De oorbellen Per trein door de Sahara. Waar nu nog de karavaanwegen PLAATS VOOR DE JONGEREN! Brieven over Engeland. - GAS ONDER DE AARDKORST! Kort verhaal TOT IN HET HART VAN HET DONKERE WERELDDEEL. De plannen tot aanleg stammen reeds nit 1879. In de laatste weken is men begonnen met de uit voering van een plan, waarover de geleerden elkaar tientallen jaren in de baren hebben gezeten en dat nvt verwerkelijkt wordt, in een tijd van economische crisis. Dwars door de Sahara wordt een spoorweg ge bouwd. In een luxueus ingerichte coupé zal men van uit Algiers en Oran door de woestijn naar Midden- Afrika kunnen reizen. De lange bootreis wordt aan- merkelijk bekort: slechts de Middelandscbe Zee be hoeft te worden overgestoken en daarna brengen de rails de reizigers tot in bet hart van het donkere we. relddeol. Nog omstreeks bet jaar 1000 was de Sahara niet alleen voor de „men in the street", maar ook voor staatslieden 'n politiek-onbeleekenend begrip, zooicts als de Poolgebieden, die toehehooron aan wie ze in beslag wilde nemen. Toen Frankrijk in het bezit van de woestijn kwam, wist bet zelf niet wat er mee te doen. Nu heeft het vele honderden millioenen francs over voor den bouw van de Trans-Saharabaan, of schoon het zeer dubieus is, of de spoorweg dat weer zal opbrengen. Maar daar is het den Franschen niet in de eerste plaats om te doen. Als zij hun onmete lijke bezittingen willen besturen, moeten zij overal ge makkelijk kunnen komen. Zonder havens, zonder we gen, zonder spoorwegen, zonder scholen, zonder zie kenhuizen, is iedere koloniale politiek tot misluk ken gedoemd in deze landen. Verder zal de spoorweg ook strategische heteekenis hebben. Na de voltooiing willen de Franschen in drie dagen troepen van de kust naar Centraal-Afrika kunnen brengen. De reeds in dienst genomen spoorweg van Oran en Figig zal nog dit. jaar verlengd worden tot Boe Arfa. Van uit Marokko zal daar een tweede lijn aansluiten. Boe Arfa zal ook het uitgangspunt zijn voor het werk aan de trajecten, die over de oasen en karavaansta tions Tassalit, Intassit en Reggan door de Sahara naar Timboektoe zullen leiden. Het autoverkeer !n de woestijn. Het rijk der gele hooge duinen, dat zich uitstrekt over een afstand van 50f)0 K.M. van het Westen naar het Oosten en over 1600 K.M. van het Noorden naar het Zuiden, dat stille, eenzame gebied is zoo groot als Europa. Als een machtige wal, als een onoverbrug bare vestinggracht, die niet door water, maar door dorheid scheidt, sluit de Sahara, hot tropische Mid den-Afrika af van de Marokkaansche, Algerijnsche, Tunesische en Tripolitaansche kuststreken en belem mert de economische ontwikkeling van het vrucht baar gebied van Niger en Tsjadmeer. Nog trekken van Tunis. Algerije en Marokko door de woestijn in alle richtingen, naar den Soedan, naar Senegal, naar het Nigerdal over Timboektoe de trage kameelkaravanen. Maar ook steeds meer auto's door kruisen de woestijn. Over de oeroude karavaanwegen bereiken zij in enkele dagen, van de eene oase naar de andere ijlend. Timboektoe. Tn Noordwest-Afrika heeft, zich het autoverkeer buitengewoon snel ontwik keld. Van Tunis aan de Middellandsche Zee naar Ca- sahlanca aan den Atlantischen Oceaan, van Algiers naar den Niger rijden autobussen en particuliere auto's in heide richtingen, deels naast den spoorweg, deels dwars door gebieden, waarin tot nu toe geen spoorbanen zijn. Ondernemingen, die in 1020 slechts over twee tvaeens beschikten, bezitten er nu 200 of meer. Het voordeeligst schijnt de weg, die van Al giers en andere nlaatsen aan de Noord-Afrikaansche kust door de Sahara naar Gao aan den Niger leidt. Daar de wegen in Algerije goed zijn, behoeft men eerst hij het hereiken van de woestijn van speciale wagens gebruik te maken. Reggan vormt een knoop punt. Want hier loopt ook een van Orai* komende weg, die door Colomb Rechar