De Brabantsche Brief
Langs Algerijnsche wegen.
MIJNHAR
Xtooceev
van
Zaterdag 15 April 1933.
SCHAGER COURANT.
Derde blad. No. 9263
Het wisselvallige in de
Afrikaansche natuur
Sarcasme van Shaw
Een filmopname werd werkelijkheid
De keuring van „Morgenrood"
verstopping
Op het nippertje.
WATERSNOOD. DE GEVAARLIJKE „WEDS".
WE HELPEN EEN AUTOMOBIEL UIT EEN
STROOM REDDEN. HUIZEN, DIE SMEL
TEN - AFRIKAANSCH VOORJAAR MET
SNEEUW. REGEN, DIE DORRE
GROND RIJK MAAKT.
(Van onzen reizenden correspondent.)
Op de Algarijnsche wegen. 7 April.
DE barre, vreemde Afrikaansche natuur wil
ons, vreemdelingen, niets onthouden. Koude,
sneeuw, modderregen hebben we hier ge
kend, maar nu scheen dan toch alles voor
bij. De lente was gekomen, we konden eindelijk ver
der trekken. Toen trad plotseling een regenperiode
in. die ons na de eerste twintig kilometer in Algerije
op het lijf viel, ons in een oogenblik doorweekte niet
tegenstaande onze regenjassen en dagen aanhield.
We wilden echter verder, ook al waren het slechts
enkele tientallen kilometers per dag. Doch we hadden
niet gerekend met de „weds" (in het Fransch
„oueds").
Een „wed" is een riviertje, een beek. waarin meestal
geen druppel water staat. Daar, waar de weg zoo'n
„wed" kruist, is op de groote wegen een brug, die
er in het grootste deel van het jaar niet eens noodig
zou zijn, want meestal zeer ondiep zijn deze gewoon
lijk droge „weds", doch nu, bij den regenval, die aan
een zondvloed deed denken, werd het plotseling an
ders. Van de bergen zagen we. als de regen een
oogenblik ophield, het water stroomen. Gedurende
den regen konden we geen tien meter voor ons uit
zien. Een razernij was dit in het verlaten landschap.
Door het felle ruischen van dpn regen hoorden we
toch nog het bruisend bulderen van de „weds", die
eensklaps woest en ontembaar werden, ziedend, ko
kend. Wij echter wilden verder verder Nat
als we waren, wilden we toch, nadat we het Algarijn
sche stadje Marnia hadden verlaten, niet terugkee-
ren op onzen weg. Langzaam reden we met ons mo
torrijwiel en zij wagentje, daar door den neerstroo-
ménden regen ons uitzicht werd belemmerd en bo
vendien gevaar bestond voor slippen.
Men had ons weder troostend verte'd, dat zulk een
regenval in April in deze streken nooit voorkomt,
maar daarmede waren we niet geholpen. Een heftige
wind striemde ons de stralen water in het gelaat, in
onze halzen stroomde het opgezwiepte koude vocht
Ik zat in het zijwagentje, waarvan we den kap sloten,
maar het water lekte er doorheen, op mijn knieën, op
mijn voeten.
Stijgend en dalend ging de weg, die hier en daar
volkomen blank stond, zoodat we enkele decimeters
diep in het water reden. Het oogenblik kwam, dat ook
de machinedeelen in het water kwamen en twee cy-
linders niet meer werkten. De twee andere van onzen
vier-cylinder-motor deden evenwel nog dienst, dus
konden we onzen toéht vervolgen, al scheen de onder
neming hopeloos.
Toen evenwel kwamen we aan een deel van den
weg, waar een automobiel in het water was blijven
steken. Een „wed" was buiten haar oevers getreden
en we beseften dat we voor het natuurgeweld het
hoofd moesten buigen. Waar een automobiel bleef ste
ken, konden wij zeker niet verder.
Wij, met eenige Arabieren, die toevallig aan de
deur van een nabijgelegen schamele woning versche
nen, hielpen den automobilist zijn wagen uit het wa
ter te duwen. De man was zelf op weg geweest in de
richting Oran, maar had terug moeten keeren, omdat
een ijzeren brug door een plotseling gewassen „wed"
was weggeslagen. Het was een brug van een tien me
ter lengte over een „wed", waarin twee dagen tevo
ren geen druppel water had gestaan. Naar Oran ko
men was misschien nog mogelijk met een grooten om
weg.
