er 't een en ander uit en smeet 't in d'n sloot. Bart schold en foeterde. „Wee-weke fent, wamc- wos! Wos zeggik! Iksawoparoepen, dieswaatje opje- kop, weewekerd!" Toen kwam ik dichterbij. Ik bedooide me; da snap te, amico. „Opa, diefent gaptmesakken leeg!" viel Bart uit „Is da-d-ok 'n kleinzeuntje van jouw, Dré?" vroeg d'n Jaan. ,,'k Mot 't wel bekennen Janus", zee ik: „waant hij zegt Opa teugen me, dus: ja dan!" „Is ie soms in de fermilie van Dré III?" vroeg d'n Jaan. Ik knikte. „Da schijnt 'n bijzonder merk te zijn", zee Janus weer en gooide meteen 'n haandsvolleke punaises in d'n sloot. „Nou hoop ik da'k ze allemaal heb", bromde d'n Jaan: „en nouw naar huis. boef!" Bart sprong opzij, zoodat d'n Jaan in de locht schupte, en eenmaal buiten schot, zette Bart 'n lan ge neus en riep: „Boef? Je sussie!" „Wa-d-is-t-er toch gebeurd, Janus?" lachte-n-ik. „Aasteblief", zee d'n Jaan: „Kek 's hier!" en hij wees op z'n leege fietsbaanden. „Daar hee da schoffie punaises ingestopt", zee Janus kwaad; „terwijl ik effe binnenzat in de „Gouwen Koei". En op m'n zaal had ie er ok vijf klaargeleed, mee de puntjes omhoog. Z'n zakken zaten vol mee die dingen." „Laten me dan effe binnengaan", stelde-n-ik veur: „dan zullen me 't mee 'n pilske afspoelen." En daar heurdé me dat er nog twee fietsen leeg- geloopeu stineen. „Blijft ie laank hier?" vroeg Janus? Na 'n kwartioike, ze hadden 'm thuis wegge stuurd om mijn te gaan halen, kwam Bart mee z'n kopkc om d'n deurstijl kijken, riep „Opa" en op 't gezicht van Janus, stak ie nog gaamv even z'n tong uit en smeerde 'm weer naar huis. „Toch is 't 'n knap manneke", zee d'n Jaan: „jam mer la-d-et zo'nen smillap is!" „Nouw Janus", zee ik: „ik mot gaan, succes horre!" En ik wees naar z'n fiets. ,,'k Zal ze maar 's gaauw gaan lappen", zuchtte d'n Jaan: „seluu Dré!" En as ik thuis kwam was Trui sjuust bezig om d'n kleinen Bart uit te leggen, da-d et „heel gevaar lijk was om laanks 'n traplirke boven op 'n Tcoei te klimmen." „Zeg Dré", zee ik teugen m'nen zeun: „hedde gij' de leste dagen oew punaises nie gemist op oew atelier- in Amsterdam?" „Punaises? vroeg ie verwonderd: „hoe witte da?" „Komt er nie op aan, maar is 't zoow?" „En of! Ik krijg ze niet aangeslept Zoo koop ik 'n doos van 'n gros en twee dagen later hé'k er gineen meer. Witte gij dan waar ze zijn, vader?" „Zeker", zee ik: „daar aan d'n overkaant, in d'n sloot." „Maar hoe komen die dingen daar in sjessesnaam?" kwekte Trui. T.ankzaam en zoow zachtjes meugelijk vertelde-n-ik het. Mismoedig schudde d'n verver z'nen kop. „Wa mot daar van terechte komen", zee-t-ie weer. „Da's waar ok," zee ik: „da zou 'k 'm nog vragen! Bart! Baart!" Toen kwam ie van dn zoldertrap af. „Hoe komde gij nouw weer op zolder? vroeg Trui mee aangst in d'n oogen. „Nits aan", zee Bart minachtend: „oppeweertje- dattetegen 't. muurtje staat zoowangs dedakgoot doort- raampie, waten sakken en hoep bejjebinnen'over de bawken!" „Wablief!" vroeg Trui. „Wabwief", zee Bart Toen pakte m'nen zeun 'm bij z'n broek en zette 'm op 't opkamerke, mee de deur op slot. „Wat zee-t-ie nouw, Dré?" vroeg Trui. „Oow", zee d'n Dré: „hij is laangs 'n ladderke dat teugen d'n muur aanstaat, in de goot geklauterd, toen deur 't dakromke naar binnen gekropen en over de balken op zolder terecht gekomen". Waarom doe-d-'m toch nie naar school, Dré?" vroeg Trui bezurgd. En toen kwam 't schoonste! „Daar willen ze 'm nie", zee m'nen verver. „Ochirrekes, wa-d-'n boske, wa-d-'n parmaantig boske", zee ik. „As gij 'm zo'n aarig boske vindt, vader", zee m'nen zeun: „dan kunde 'm mee plazier van me overnemen, veur 'n prikkie, horre! Hij mag gerust hier blijven!" Maar veur Trui veur de eer bedaankt had, kuierde Bart laangs 't raam. „Daar gaat ie", wees ik. En Bart aan d'n haal. „Verder kan ik kort zijn", gong d'n Dré toen deur. „Veur Mei wordt ie zes en nouw ben 'k 's