verder gaat, en hier be gint het traiect door de woestijn. In wagens met drie assen, ingericht als slaapwagens, zetten de reizigers den tocht naar het Zuiden voort. Achthonderd mijl bedraagt het Sahara-traject. Daar de benzinevoorra den voor dergelijke afstanden niet toereikend zijn, heeft men halverwege een onderaardsche benzine reservoir aangebracht. Maar water of levensmiddelen kan men op dit geheele stuk van S00 mijl niet krijgen. De auto is echter een onbetrouwbaar vervoermid del op zoo lange en gevaarlijke afstanden. De woestijn is dun bevolkt: toch is zij niet zóó eenzaam als de Europeaan zich deze eindelooze zandvlakte in het algemeen voorstelt. Frankrijk heeft in ieder ge- val de Westelijke Sahara gepenetreerd, het verzet der verschillende nomadenstammen gebroken, de kara vaanwegen bezet, steunpunten ingericht, die het han delsverkeer moeten beveiligen. Over de geheele woestijn ligt een net van waarneemposten en radio stations. En toch is de volkomen beveiliging der ver keerswegen een haast onoplosbaar probleem. Want nog altijd wonen in de verstrooid liggende oases roof zuchtige' Bedoeinenstammen, die waarschijnlijk nooit geheel zullen kunnen worden onderworpen, om dat het ondenkbaar lijkt, een zoo dun bevolkt, reus achtig gebied militair te bezetten. Parijs—Madagascar in 12 dagen. Het plan voor een Transsahara-spoorweg is niet nieuw; reeds in het jaar 1870 was er een uitgewerkt project, dat echter eerst in 1012 weer werd aangevat. Toen kwam de oorlog, die de uitvoering van alle plannen onmogelijk maakte. In 1028 kwam men op het oude plan terug. De tegenstanders hebben zoowel de doelmatigheid als de rentabiliteit betwijfeld. Zij hebben verklaard, dat het niet ie verantwoorden is, een spoorweg van zoo geweldige lengte te bouwen, in een tijd, waarin auto en vliegtuig zegevierend op dringen. Tegen deze bezwaren werd aangevoerd, dat slechts de spoorweg aan de eisclien van het goede renvervoer kan voldoen. Volgens de ervaringen der laatste jaren zijn auto's in de Sahara slechts in be perkte mate bruikbaar; slechts lichte wagens kunnen de dienst onderhouden en juist die komen voor een geregeld vrachtvervoer niet in aanmerking. Ook de kwestie der rentabiliteit is van alle kan ten belicht. De spoorweg moet een snelle, aangena me en veilige verbinding tusschen West-Europa en Afrika tot stand brengen. Het is van zeer veel hetee kenis, dat de spoorweg op de ontwikkeling van Ni- gerië en het Kongo-gebied grooten invloed zal uitoefe nen. Op goedkoope en snelle wijze kunnen de produc ten uit die streken naar Europa en de Europeesche machines naar Afrika vervoerd worden. Aan den oever van den Niger kan onder omstandigheden door de economische exploitatie van deze rijke streek een tweede Egypte ontstaan. De reis van Parijs naar Madagascar, die nu twee maanden vergt, zou in 12 dagen kunnen worden volbracht. Langdurige werkloosheid is erger dan ziekte. Met een gezond hart glijdt men zijn verderf tegemoet, onmachtig het onheil te keeren. Uit mijn schooljaren herinner ik mij een leesles: De dood in het drijfzand. Telkens als ik van menschen hoor, die één, twee jaar gedoemd zijn om leeg te loopen, komt mij die aangrijpende beschrij ving weer in de gedachte en vraag ik mij af, of er dan niets te doen is tegen die ergste van onze pla gen. Het einde van de crisis brengt niet het einde van de werkloosheid. De crisis heeft ze in hooge mate verergerd, maar ook in wat. men noemt normale tijden teistert ze de menschheid. Nu zijn er 30 a 40 millioen werkloozen op de wereld, maar in 1929, dat nog een jaar van voorspoed was, bedroeg hun aan tal niettemin tien millioen! Niemand gelootdan ook, dat straks als de econo mische vloed doorzet, het leger der werkloozen weer in het productie-proces zal worden opgenomen. Mil lioenen zullen aan den kant blijven staan en moeten teren op de hulp der