De vreemde geschiedenis van Legionair Jean Martilleul. De Lente komt. De Avontuurlijke Lotgevallen van Miep Muizenschrik en Bul Krakebeen Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 15 April 1933. No. 9263. ZATERDAGAVONDSCHETS Een oorspronkelijke schets door SIROLF. Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden. De Afrikaansche zon wierp haar stra len loodrecht op de roerlooze gestalten van de enkele legionairs, die in vuile, gescheur de en bebloede linnen uniformen in aller lei vreemde houdingen lagen, achter de verschansing van het hoopje modder en zand officieel heette het „beton" waaruit de militaire versterkte post Man- eron, vlak bij de kleine oase, opgetrokken was. Het woord oase was feitelijk te wijdsch' voor dit plukje palmen, bij een kleine bron, wonderlijk verschijnsel te midden van de onafzienbare zandheuvelen van de moordende Afrikaansche woestijn. Bovendien was de bron vergiftigd. Dat afschuwelijke bericht was dien morgen door een kleine, vertrouwde zwar te spion binnengebracht en had de laatste hoop op uitkomst gedoofd. De dood zweef de nu reeds met somberen, donkeren wiekslag boven dit fort der gedoemden. De moorddadige aanvallen en hardnekki ge belegering door de opstandige Berbers hadden nu ruim een week geduurd. De uitgezonden koerier, die versterking van Siddi Bel Abbes moest zien te krijgen, was niet teruggekeerd. Natuurlijk onder weg vermoord. De munitie was vrijwel uitgeput. Maar het ergste van al: sedert tweemaal 24 uur was er geen droppel wa ter meer in het fort. Gelaten wachtten de legionairs nu op den dood. Deze moedige kerels, nou ja noem het uitvaagsel van de maatschappij, maar dan toch kerels die voor duvel noch dood bang waren, en grimmige, ontembare tegenstan ders konden zijn, echte vechtersbazen, zij legden gelaten de wapenen van den geest hoop, vertrouwen, volharding neer, gaven den strijd op tegen de moordende zonnestralen en de krankzinnig makende dorst. En sleepten hun uitgeputte lichamen achter de verschansing, om te sterven. Hier en daar klonk dof gereutel of een kla gend jammeren van een heel jonge legi onair... die in stervensstond aan zijn moe der dacht... Barbaarsche beesten waren het, die zwarte duivels. Dezen moreen waren ze plotseling heengegaan. Als ze op de vlucht gingen of zoo iets. Maar het was alles een verraderlijk spel. Want de bron was vergiftigd, dat had de spion immers ge meld. En als de van dorst waanzinnige le gionairs nu straks uit het fort zouden ko men naar de verlaten oase, zouden ze alle vergiftigd worden, en dan zouden die zwarte kerels uit hun hinderlaag terug- keeren en de gehate blanken, alreeds weerloos door het giftige water, op weer galoos wreede wijze langzaam afmaken. Maar de legionairs verkozen den lang- zamen dood in het fort boven de geweld dadige door gif en dolk. Doodstil was het nu in de oase. De kleine palmenboschjes stonden roerloos. En in het midden was de kleine bron, met het half vervallen muurtje en de oude em mer aan de piepende katrol, en Er klonk iets van gerucht beneden bij de groote poort. De schildwacht deed een zwakke poging om legionair Jean Martil leul tegen te houden, die door de kleine deur naar buiten wilde door het gloeiend heete zand naar de oase. naar het water, het giftige water. Die kerel was natuurlijk krankzinnig geworden. Maar te deksel, ik moet U toch even wat van dien krank zinnigen Jean Martilleul vertellen. Nu ja, bijna iedere legionair heeft een geschiedenis achter zich. anders had hij zich niet begraven in het legioen, dat naar niemands ware naam, afkomst of geschie denis vraagt. Om kort te gaan. Jean Mar tilleul hacl een man gedood. En al wa6 dat dan ook een bandiet geweest, de grootste dronkelap van het dorp. die zijn kleine Marie-Jeanne had willen aanranden, men mag niet dooden. Jean Martilleul had zich verscholen en tegen den avond, toen hij op het punt stond naar Marseille te vertrekken om zich in het legioen in veiligheid te brengen, had hij zijn kleine Marie-Jeanne ontmoet voor de laatste maal, bij het heel zacht kabbe lende beekje, dat zich door het dichte struikgewas van het aangrenzende bosch Bij het Paaschfeest, De tuin van Gethsemané op den Olijfberg, waar Christus gevangen werd genomen. slingerde in zijn schoone land van Proven- ce. En terwijl hij teeder haar donkere, zachte, zijden lokken streelde, had zij met een oneindige teederheid in haar brui ne oogen hem toegefluisterd. Ik zal je volgen in mijn gedachten, Jean, 'met mijn gedachten zal ik steeds om en bij je zijn, en je beschermen, Jean Martilleul. Jawel, jawel, die kleine Marie-Jeanne met haar trouwe, bruine oogen, ze meen de het natuurlijk wel goed... Maar kijk .nu eens, daar strompelde Jean Martilleul door de kleine deur in de poort van fort Mantron naar buiten, struikelend en val lend in het gloeide woestijnzand kroop hij als 't ware naar de bron