Bij deze berichten moesten wij ons voor de natuur
krachten gewonnen geven en bleef ons niets anders
over dan terug te keeren tot het eerste hotel, waar we
een onderkomen zouden vinden. Weliswaar boden de
Arabieren ons onderdak aan, doch daarop gingen we
wijselijk niet in. Bij zulk een zeldzamen, lang aan
houdenden feilen regenval leveren namelijk de ge
wone Arabische huizen op het land een gevaar, dat
men niet moet onderschatten. Deze huisjes zijn
meestal gebouwd van een soort leem, dat men beter
„gedroogde modder" zou kunnen noemen. Bij zwaren,
langdurigen regen wordt deze massa soms week en
verliest alle standvastigheid.
We hebben twee dagen later zoo'n huisje gezien,
dat was ingestort, waarbij drie menschen het leven
verloren.
Het waren de eenige slachtoffers niet van den re
genval. Niet ver van de plaats, waar wij ons bevon
den, waren een Arabische vrouw met haar twee zoons
van ongeveer viiftien jaar ongekomen in een „wed".
De menschen hadden gezocht naar een doorwaadbare
plaats, wetend, dat de „wed" niet diep was. Het wa
ter had evenwel in enkele uren de bedding uitge-
schuurd en moeder en zoons verdronken. Hun lijken
zijn nog niet gevonden. Merkwaardig is het weder
waar te nemen hoe kalm en onberoerd de Arabieren
hier onder zulke gebeurtenissen blijven. „Mèktoeb"
(„het stond geschreven", m.a.w. „het kon niet an
ders") zeggen zij gelaten. Deze onverschilligheid ten
opzichte van de dingen dezer wereld heeft haar goe
de zijde (al was het slechts voor het geestelijk even
wicht der menschen), maar heeft ook een nadeel. Ze
ontneemt alle daadkracht, alle doorzettingsvermogen.
In he#r wezen is ze zuiver Oostersch, want deze zelf
de gelatenheid, deze berusting, welke aan onverschil
ligheid grenst, heb ik vroeger ook waar kunnen ne
men in Rusland, waar mèn geen „mèktoeb", maar
„nietsjewo" zeide. Er is nog een ander woord, dat
de bewoners van Rusland en die van Noord-Afrika
(evenals trouwens de Arabieren in Azië, voor zoover
ik die ken) telkens gebruiken en dat is het woord
„morgen", in het Russisch „saftra", in het Arabisch
„boekra". Alles wat eenigszins onaangenaam of lastig
is, wordt door deze menschen „morgen" gedaan, een
morgen, waarop men lang kan wachten.
De regen, de overstrooming der wilde „weds" dwon
gen ons^ terug te keeren op onzen weg en weder za
ten we 's avonds, in de maand April, in „het warme
werelddeel" bij een vlammend vuur en dronken thee
met rhum om een verkoudheid te bestrijden. We
moesten nog tevreden zijn; we hadden het slechter
kunnen treffen. Terzelfder tijd immers was (in de
maand April) aan de andere zijde der grens, in Ma
rokko, sneeuw gevallen. De stad Midelt met palmen
en moskeeën lag onder een wit kleed.
Langzamerhand begin ik me evenwel ongerust te
maken, dat de lezers aan mijn waarheidsliefde be
ginnen te twijfelen. Het klinkt ook te onwaarschijn
lijk: sneeuw in Afrika en dat in April. Voor ongeloo^
vige broeders verwijs ik naar de Oran-Matin, een der
groote Algarijnsche dagbladen, van 4 April, waarin
men op de derde bladzijde een uitvoerig verslag
vindt over do sneeuw te Midelt (Marokko). Een af-
Een automobiel, die In den bruisenden
stroom was blijven steken.
deeling soldaten, die een nieuw garnizoen ging be
trekken. moest zelfs wegens de sneeuw terugkeerem
Dit geschiedde niet in het hooggebergte, maar slechts
enkele honderden meters boven den zeespiegel.
Telkens weer op reis krijg ik den indruk dnt mijn
leeraren vroeger me wetend of onwetend hebben be
drogen, bij hun lessen in de aardrijkskunde, die toch
de meest betrouwbare der wetenschappen zou moeten
zijn, daar immers steeds controle mogelijk is. Ik
vraag me angstig af, hoe het dan staat met die an
dere wetenschap, welke zooveel invloed heeft op on
zen geest en onze toekomst, met de geschiedenis,
waarbij behalve onnauwkeurigheid en zucht tot na
praten ook de partijdigheid, de vooringenomenheid
een rol spelen.