werkenden. Voor de ingrijpende maatregelen, die het anders zouden kunnen maken, zal de wereld nog wel niet rijp zijn. Dan dringt zich echter de vraag op: Wat kan er, zoolang genezing niet mogelijk is, gedaan worden om de kwaal te verzachten? Het opschrift van dit artikel geeft zoo'n middel aan. Men moet er niet te veel van verwachten, doch zelfs in een klein land als het onze zijn er enkele tienduizenden mee te helpen. Veel grooter zou dit aantal wezen, indien er in de goede jaren, die achter ons lagen, gezorgd was voor de invoering van een behoorlijk Staats pensioen. Laten wij een voorbeeld nemen uit die kringen, waar de pensioen-kwestie is opgelost. Onderwijzers en ambtenaren worden als regel ontslagen, zoodra zij 65 jaar zijn geworden Veertig dienstjaren geven hun recht op vol pensioen, 70 procent van hun sala ris. Als zij korter of langer tijd voor hun 65sten ver jaardag 40 dienstjaren achter den rug hebben, kun nen zij alleen dan gepensionneerd worden, wanneer zij lichamelijk of geestelijk ongeschikt zijn gebleken. Is dat niet het geval, dan moeten zij doorwerken, hoe graag zij misschien plaats zouden willen maken voor jongeren. Een kleine wetswijziging kan hier uitkomst bren gen. Als bepaald werd, dat de mannelijke ambtena ren bijv. op 6ö-jarigen leeftijd pensioen kunnen ne men en de vrouwelijke op 55-jarigen. dan zouden honderdtallen daar stellig gebruik van maken en dus hun plaats ruimen voor jongeren. Voor één categorie zijn bij benadering getallen te noemen. Jonge onderwijzers en onderwijzeressen loo pen er zeker 4 a 5 duizend werkloosrond. De mees ten van deze zouden zóó aan den slag kunnen ko men, indien men het voor de ouderen mogelijk maakte, om „af te vloeien Hoe het onder de administratieve en technische ambtenaren gesteld is, vaJt niet te gissen, doch een feit is het, dat honderden ingenieurs, en oudlcerlin- gen van Middelbare Technische scholen snakken naar een bescheiden werkkring en moreel te gronde dreigen te gaan, indien hun die wordt onthouden. In het particuliere bedrijf is het net zoo, ook met de vakarbeiders. Waar pensioenfondsen bestaan, zou men desnoods met staatshulp de ouderen moe ten vervangen door jongeren Geld dat daaraan be steed wordt, doet meer nut dan werkloozensteun, omdat werk beter is dan steun en omdat het vooral het jonge volk is, dat werken moet, daar het an ders naar den kelder gaat. De gruwelen welke Duitschland te aanschouwen gcetf, zijn daar om het te bewijzen. Nogmaals, plaats maken voor deNjongeren helpt lang niet afdoende en is in tal van gevallen vrijwel onmogelijk, omdat de ouderen geen enkel recht op pensioen hebben. Eenige hulp is echter beter dan heelemaal geen hulp en onderwijl hebben wij een Door PETER CORNERSTRE. Steven Ascot, met een oneindigen melancholleken trek op zijn gelaat, boog zich wat voorover naar Phil Anderson, die aan den anderen kant van het café tafeltje zat. Phil, mompelde hij, jij bent op de geheele wereld de eenige, die het ooit begrijpen kan. Hebben wij als kleine, onschuldige jongens niet samen op de school banken gezeten, hebben wij elkaar niet altijd alles ver teld, als wij plezier hadden of als we ons ellendig voelden, Phil, jij bent mijn eenige vriend, luister, mijn leven is verwoest, totaal verwoest. Phil Anderson keek somber. Hij had nooit met Ascot op school gegaan. Maar hij had slechts één glas minder gedronken dan hij, dus kon hij zich best voorstellen dat het allemaal waar was wat deze vertelde- En als het allemaal waar was, dan was het ellendig voor Steven. Hoe weet je het, vroeg hij aandachtig. De man op de markt heeft het gezegd, zucht te Steven. Sanderson knikte. Wat zei-d-ie? Menschen, die nooit eens neiging voelen, des morgens als ze wakker worden, om op hun hoofd te gaan staan, zulke menschen hebben nimmer het ware geluk ge kend, dat waren zijn woorden, verzekerde Steven As