hier ge komen mee da lieveneersbeesje, om 's te gaan pra ten in d'n Ouwenbosch. Ik houw da beeld nie in huis!" „Dré III was zoow erg nie, as d'n deuzen", zee Trui. „Die is-t-er heilig teugen", zee Dré II. „Nog 's voldoen, Dré?" vroeg Trui aan d'ren zeun. „Gèren", zee-t-ie en me schoven samen ons glaske bij. „Gij hedt er al twee g'ad", zee ze teugen mijnt „Wabwief", zee ik. En lachend klonken me mee z'n drieën. D'n Dré en ik mee klare. Trui mee 'n bakske koffie. „Dan gaai ik vandenmiddag mee oew mee", stelde- n-ik veur: „vinde nie, Trui?" „Hee-t-ie 'n goci harsenpanneke?" vroeg ik. „Da s 't eenige, goeds wa k van 'm zeggen kan", zee d'n verver: „hij is d'n grooten mensch nog te glad af." Toen kwam Janus d'n erft op. Hij droeg Bart aan z'n zitvlak, net 'n reisvalieske. Maar eh dan 'n valieske da veul kwaai weer hee g'ad op do reis! Bart droop. „Aasteblief", zee d'n Jaan: „hier is oew kleinzeun tje, Dré. Nouw ben 'k ok nog menschenredder op m'ncn ouwen dag" „W-a-d-is-t-er clan gebeurd, Jaan?" schrok Trui. „Hij lag punaises te visschen, in dieën sloot", lee Janus uit: „en sjuust as ik aangefietst kwam, glee die 'sallemaander d'n blubber in!" Toen liet Janus 'ni vallen. Maar as 'n kat op z'n viet pooten, zoow kwam Bart op handen en voeten leretfit. Vlug, as d'n weerlicht, ving ik 'm. Bekaanst was ie weer gepiept, zoow nat en zoow smer'g as ie dan ok was. Me konden dus nie weg veur d'n aanderen dag. Bart wier in bed gestopt, nakend, wat de zekerste manier was. om m binnen te houwen. „'t Is n levendig keareltje", zee ik, na al de con- sternaties. As Trui 'n uur later 's gong kijken, omda-d-et zoow verdacht, stil was op t, opkamerke, dan lag Bart te slapen as n roos. .En as ik dan ok 's gong kijken, op m'n kousvoeten en daar da kleine, nakend donkerementje op en necr zag asemen, gezond as 'n blommeke, dan moest ik m'n eigen vasthouwen om *m nie wakker te maken om nog 's cfkes z'n ondeugende ogskes te zien glaan zen in da gezonde, blaanke smoeltje. As 'n engelejte, zoow uit d'n hemel in da groote bed gevallen, lag ie daar te asemen deur z'n kers- rooie lipkes, frisch as 'n bodaauwde klaproos. „Zouwde gij 'm willen missen, Dré?" vroeg ik d'n verver. „Veur gin geld", viel ie deur de mand! En Trui? Ze dekte 'm toe, zoow zachtjes en veurzichtig, da'k ze bekaanst geknuffeld had. 't Was weer nel de Trui van dartig paren trug, die eiken avond, op diezelfste manier, d'r krooike gohg toedekken. Mee 'n zacht heid en 'n zurgzaamheicl, amict, da'k rue-cl er altij over verwonderde, net as nouw weer, hoe 't meuge lijk was, da-d-'n vrouw, die 'non heelen dag mee ver- kèns, koeien en laandwerk omsprong, 's avonds ef- kèns veraanderde in 'nen Engelbewaarder, as ze d'r kroost verzurgde veur d'n nacht. Zoow zacht as 't blommeke 's avonds z'n kelkske toevouwt, zoow zacht vouwt de moeder 't dek op d'r kinderkes. 'k Heb er dikkels as jonge vent bijgestaan en 'L hee me in die jaren van kerngezonden, krachtigen kearel, rauw van 't zware laandwerk en onverschil lig van pèèrdenkracht die in m'n spieren spookte as 'nen sturm, ik zeg, 't hee me in die jaren dikkels teugengehouwen van dingen, afijn Waant amico, as ge 'n koei bij d'r horens kunt pakken en zoow teugen de weareld smakken, ollee dan schuimt d'n overmoed deur oew zielement en dan Nouja, as ik dan 's avonds m'n Trui d'r „blom- mekes" zag toevouwen, dan wier 't koud in m'nen nek en vuulde-n-ik m'n beestenkrachten uit m'n vin gertoppen druppen. 't Is altij 'n goei wijf gewiest! 't Zijn de moeders waar Onzenlieveneer vast 'n amparte eereplots veur ingeruimd hee in z'nen Hemel. 't Is 'n groot verlies veur de weareld, da ze uit de „mode" raken! Ze waren de waarachtige prieste ressen veur d'n Hemel. 'k Ben vol. Tot de noste week. Veul groeten van Trui en as altij ging horke min der van oevven toet a voe DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 9