De overvloedige regen, de herhaalde wolkbreuken,
die zooveel onheil veroorzaken en ons het reizen be
lemmeren, beteekenen evenwel voor den landbouw en
voor de herders goud. De dorre grond zal hier dit
jaar rijk zijn. Men zou kunnen tegenwerpen, dat de
toekomstige overvloedige oogst weinig beteekenen zal,
daar de prijzen der landbouvvvoortbrengselen zeer
laag zijn. Hier evenwel is het volkshuishouden, ten
minste op een afstand van de hoofdverkeerswegen,
nog niet, zooals in Europa, geheel op geld gebaseerd.
Rijker oogst beteekent voor duizenden meer en beter
eten.
Zoo'n primitief volkshuishouden heeft ook zijn voor-
deelen.
J. K. BREDERODE.
Zijn meening over de Amerlkaansche ban
kiers.
Wij hebben reeds het een en ander gemeld uit de
rede, door Shaw te New York gehouden in het Metro
politan Opera House. Men weet, dat Shaw zich op zeer
sarcastische wijze uitliet over „de bankiers". Hij be
pleitte de nationalisatie van de banken, en wel in de
volgende bewoordingen:
..Het eerste wat gij (Amerikanen) moet doen om uit
de huidige knoeiboel te komen is uw banken te natio-
naliseeren. Al de adviezen die de banken u jaren ach
tereen gegeven hebben zijn foutief geweest. Er is in de
bankwereld maar één groot man geweest: Montagu
Norman de groote gouverneur van de Bank van Enge
land. en die was er onderuitgekomen en bad over bet
muntvraagstuk het groote woord gezegd. Hij zeide: „Ik
snap het nie t."
De „woedende volksmenigte^"
Donderdag hebben zioh in de filmstudio's te Nioe, bij
het maken van massa-opnamen voor een verfilming van
Victor Hugo's „Les Miserables" eenige incidenten voor
gedaan.
Voor de massa-opnamen van „de woedende menigte"
waren tal van figuranten aangenomen, doch daarbij
sohijnt een groot aantal buitenlanders te zijn geweest.
Zoowel de niet geengageerde extra's als een deel der
wel aangenomen Fransohen was hierover zóó veront
waardigd. dat bet. toen de scènes van het volksoproer
zouden worden opgenomen, tot werkelijke relletjes
kwam en de decors van het oude marktplein, waar de
scène speelde, beschadigd werden.
De politie moest ingrijpen en arresteerde de voornaam
ste belhamels uit de „woedende volksmenigte."
De minister antwoordt het Kamerlid Duya
Op de vragen van den heer Duys betreffende de toe
lating van de vertooning der film „Morgenrood" heeft
minister Ruys de Beerenbrouck, namens minister Rey-
mer, geantwoord, dat het juist is, dat de Centrale com
missie voor de keuring van films de film „Morgenrood"
voor openbare vertooning heeft toegelaten voor personen
van 18 jaar en ouder. Deze commissie en niet de regee
ring toetst Immers de films. De regeering heeft dus de
film niet toegelaten.
Bloemenmagazijn „CORONA",
KONINGSTRAAT 67 DEN HELDER,
levert U alle moderne bloemstukken
Telefoon 216. Postgiro 99555.
tabletten
TEGEN I
Apotb. co Drogutea
Een Weensche tramwagen ontspoorde en
reed door den afsluitmuur bij den tunnel van
de ondergrondsche. Door krachtig remmen
wist de bestuurder een ontzettende ramp te
voorkomen.
Menier.
Ulvenhout, 12 April 1933.
Goeie week!
En'n beste „goeie
week"!
Waant. Trui is „schoon"
en ik dus vanzelvers ok.
Wij wonen weer as dege
lijke fatsoendelijke burgers;
de woonwagenperiode en de
zigeundersmanieren zijn hier
gelukkig weer afgeschaft
M'n „zigeunderin" is er uog
efkens beroerd van gewiest
Twee dagen laank was ze
van d'n vloer af. 'n Bietje
Influenza gepakt amico. Ge
mot in deuzen tijd nog veur-
zichtigzijn, 'n bietje koorts van de schoonmaakdrift
veul moei, afijn, ze hadden TruL lillijk bij d'ren das.