cot. Verkocht die man iets? Hij verkocht springtouwen. lederen morgen, zoodra je uit bed kwam. moest je, volgens hem, een kwar tiertje springen. Dat was goed voor den bloedsomloop en de levensvreugde. Ik heb 's morgens alleen maar zin in een bak sterke koffie, het komt niet in me op om op mijn hoofd te staan, zei Sanderson bedroefd. Dan zal ik het ware geluk ook wel niet gehad hebben. Voor jou is het wat anders, jij stond er niet bij, toen'die man het vertelde, dus voor jou telt het niet. Nee, dat is waar, gr'nnikte Sanderson opgelucht. Maar even later zag hij oezorgd naar Ascot. Arme. oude Steven. Daarna begonnen zijn oogen te glinsteren. Ik weet wat we doen moeten, we moeten dadelijk naar Madame Gloria gaan. Als er nog wat aan te doen is, zal die het ons vertellen. Het z... zal een beetje laat worden, weerstreefde Ste ven, E.n ik had Elsie beloofd, dat Lk op tijd zou zijn voor het eten. Het gaat niet om Elsie, je vrouw en om een bord warm eten. Het gaat op het oogenblik om het ware Geluk, bedenk dat wel, Steven. Je hebt gelijk. Arm in arm bereikten ze de woning van Madame Gloria en werden ontvangen in het armzalige achter kamertje. krachtige aansporing te meer om den strijd voor Staatspensioen met verdubbelde kracht te voeren. In de minder slechte tijden, welke op deze crisis zullen volgen, moeten wij probeeren onzen slag te slaan. 24 Juni 1933. DE goede oude tijd van Koningin Victoria, de jaren zeventig, tachtig, negentig, liggen al weer geruimen tijd achter ons, en zij, die zich die jaren goed herinneren, zijn zoo lang zamerhand de heel ouden van dagen geworden, 't Is trouwens ook voor hen alleen, dat het Victoriaansche tijdperk voortleeft als de „goede, oude tijd." Wij begrijpen dat best. Stel dat U, die dit leest, evenals ik, die dit schrijf, een veertiger of vijftiger bent (en ik ben veel meer een vijftiger dan een veer tiger, zooals ik nu maar eerlijk zal bekennen). Welke jaren schijnen U de beste uit Uw leven? Zijn het niet die, waarin U tusschen de twintig en dertig waart? U.hadt U een zekere levenspositie verworven, en toch stond U nog aan het begin van een leven, waarvan U alles verwachtte. Voor U zijn die jaren de „goede, oude tijd." Zij liggen achter den tijd van Koningin Victoria. Het zijn de eerste tien jaren van onze eeuw. Erg zou het me verwonderen, als U; collega's vijftigers, er niet vaak naar terug verlangde, zooals ik. Toen kon je de straat nog oversteken, zonder dat het een po ging tot zelfmoord leek. Toen kon je 's avonds, na een warmen zomerdag, achter in je tuin zitten, zon der dat een brallende stem links de glories van een derde rijk verkondigde, een vreeselijk hoog gegil rechts, dat van een zangeres afkomstig heette te zijn, je deed denken aan een varken, dat gedwongen werd het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, en daar tegen protesteerde, en je oudste zoon, in de huiskamer achter je, probeerde Praag te „krijgen", met als voor- loopig resultaat de juichkreten van een jarige loco motief. Toen, ja toen keek je 's morgens nog niet be denkelijk naar je sokken met den wensch, dat iemand eindelijk eens een machinetje zou uitvinden, waarmee je die onontbeerlijke kleedingstukkcn rechtop staan de zou kunnen aantrekken. En toen roerde je geen lepeltje Kruschensalt door je kopje morgenthee. Goede, oucle tijd! Och, met dezen tijd vergeleken, had hij veel voor. Maar daarover ben ik gansch niet van plan uit te gaan weiden. Als U de bezwaren van onzen tijd nog niet kent, misschien, mag ik U zeker wel verwijzen naar Uw dagblad, pagina één tot en met zestien. Of zijn er vandaag vijf bladen? Dan pa gina één tot en met twintig. Ik wou alleen maar zeggen, dat we altijd geneigd zijn alle dingen uit onzen „goeden, ouden tijd" door een zeer kleurigen bril te bekijken. We zouden nog wel eens raar opkijken, wanneer we plotseling in dien tijd