De Arabische Prinses. De hongerige vogels. Het betooverde kleed. De goede daad SCHAGER COURANT Van tafel tot daken. Gevleugelde vriendjes van Frits en Annie. i Midden in een groote woestijn in Ara- bië woonde eens heel lang geleden in een prachtig paleis een prinses. Het pa leis had een heele hooge uitkijktoren en twee kleinere. In de hoogste had de prinses haar leerkamer met een klein venster. Vaak stond zij voor dat raam uit te kijken over de ein- delooze zandwoestijn en zuchtte: „Ach, ik zou toch zoo graag weer bij mijn vader willen zijn." Want het prinsesje had geen moeder meer en de Koning was hertrouwd met een vrouw, die heelemaal geen lieve stiefmoeder was, maar integendeel het prinsesje liet verbannen naar het pa leis in den woestijn gelegen. En zoo stond de prinses weer eens voor het raam te zuchten, toen er dicht bij de muur van het paleis een arabier kwam aanrijden op een prachtig versierde ka meel. Hij klom van den ka meel af en maakte een die pe buiging voor de prinses, die hij in de hoogte voor haar raam zag staan. De prinses knikte terug en hoorde hem heel duidelijk zeg gen, hoewel do afstand zeer groot was: ..Prinses, in dien 't mogelijk is, kom dan naar beneden." De prinses besloot aan dit verzoek te voldoen en liep alle trap pen af tot zij ten slotte bij den Arabier kwam. Deze gaf haar nu een kleed en zei: „Hier is een betooverd kleed, het heeft den vorm van een cape, die U om zich heen kan slaan. Als U dat doet. bent U voor de menschen onzichtbaar en U kunt U dan door de lucht bewe gen waarheen U maar wilt. Denk er echter om, dat U er niet over moogt spreken, want dan verliest de cape da delijk zijn tooverkracht." De prinses was zeer verheugd, zij be dankte den Arabier. Deze reed weg en was dadelijk uit het oog verdwenen, wat de prinses zeer bevreemdde. Maar juist dat zij zoo stond te kijken, kwamen er een paar dienaren van den koning uit het paleis om te zien, waar de prin ses heen was gegaan. Zij wilde ze niet zien, sloeg de cape om en tot haar groo te verwondering liepen zij vlak langs haar heen, zij kon hen bijna aanraken, zonder haar te zien. En zoo was zij dus van de tooverkracht van het kleed te gelijk overtuigd. Zij liet zich nu naar boven zweven en bemerkte, dat dit heel gemakkelijk ging. Vlak voor haar raam gekomen, zag zij, dat haar leerares haar ook al aan het zoeken was, maar nie mand zag haar. Voordat zij weer naar haar kamer terug wilde gaan, liet zij zich door haar kleed naar het paleis van haar vader brengen, dat een heel eind verder in bet land lag, maar het leek wel of het kleed vleugels had, want in een klein uurtje had zij den langen afstand afgelegd, waarover een kameel wel twee dagen doet. Daar zat haar vader in zijn studeerkamer, met zijn hand onder zijn hoofd en zag er uit of hij heel bedroefd was. Zij liet zich naar binnen glijden door het raam, deed voorzichtig het kleed af en stond toen plotseling voor haar vader. Met een kreet van blijdschap viel zij hem om zijn hals en vroeg waar om of hij toch zoo bedroefd was. Hij vertelde, dat hij zoo naar haar had ver langd, inoar dat de regeeringszaken hem heelemaal in beslag namen, zoodat hij niet een paar dagen er tusschen uit had kunnen breken om zijn dochtertje, die daar ver weg zat in den woestijn, eens te gaan opzoeken. „Maar lieve kind", vroeg hij, „hoe kom je zoo plotseling hier, weet je moe der, dat je hier bent?" Het prinsesje schudde het hoofd en zei: „Neen vader, en toe. vertel het haar ook niet, want ik ga straks weer weg. Ik wilde U alleen maar even zien." De koning vroeg of zij niet wat wilde drinken en belde zijn kamerdienaar Deze maakte, toen hij de prinses zag. een diepe buiigng, en haastte zich het verlangde te halen voor zijn prinsesje, want ach, iedereen had altijd veel van haar gehouden. En terwijl de koning en het prinsesje zaten te praten, was de stiefmoeder in de kamer naast het stu deervertrek van den koning gekomen en hoorde plotseling de prinses hartelijk lachen. Vlug liep zij naar de deur en wilde deze openen, toen de prinses deze eensklaps hoorde. Zij wees naar de deur. liep naar den hoek van de kamer, waar het kleed lag, sloeg dit om zich heen en wachtte af, wat er zou gaan gebeuren. Haar stiefmoeder stormde binnen en \roeg aan den koning: „Waar is de prinses?" De koning wees naast zich, doch, tot zijn groote verwondering was hij alleen in de kamer, tenminste dat dacht hij. Hij streek zich over het voorhoofd en zei: „He, wat vreemd, ik dacht werkelijk, dat mijn dochtertje hier-.was, zou ik dat dan gedroomd hebben?" Maar daar ging de deur open en de kamerdienaar kwam met een glas