toe... haha... had hij de stem van Marie-Jeanne niet gehoord, die hem toefluisterde aan de bron te gaan drinken? Welnu dan... en kijk, jaja, was dat niet de gestalte van zijn kleine Marie-Jeanne die hem daar wenkte, daar, onder de palmen, bij de bron... Ja, ik kom! riep hij heesch, nau welijks hoorbaar, Ik kom, Marie-Jeanne! Een paar van de uitgeputte figuren achter de verschansing van het fort be wogen zich. Door de kijkgaten zagen ze naar den krankzinnigen Jean Martilleul, die naar de bron strompelde, en vreemde klanken uitstootte, alsof hij iemand bij de bron,, bij de bron des doods zag... In een laatste opflikkering van hun bijna volko men gedoofde belangstelling zagen ze toe hoe legionair Martilleul met inspanning van zijn laatste krachten aan den pie penden zwengel draaide, om den emmer met het duivelsch-vergiftigde water om hoog te brengen... Kijk, als een dier wierp hij zich nu op het water, dronk er gulzig van... Meteen zou hij natuurlijk in vreeselijke krampen neerstorten en brullen als een wild beest... Maar... maar wat was dat nu? Er... gebeurde niets van dat alles... Met hun brandende oogen zagen ze, hoe na een wijle Jean Martil leul zich oprichtte, krachtiger, met iets van herboren energie... Kijk, kijk nu toch... hij viel niet kermend neer, hij wiesch zich nu hoofd en borst en armen in het koele water... Jean Martilleul leef de, werd sterker bij elke seconde... maar dan... dan was het water niet vergiftigd... dan waren ze gered... dan had de spion zich vergist... dan waren ook de Berbers voor goed op de vlucht geslagen en niet in hinderlaag verborgen, dan naderden dus de hulptroepen... Kijk, Jean Martilleul wenkte en wuifde naar hen... water... er was water... goed, zuiver, koel, heerlijk water... water... Commando's klonken; met nieuw leven bezield stormden de mannen met veld- flesschen en bakken door de groote poort naar buiten, niet achtend het schroeiende zand... Eenige uren later verschenen ruiters boven de toppen van de zachtgolvende zandheuvels en een van hen droeg een wapperend blauw-wit-rood vaantje op een lange spies. De hulptroepen van Siddi Bel Abbes. Dien avond lag legionair Martilleul op zijn krib en in het donker snikte hij heel zachtjes voor zich heen: Je hebt woord gehouden, kleine, kleine Marie-Jeanne... Futuristische kunst. Dame in een kunstwinkel: Ik moet zeg gen, dat ik niets moois kan vinden in die moderne, futuristische schilderijen! Kijk nu eens, wat een foei leelijk vrouwenportret dit is, wat kijkt dat mensch ontevreden en wat heeft ze een bespottelijken neus! Beleefde bediende: Neemt U mij niet kwa lijk mevrouw, maar dat is geen schilderij, waar U naar kijkt, dat is een antieke spie gel! Gedurende den tijd van het Paaschfeest wordt te Berlijn een ten toonstelling gehouden in het gebouw van Duitsche vol kenkunde, waar veel aardige dingen te zien zijn. Hierboven een groepje, uitgedoscht in verschillen de bonte volksdrachten, dat het Paascheieren zoeken moet voorstellen. 21. Wij, twee dappere menschen, zullen dat kereltje wel vangen! 't Is wel wat overmoedig gezegd van Bul. maar... ja hoor, het lukt. Bul pakt één been tusschen zijn sterke tanden en Miep slingert haar staart om 't andere. Geen stap kan de dief nu meer verzetten en spoedig is hij ingerekend. 22. De duizend gulden gaan weer gauw terug in 't laadje van meneer Motorius en de gevangene mag bij de politie een paar dagen over zijn brutale streek nadenken. Jullie be grijpt, hoe dankbaar die meneer was Kom toch binnen en vertel me eens wat ik voor je doen kan. Bul neemt beleefd zijn hoed af en zegt: Kunt U ons misschien helpen aan een motor en een plankje om aan de staart van mijn vriendinnetje te bevestigen? 23. We gaan een reisje om de we reld maken cn dan schieten we vlug ger op. Natuurlijk, zegt meneer Mo torius, dat zal ik eens prachtig voor jullie in orde laten maken. Nou, je begrijpt, hoe blij en verwonderd Bul en Miep zijn, als ze even later zoo'n pracht autoped met motor zien staan. Miep's gezicht klaart nu hee- lemaal op. Sjonge, sjonge, wat een fijne machine was dat. 24 Bul luistert extra goed. als hem wordt uitgelegd hoe alles werkt, en fluks stapt ons tweetal op om te probeeren 't Gaat best hoor! Ze be danken die beste meneer heel vrien delijk en stappen nu op. Ze rijden nu met een reuze-vaartje de groote stad uit en komen op de buitenwegen. Wat genieten ze! Nog nooit hadden ze zoo veel moois gezien. Zoo kun nen we altijd doorrijden, zegt Miep. 25. Ze hadden er niets van gemerkt, dat ze in hun vaart de lantaarn hadden verloren. Na lang en gezel lig rijden komen ze aan een mooi breed strand. De prachtige groote zee ligt voor hen. Hoe zou het er uit zien aan den anderen kant van dit groote water, zegt Miep. Dat gaan we onderzoeken, zegt Bul tegen zijn vriendinnetje, die hij graag dat plei- ziertje, gunt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 21