terug geplaatst konden worden. Ik hoop, dat U het me niet kwalijk zult nemen, maar, ziet U, het is juist Zaterdag, terwijl ik dit zit te schrijven. Weet U nog van die ketels met water op oliestellen, en van het teiltje? Weet U nog, hoe 's avonds bij Uw studie een zachte regen van zwarte vlokjes neer placht te dalen op Uw boek, en U met schrik gewaar werd, dat die lamp (vul het bijvoegelijk naamwoord zelf maar in, ik bedoel onpleizierige) nu al weer een kwartier bezig was te walmen? Of bent U vergeten, dat U 's avonds om half twaalf zuchtend met die zelfde lamp naar de keuken trok, om ze bij te vullen, en te merken, dat er, natuurlijk, geen droppel pe troleum was? Herinnert U zich nog die fietstochten over imitatie hunnebedden, die de stadsbesturen van Amsterdam, Haarlem, Alkmaar met een soort van vroolijk optimisme „straten" noemden? De Gierstraat in Haarlem was er een schitterend voorbeeld van, en ze droeg haar naam niet ten onrechte. Dat kan alleen worden uitgemaakt met het dubbele stel kaarten, mompelde Madame Gloria, terwijl ze haar beroemde shawl dichter om de schouders trok. De kaarten werden uitgespreid. Veel zorg... veel onrust... ik zie het, ja, ik zie het duidelijk... ze wees op negen klaveren... het ware ge luk het is er niet... r.et zoo U zegt.... het ware geluk is... pleitte... maar wacht, wat is dat? Madame Gloria keek Steven triomfantelijk aan. Alles is nog niet verloren, berichtte ze. Met haar korten, dikken wijsvinger duidde ze op hartenvrouw en speciaal op de ooren van deze dame. Ziet U... ziet U ze goed... de vrouw met de zwarte oorbellen... zoek d'r... en het kan nog in orde komen... Zoek de vrouw met de zwarte oorbellen en het Ware Geluk zal U deelaohtig worden. Assieblieft, dat is dan een riks. heeren. Waarheen gaan we. vroeg Sanderson. De vrouw met de oorbellen, zei Steven. Laten we eerst even maar in Crumps' gaan kijken. Even later waren ze in het warenhuis en dwaalden over de afdeelingen. Ze zagen er slanke en gezette, vroolij- ke en zwaarmoedige, donkere en blonde vrouwen. Ze zagen er jongedames met zilveren, met bloedko ralen en met imitatie-paarlen kettingen; met doublé armbanden, met gouden armbanden, met sohildpaddem- en met celluloid-armban^en. Maar de vrouw met de zwarte oorbellen zagen ze niet. Ze verlieten Crumps' en liepen bij Bindle's lunch room binnen. Vergeefs. Ze verlieten Bindle's lunchroom en stapten naar Grayson's Parfumeriënzaak. Vergeefs. Ze verlieten Grauson's Parfumerieënzaak en gingen naar Parker's automatiquem, die zeer in de gunst der jonge vrouwen stond. Vergeefs, alles vergeefs. Waar ze ook zochten, vergeefs. Er scheen op de wereld geen vrouw meer te zijn die oorbellen droeg. Laten we naar huis gaan, stelde Sanderson ontmoe digd voor. Steven dacht aan zijn gezellige huiskamer, aan het warme maal. dat hem wachtte, aan Elsie, die eigenlijk nooit boos was, alleen maar erg teleurgesteld zou zeg gen: „Waarom kon je nu niet op tijd zijn, Steven, wat jam mer." Hij dacht aan al die dingen en hy voelde een onweerstaanbaren drang naar huis. Maar het Ware Geluk dan. Madame Gloria zou er toch niet om liegen. Nog even naar het Thomsonpark, zei hij. In het Thomsonpark hadden zigeuners hun kamp opgeslagen. Het lag een half uur buiten de stad en er ging geen tram naar toe. Ze moesten loopen. Doodmoe en zielig kwamen ze eraan. Er was geen kermiswagen meer te zien. Alleen een oude veldwachter met zijn zwart doorgerookt pijpje. De Zigeuners, bracht Steven uit. Het tuig is weg, zei de veldwachter, zonder zijn pijpje uit zijn mond te nemen. O, zei Sanderson, hij fluisterde meer dan hij sprak. Ze maakten rechtsomkeert. Ze sjokten naar de stad terug. Ze zagen er bestoven, moe en verfomwaaid uit. Ze hielden elkaar vast om niet te vallen. Het waren een paar beklagenswaardige mannen, die laat in den avond bij Ascot's huis aankwamen. Elsie deed