Ze is te keer gegaan .deus jaar, as 'n Adolfina Hitier.
Alles wa-d-in d'ren weg stond, ruimde zeop. Blom
potten, waar 'n stukske af was.kwats! die gangen
d'n mtestkuil op. Leege flesschen en kr.uiken, oetzoow.
'n Oouw stoeltje uit 't achterhuls. ik raagde-n-er
nog wel 's 'n bomke op kort, veur de plattebuis,
marsoh! 'n Spiegeltje, waar 'nen scherf uit was. maar
ge kon-d-er oew eigen nog best in zien. best! rang!
Da zeilde op 'n moment dwars over d'n erft en as ik
m'n eigen nie gebukt had, had d'n lijst om m'nen nek
gezeten.
'n Bloedbad zouw ze aangericht hebben toen ze op
volle schoonmaakkraoht stoomde, 'n Pan mee ""n gatje
in d'n bojem 'k had er vernolle al zekers tien keer
'n balleke stopverf in gesmeerd, rinkeldeking!
boven op d'n spiegel.
Én sjuust as ze 't witgeschuurde heilig huishouwen
diepzinnig stond te bekijken ge wit wel, da beeld
stuk da 'k mee 'nen vorigen schoonmaak blaank had
geschrobd en waarveur ik 'n nuuw had gegeven,
sjuust op da moment kwarfl ik gelukkig net binnen.
't Was gewoonweg 'n salvo van ouwe spiegels, stoe-,
len, pannen mee gaten, blompotten én... nét sting zo
d'r „kanon" te lajen mee 't afgedaankte heilighuishou-
wen, as ik dan op tijd binnenkwam.
„Wa zouwen me daarmee doen?" vroeg ze kwansuis.
„As ge 't hart hedt," zee ik: „da ge da-d-over d'n erft
vuurt, dan gade gij 't achterna, scherpschutter!"
Toen ging ze 'nen halven pas opzij ik sting ln d'r
vizier en zette 'n paar oogen. nouw, daar kunnen
d'n Moes en d'n Hit nog van leeren. „Zoow van: wie-
doe-me-wa!"
'k Voelde da 'k wa doen moest. As dit schot gelost
wier. was *t mee mijn veur heel d'n schoonmaak af-
geloopen. Dus ik pakte de „munitie" uit d'r haanden,
nam 't onder m'nen erm en vroeg heur toen af. of ze
docht, da 'k op 'n uitdragerij, en 'k wees naar d'n
miestkuil soms ertjes en boonen kon zaaien.
„Gij ruimt oewen eigen rommel maar op';, zee de
schutter: „as ik 't maar kwijt ben."
„Dus wa gij wegsallemaandc-rt da's ineens mijnen
eigen rommel?"
„De miestkuil is jouw afdeelink", zee ze parmaantig,
„en..."
Toen was ik geblazen., 'k Nam 't heilig huishouwen
op en gong naar 't stalleke. En daar hè'k 't netjes ge
wit. Toen 't droog was, nog 's 'en nog 's en toen ben 'k
er trotsch mee naar m'nen kanonnier gestapt.
„Asteblieft", zee ik: „da wouwde gij nouw weggooien
Kek 's, is da weer nie netsjes opgeknapt? Wit, wit as
sneeuw."
Trui snoof. Liet mijn er mee in m'n haanden staan,
zette d'r haanden in d'r zij en bekeek 't beeldje as 'nen
kunstkenner die examen afnimt. Ge wit wel, zoow mee
'n gezicht as: ge zijt nie wijzer.
„Nie mooi geworren?" vroeg ik eindelijk.
„Gaat er maar mee op de markt staan", raadde ze
me aan: „as ge 't zelf zoo prachtig vindt. Maar bij mij
koom 't er nie meer in!"
Amico, eerlijk is eerlijk, maar ik was er trotsch op!
'k Had er alle zurg aan gespendeerd en 'k vond 't we
zenlijk weer erg opgeknapt
„Ziede nouw nie", wees ze aan: „da ge de oogskes en
de vingertjes en de mondjes en Josef z'nen baard, da
ge da-d-allemaal volgesmeerd hedt Da ge ni meer zien
kunt wa-d-et veurstelt! 't Is éénen harden bonk kalk
geworren. heksenmeester!"
„Sjuust", zee ik: „en daarom is 't nouw zo'n schoon
heilig beeld! 'n Modern. Al die moderne beelden zijn
zoow en 'n aander gift daar veul geld veur. Maar gij
zijt te stóm om dat te begrijpen!"