heerlijke limonade binnen. „Voor wie is dat?' vroeg de koningin. „Voor de prinses, Majesteit", antwoord de de dienaar, doch was even verwon derd als de koning, haar niet meer te vinden. De prinses lachte in haar vuistje en zweefde nu het venster weer uit, over de woestijn naar haar eigen kamer. Zij keek naar binnen, er was niemand, vlug liet zij zich op den grond glijden, deed het kleed af en ging zitten lezen. Toen na een half uurtje haar gouvernante binnen kwam, was de prinses over haar boek heen in slaap gevallen. De gouver nante begreep er niets meer van, zij had overal naar de prinses gezocht, en deze zat hier rustig te slapen. En zoo gebeurde het nog dikwijls, dat de prinses het kleed omdeed en naar haar vader toeging, om dan als er iemand kwam, weer te verdwijnen, want zij durfde ook haar vader het geheim van het kleed niet te vertellen, omdat anders de tooverkracht gebroken zou worden. Zij was er heel zuinig op en werd een gelukkig prinsesje. En de dankbare Indianen. In het verre Westen van Noord-Ame- rika woonden vroeger enkel Indianen. Toen Europeanen en Amerikanen er zich gingen vestigen, werd het een strijd tusschen de rooden, zooals men de Indi anen noemde, en de blanken. Meer en meer werden de rooden verdrongen en geen wonder is 't, dat de Indianen niet heel vriendelijk gezind waren jegens de blanken. Wat in dien tijd een zekere William en zijn vrouw Ellen ondervonden, ver telt je dit verhaal. William en Ellen waren uit Engeland gekomen en hadden zich gevestigd in het oerwoud van Illinois. Daar bouwde Wil liam een eenvoudig houten huis, en toen dat klaar was, begon hij de boomen rondom het huis te kappen, om zoo langzamerhand vlak land te krijgen en daar een boerderij van te maken. Er woonden heel wat Indianen in het uitgestrekte bosch van Illinois, en Ellen hoorde van andere blanken, dat ze vij andig gezind waren tegen de Europe anen. Maar Ellen zei: „Als de blanken maar vriendelijk geweest waren tegen de roode mannen, dan zouden dezen onze vrienden in plaats van onze vijanden geworden zijn." William schudde het hoofd en zei: „Nee, ze zijn onze vijanden en ze blijven onze vijanden, dat zal je zien", en hij maakte goede sluitingen aan deuren en ramen. Hij leerde ook aan Ellen hoe zij een geweer moest laden en afschieten, voor 't geval dat de Indianen eens moch ten komen als hij van huis was. Ellen zei dan wel dat 't niet noodig was, maar William antwoordde: „Ja, je zoudt eens zien hoe vriendelijk ze zijn zouden, als er een heeleboel kwamen wanneer ik uit was!" Toch bleef Ellen beweren: „Als je maar goed voor ze bent, dan worden zij ook wel goed." Een heelen tijd daarna gebeurde het. Ellen was druk bezig in haar keukentje met bakken en braden. Zij wou voor ver scheiden dagen brood bakken en daar William den vorigen dag op jacht was geweest, had zij ook heel wat vleesch te braden. En nu zij toch zoo'n prachtig vuur had, wou zij 't meteen maar eens waarnemen om wat koeken en ander gebak klaar te maken. Het rook heerlijk in huis en rondom. Daar hoorde zij een schuifelend ge luid, ondanks het gesis van de braadpan en haar eigen gezang. Zij keerde zich om en zag in de kamer verscheidene In dianen, en een paar andere, die op 't punt waren ook binnen te stappen door de open ramen. Zij bedacht zich geen oogenblik, en ging dadelijk naar hen toe met een vriendelijken lach, terwijl zij hen recht in de oogen zag. Zij verstonden natuur lijk geen Engelsch, en daarom wees zij met een uitnoodigend gebaar op de stoe len en de tafel. Verwonderd keken zij haar aan, maar gingen zitten, blijkbaar in hun schik over die vriendelijke ont vangst. Onmiddellijk werd hun allerlei voorgezet door Ellen: geurig gebraad en heerlijk gebak. 't Was een vreemde partij, maar de gasten lieten het zich best smaken. Toen zij genoeg gegeten hadden, naar hun zin, stonden zij op en gingen in den tuin. Andere Indianen kwamen en namen hun plaats in. Het brood, 't gebak, en al het vleesch verdwenen als sneeuw voor de zon, en hoe langer hoe vriendelijker keken de Indianen. Toen alles op was, kwam de leider van het troepje naar El len toe, en met sierlijke buigingen be dankte hij haar voor de gastvrijheid. Zij kon wel niet veel verstaan van zijn won derlijk taaltje, maar dat hij bedankte, dat kon zij er toch wel uit opmaken. Toen gingen alle Indianen heen. Ellen had heel wat te verteilen, toen William thuis kwam. Hij was verschrikt, want op zijn weg huiswaarts had hij de afdrukken der voetstappen gezien, en hij was bang dat zij Ellen kwaad hadden gedaan. Maar Ellen was vroolijk en wel en zei triomfantelijk: „Zie je nu wel dat ze