open. Steven keek haar aan, zijn oogen, die op het gelaat rustten, werden groot van verbazing. In Elsie's ooren, zag hij, groot en glinsterend twee git zwarte oorbellen. Ik kwam zoo over deze diepzinnige dingen te den ken (eenmaal in de veertien dagen ben ik nu wel genoodzaakt te denken, en ik vind het een inspan nend iets) door een artikel, dat ik las in een Engelsch blad over de verdwijning van de Victoriaansche keu ken. Ja, dat was werkelijk niet veel zaaks, die keuken uit de dagen van de goede koningin Victoria. De dienstbode, die op zich nam, daar verder het grootste deel van haar dagen te gaan doorbrengen, was óf wanhopig, óf, wat veel waarschijnlijker is, wist niet beter, of het hoorde zoo. De beste, en tevens de kortste beschrijving van d« Engelsche keuken uit. die dagen is: een groot, don ker hol. Voor U en mij, dat wil dus zeggen voor den niet ingewijde, was dat sombere hol voorzien van angstwekkende machines,, die aan middeleeuwsche folterwerktuigen deden denken. In werkelijkheid, waarde lezer, waren het slechts Engelsche fornuizen. Mijn vrouw en ik herinneren ons nog heel goed, met welk een vreesachtige be- en verwondering wij het ingebouwde keukenfornuis aankeken in onze be scheiden woning te Londen, toen we ons daar vestig den in 1912. Vergeleken met het Victoriaansche for nuis in de deftige Engelsche woningen van de jaren tachtig en negentig was toch dat voor ons zoo angst aanjagend fornuis een heel envoudig iets, niet inge wikkelder dan de constructie van een.vliegenden Hol lander vergeleken met die van een Rolls-Royce. Wij bleven wijselijk op een bescheiden afstand van ons keukenfornuis. Er zaten zooveel kleppen en schui ven aan. Je kon ze induwen en uittrekken, met, aan gezien het fornuis niet brandde, geen voel- of zicht bare resultaten. Maar ons hart stond stil bij de ge dachte, wat er zou gebeuren, wanneer het fornuis nu eens aan zou zijn, en we dan met die „dampers", zooals ze die schuiven in Engeland noemen, gingen spelen. Mijn vrouw heeft dat later heel aardig geleerd, toen we een dienstmeisje kregen, dat. er verstand van had. Maar voor mij is het fornuis altijd iemand gebleven, aan wie ik niet behoorlijk was voorgesteld. Het lijkt ongeloofelijk voor een conservatief land als Engeland, maar het beroemde Victoriaansche monster heeft afgedaan. De jonge Engelsche huis vrouw ziet in haar keuken, wanneer ze althans een moderne woning gaat betrekken, niet langer een op een sneltreinlocomotief gelijkend instrument, dat haar dreigend aanstaart, en, wanneer ze het zou wa gen er vuur in aan te leggen, de meest angstaanja gende geluiden zou weten voort te brengen. Het monster is verdwenen, en in de plaats er van schaft men zich aan het U allen welbekende keurig wit ge- emailleerde gasfornuis. De keuken, op deze wijze verlost van het meest schrikaanjagende meubel er in, is tegelijkertijd van een donker, somber hol in een vroolijk, licht vertrek herschapen. Dit was, eerlijk gezegd, ook reeds het geval met de keuken van de woning, die wij betrok ken in 1912. Maar ook andere veranderingen zijn sinds dien aangebracht. De geweldige „dressor" is tot meer normale afmetingen terug gebracht. Wat dat is, die dresser? Een aanrechtbank met bo venbouw. Meer bovenbouw dan aanrechtbank. Een bovenbouw, die zich tot aan het plafond uitstrekte, en alleen maar ophield, omdat het plafond daartoe noodzaakte. De bovenste planken van het gevaarte waren zelfs voor een uitgerekte Engelsche keuken meid, van onderen door een keukenstoel verlengd, gewoonlijk niet te bereiken. Het nut er van was dan ook zeer problematisch. En dan de gootsteen. Niet veel mee te beginnen, zult U zeggen. Een gootsteen is nu eenmaal een goot steen. Een heel nuttig ding om af te wasschen, maar overigens niet precies een sieraad. De moderne En gelsche architect heeft er wat op gevonden. Zooals er hengels