..Dus 'n beeld, zonder oogen. zonder vingers en lij
kend op éénen brok kalk is modern?"
„Sjuust!"
„Dan zullen me in 't vervolg 'n emmerke kalk onder
d'n glazen stolp zetten", zee Trui en verder liet ze me
mee m'n modern-geworrefl kunststuk staan veur Peer
Snot
Ondertusschen kreeg de moderne kunst daar 'n lilleke
opduvel, amico. Toch hè'k 't ding nie weggedaan, 'k Zal
er eerst nog 's mee onzen Dré over praten, d'n verver.
Die hee verstaand van moderne kunst, zoowas ge wit.
Hoewel... die is ook alweer erg d'n ouwerwetschen
kaant opgegaan! Hij schildert teugeswoorig ijskoud
groene weilanden in plak van groene portretten mee
één oog. Ge kunt 't nie meer bijhouwen.
Kunst is sjuust damesmode. Telkens wa-d-aanders en
as ze uitgeprakkizeerd zijn, dan worren ze ineens nog
ouwerwetscher dan Jan Steen. Mee 't gevolg, da mijn
modern kunstbegrip vandaag alweer antiek is!
Maar laat ik daar m'n kop nie over breken. Daar zijn
aanderen veur. om over de Kunst te balteren. Mee 't
gevolg dat er veul meer „bakers" zijn, dan kunstenèèrs,
waantbakeren" is veul gemakkelijker! Kunstenèèrs
worren nouw eenmaal geboren en bakers worren ge
mokt. 't Een is 't werk van Onzenlieveneer en 't aan-
dere is 't werk van menschen en da kan nouw eenmaal
nie mee mekaar concurreeren...!
Maar om op Trui terug te komen, of liever gezeed,
op d'n schoonmaak, wa-d-eigenlijk 't zelfste is, waant
as ik aan Trui denk, dan denk ik aan kanonnades en
boenwas en verf en kalk; sterker, dan ruuk ik 't alle
gaar! Wilde geleuven dat de bedstee er naar rook, as
Trui er inklom? Maar. om dan op 't een en ander terug
te komen; 't is veurbij.
,,'t Kan Paschen worren", hee Trui gezeed: „ik ben
d'r veur klaar!'
Mee aandere woorden, amico: d'n Paasch gaat van
't jaar vast deur! Trui hee 't goed gevonden!
En... d'n kleine Dré is ok al hier. Wa-d-ok 'n goei
veurteeken is.
Verl-ejen week. sjuust as Trui 'n paar dagen ziek was,
kwam z'n briefke van de Kostschool, 't Kwam sjuust op
tijd.
Waant 's middags, as ik thuisgekomen was uit de
stad, mee m'nen wagel, dan was 't, of ik 'n klap in
m'n gezicht kreeg.
'k Had 's mergen8 wel 'n bietje gemerkt van Trui
d'r broerdigheid, ok al had ik dan maar net gedaan
of ik 't nie zag, 't beste wa ge doen kunt in zukke
gevallen: nie over praten en zoow stiekum maar wa
werk uit d'r haanden nemen en gin deuren open laten
staan, de kachel 's oppoken en zoow, maar as ik
thuiskwam, 'n haalf uurke vroeger dan gewoon, 'k had
me omspres 'n bietje gehaast, dan zag ik al gaauw
?n Blek m'nen braven hond zag 't ok da-d-et mis was
mee de vrouw!
Ze kwam nie mee Blek z'n schaal werm voeier veur
d'n dag, de deur op d'n erft bleef dicht, 't was stil,
akelig stil mag 'k wel zeggen en Blek en ik keken me
kaar 's mee doffe oogen aan.
Veur Blek' was 't ok 'n heele teleurstelling! Want
z'nen thuiskomst mee d'n wagel, Is veur hum 't beste
uurke van d'n dag! Dan krijgt ie z'nen wermen, dam
penden slobber, z'n kanneke kristalhelder water, dan
wordt ie op z'nen schoeft geklopt en aangehaald, dan
afijn dan hè'k wel 's gedocht: Blek is me 'n steuk
veur! Maar nouw neeë, da was 'n trieste boel Zacht
jes gong 'k binnen en jawel, horre. Trui lag in de bed
stee. Ziek as 'n hondje! En dat op 'n uur as ditte; dat
In d'n schoonmaak... 'k sting lamgeslagen; mee stijve
knieën! Déér.