geen kwaad doen als je maar goed voor ze bent." Toch was William er niet gerust op. Hij zei, dat ze nu ze den weg wisten, zeker terug zouden komen om het huis te plunderen. Hij ging de eerste dagen niet van huis. Den derden nacht, daar hoorden ze wat! Ellen keek uit 't raam, en ja, waar lijk, daar kwamen ze aan, een heele troep Indianen. William zei: „Nou maar, ik doe ze niet open, hoor!" Zij luisterden in spanning wat de In dianen zouden doen. Deze hamerden te gen de voordeur aan, maar William zei: ..Die zullen ze niet zoo gauw stuk krijgen met die ijzeren bouten ervoor!" Na een paar hamerslagen trokken ze af. En toen William 's morgens de deur open maakte, wat denk je dat hij vond? Over de deur heen waren twee latten gespijkerd en daaraan was een prachtige reebok gehangen, die de Indianen blijk baar den vorigen dag pas hadden ge schoten. Dit was de dank der Indianen voor het overvloedige maal. hun door Ellen bereid. Voor haar hadden zij het beste wild uit het bosch geschoten. Ellen was verrukt over de dankbaar heid van haar gasten, op zoo'n eigenaar dige manier geuit. Je kunt denken dat Ellen door dit oorval nog versterkt was in haar over tuiging. dat „wie goed doet, goed ont moet!" Zij hoopte dat de Indianen nog eens terug zouden komen. Maar het is bij dat eene bezoek gebleven! Zien jullie kans om telkens één letter in het woord te veran deren en in 4 keer van tafel tot daken te komen? Zie oplossing elders op deze pagina. De winter was dat jaar al vroeg inge- allen en even na St. Nicolaas begonnen do eerste sneeuwvlokken naar beneden tc dwarrelen. Het waren mooie groote vlokken en het weer was helder vriezend en zoo lag er na een paar uur al een dikke laag sneeuw. In de straten met het vele verkeer was alles gauw een vieze, bruine pap geworden, maar in het bosch en in de tuinen bleef het liggen. Ja het leek wel, alsof er 's nachts iede- ren keer meer sneeuw viel, want 's morgens zag alles er weer helder wit uit. En de eerste Woensdagmiddag de beste ging Annie met haar broertje Frits, die twee jaar ou der was dan zij, en haar kleine broertje Pim, naar het bosch. Moeder had gezegd: „Kinderen, nemen jullie wat oud brood mee, misschien zie je wel vogels, die honger hebben en dan kunnen jullie hen te eten geven." Dat hadden zij gedaan, maar er wa ren zooveel vogels in het bosch, die alle maal honger schenen te hebben, dat Annie niet wist aan wie het eerst haar brood zou geven Zij vond, dat die heele groote vogels wel ergens anders eten kon den gaan zoe ken, maar Frits zei juist, dat hoe grooter do vo gel is hoe meer honger hij heeft en hij strooide stukjes brood om zich heen en bleef kijken. Maar geen en kele vogel waagde zich in de nabijheid van de kinderen, hoe hongerig zij ook waren. Daarom besloten zij een eindje verderop te gaan kijken of zij dan zou den komen. En nauwelijks waren zij een meter of tien verder of een dikke drom vogels loog luid schreeuwend naar het voed sel toe en vocht 0111 ieder stukje. Nu gaf broertje zijn brood aan de vogels. Hij brak er iederen keer een stukje af en gooide dat dan naar hen toe, en zoo kwamen zij al dichter en dichter bij. Ten slotte was ook zijn voorraad uitgeput en nu wilde Annie probeeren of zij de vo gels niet zoo ver kon krijgen, dat zij de stukjes brood van haar hand kwamen halen. Zij strooide wat kruimpjes voor haar voeten, waar een paar kleinere vo gels dadelijk op aanvielen, zich niets meer van de kinderen aantrekkende omdat zij al begrepen hadden, dat zij hun geen kwaad zonden doen. Een paar van de brutaalste gingen op de onderste takken van een klein boompje zitten en keken met een schuin kopje naar de verleidelijke kruimpjes in Annie's hand doch zij durfden niet verder te gaan. Annie bleef doodstil staan en tenslotte vond een vogel, dat hij het wel kon wa gen en terwijl hij laag over haar hand heenvloog, nam hij gauw een stukje brood in zijn bekje mee. Nu durfden de andere vogels ook. De kinderen vonden dat erg aardig en besloten den volgen den dag weer naar deze plek te gaan,- voordat zij 's middags naar school gin gen, om een paar oude boterhammen aan hun gevleugelde vriendjes te bren gen. Zij vertelden het den volgenden dag op school en het gevolg was dat ver schillende kinderen brood voor de vo gels bij zich hadden en dat duurde zoo tot de sneeuw weer heelemaal verdwe nen was. Maar Annie kan niet door het bosch komen of het is net, of de vogel tjes haar allemaal goedendag toeroepen Of zou het maar verbeelding van haar zijn, wat denken jullie ervan? Oplossing: tafel takel taken daken

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 22