zijn, die je in wandelstokken kunt verande ren, zooals er bedden zijn, die je de gedaante kunt laten aannemen van kasten of canapé's, zoo zijn er in de tegenwoordige Engelsche keukens gootsteenen^ die er overdag, wanneer ze hun gootsteenplicht niet ver vullen, gecamoufleerd worden tot behoorlijk uitziende tafeltjes. De keuken is een vertrek geworden, waar je voor je pleizier verblijft. In de moderne huizen, wel te verstaan! Zal het ook zoo zijn in de woning van het hoofd van de school van het plaatsje Bicester (spreek uit Bister), die wij over enkele weken tijdelijk gaan betrekken? Ik be twijfel het, maar te zijner tijd zal ik het U laten weten. De brandende kolenmijn van Prokopjewsk. Revolutie in de mijnbouwtechniek? Een enorme vuurhaard bralt en woedt daar beneden. Niet ver van Prokopjewsk, in Westelijk-Siberië, stij gen uit spleten en scheuren in den berg zwarte rook zuilen omhoog; een reusachtige wolk verduistert de zon. Rookwolken rollen door het dal en verstikken het landschap in een dompe, bijtende nevel. Vulkaan- gebied? Neen, wij bevinden ons in het kolenbekken van Koesnetzk boven de grootste kolenader ter we reld viermaal zoo groot als de geheele Duitsche ko* lenrijkdom, hoewel dit. land toch een der meest ko- lenrijke gebieden is. En deze kool brandt! 'n Eorme vuurhaard brult en woedt daar beneden. Door een technische fout bij het exploiteeren van het „zwarte goud" heeft dit kolenbekken het beste overigens, dat de Sovjet-Unie bezit vlam gevat. Het groote in dustriecomplex, hoogovens, gietwerken, fabrieken, al les, wat in de buurt werd opgetrokken, is ontruimd, ligt thans leeg en verlaten daar; uit de kolenberg van Prokopjewsk zullen nooit meer kolen gehaald kun nen worden! Ingenieurs trachten door isoleerende wanden het vuur onder de aardkorst te begrenzen en te beteugelen. Millioenen zal de bestrijding van dit vuur kosten. Voor jaren zal er werk genoeg aan zijn. En intusschen gaan er milliarden verloren en is de kans op slagen nog geenszins vaststaand. Wat hier in Prokopjewsk een ongewilde catastro- phe is, wordt op andere plaatsen van de Sovjet-Unie, ter wille van verscrillende experimenten, kunstmatig veroorzaakt. Volgens de theoriën van den Russischen scheikundige Medelejew en van den Engelschman Rarnsay tracht men namelijk in het steenlcolengebied ten Zuiden van Moscou, bij Towarkowa, de kolen niet eerst te exploiteeren en te vervoeren, maar deze onder de aarde te vergassen! Een revolutionnair experiment, dat de zware arbeid van den mijnwerker overbodig zal maken. Voorloopig is alles nog slechts een expe riment, want men heeft daar ëen koolblok van 10 Me ter lengte onder de aarde door vuurvaste wanden ge ïsoleerd en daarna aangestoken. De door den brand ontstane kolengassen vangt men op en verwerkt die voor industriecle doeleinden. Aanwijzingen voor de verwerking van ongeëxploiteerde kool onder de aarde vindt men reeds in de geschriften van Lenin, die op de sociologische beteekenis van de Mendclejew-Ram- say-theorie wees. Een overgroot deel van de vakkundï- gen en technici noemt dit echter een utopische spe culatie. Inderdaad is het experiment van Towarkowa nog geenszins het bewijs daarvoor, dat alle proeven in die richting zullen slagen, want in de eerste plaats gaat het hier, zooals men weet om een klein blok ko len, tweedens ligt dit blok slechts 18 Meter onder de aardoppervlakte, zoodat de isolatie geen moeilijkheden veroorzaakte. Men wil later echter een proef op groo- tere schaal nemen en wel in het Donezbekken, waar men een complete kolenader van meerdere kilometers lengte in brand wil steken. Blijkt deze proef te sla gen, dan is het «zeer goed mogelijk en zelfs waar schijnlijk, dat uit deze „speculatieve utopie" een re- volutionnaire technische verbetering van de eerste graad voortvloeit!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 7