Neeë, da beviel me niks! Sodemearel, neeë!
Waant da's gek, amico, hoe ouwer as ge wordt, hoe
moeilijker da ge mekaar missen kunt, ok al laat ge
daar dan meestal nik van merken. En... hoe ouwer of
ge wordt, hoe zwaarder of ge 't opvat. Dalijk denkte
dan aan die en die en zus en zoow, die van oewen
eigen ouwer zijn en toch ok al...
Afijn! veur d'n oogenblik geef ik ze weer 'n eeuw;
dus, nie verders over sauwelen!
Maar 'k had er 'nen kwaaien dag mee; da wil 'k
geren weten. En 's avonds, teugen haalf acht, as ik de
blinden had gesloten en 'n klein lichtje aangestoken,
zat ik in d'n schemer bij de plattebuis, zo'n bietje aan
m'nen paternoster te friemelen, za 'k maar zeggen, 'n
Pepke kos ik nie rooken, mee 't oog op Trui d'r keel,
veur de krant was "t te duster en meer licht maken
was nie goed veur d'ren slaap afijn, ik zat m'n eigen
zo'n bietje te versjagrijnen. Toen kwam Driek Frijters,
onze postbooi binnen.
As d'n weerlicht friemlde-n-lk m'n paternoster weg en
'k wees naar de bedstee.
„Trui?" vroeg ie.
Ik knikte en douwde 'm zachtjes de deur uit.
„Beterschap, Dré."
„Bedaankt, Driek."
,,'n Briefke uit d'n Ouwenbosch." ze©-t-ie nog, om
mijn 'n bietje op te fleuren, denk ik.
,,'k Heb 't gezien, Driek, daank oew!"
Toen hè 'k onder 't petrolielaampke Dré III z'n epies-
teltje gelezen. Da knapte me weer heelegaar op! Hij
sohreef
„Lieve Opa en Opoe
Ik maak het goed. Hopende van uw het zelfden. Ik
laat uw weten alsdat het Paaschfeest gaat beginnen
(da wist ik alweer!) En ik dus vakansie krijgt van de
broeders. Mag ik komen Opa? Ik wil weer graag op
Ulvenhout zijn. Lekker fietsen. Staat het nog in het
vet? Kijkt uw goed ernaar Opa, alsdat het niet ver
roest mijn fietsie?
En dan ga ik weer met uw met de groentenkar en
met Blek. Poffen de klanten nog Opa zooals in d»
Kerstvakansie Goed opschrijven hoor. Want weet uw
wel dat uw er met de Kerstvakansie wel eens een ver
gat op te schrijven in uw boekte en alsdat ik toen nog
gezeld hebt Opa zei ik die juffrouw met dat rooie haar
zei ik, het niet betaalt en toen zelt U dat ze wel betaalt
had en toen Ik het haar den anderen dag vroeg toen
zei zij och gut ja, da kleine manneke kan beter ont
houwen dan wij groote menschen. Dat was uw en zij
Opa, die groote menschen. En mag lk nou weer komen
Opa ja hè. Ik zal goed meehelpen en zeg u maar aan
Opoe alsdat zij niets geen last van mij heeft. Hoe
maakt Janus het. En de Blaauwe? Goed zeker. Ik ook
moet u maar zeggen. Opa komt u mijn halen. Met de
fiets astenblieft ja Opa? Krijg lk nog een brief wan
neer zoowat Dan zorg 11c vast en zeker dat ik klaar
ben om dalijk mee te kunnen gaan. Opa ik denk wel
dat ik weer overga. De broeder zei niet nee toen ik 't
hum vroeg.
Opa en Opoe gegroet van mijn U liefhebbenden klein
zoon
DRé Hl."
Ik moet ook de groeten doen van Broeder Overste,
zeit hij. Hier zijn ze dus. Tot een Woensdag. Kom u
vroeg? Erg vroeg astenblief. Opa? Vast en zeker? Ik
ben al om half 7 op, Dré in."
Amico, is 't gin boske om op te frèten. Ozoo! Mergen
vruug gaai ik op stap. Op de fiets, Trui is beter. M'n
boske in aantocht. Ons huiske glaanst as 'n paleske!
Uit d'n grond van m'n hart, ok namens de Kanon
nier, 'n Zalig Paaschfeest!
Veul groeten van ons gebeiën, oewen
toet a voe