De oorbellen
Per trein door de
Sahara.
Waar nu nog de karavaanwegen
PLAATS VOOR DE
JONGEREN!
Brieven over
Engeland. -
GAS ONDER DE AARDKORST!
Kort
verhaal
TOT IN HET HART VAN HET DONKERE
WERELDDEEL.
De plannen tot aanleg stammen reeds
nit 1879.
In de laatste weken is men begonnen met de uit
voering van een plan, waarover de geleerden elkaar
tientallen jaren in de baren hebben gezeten en dat
nvt verwerkelijkt wordt, in een tijd van economische
crisis. Dwars door de Sahara wordt een spoorweg ge
bouwd. In een luxueus ingerichte coupé zal men van
uit Algiers en Oran door de woestijn naar Midden-
Afrika kunnen reizen. De lange bootreis wordt aan-
merkelijk bekort: slechts de Middelandscbe Zee be
hoeft te worden overgestoken en daarna brengen de
rails de reizigers tot in bet hart van het donkere we.
relddeol. Nog omstreeks bet jaar 1000 was de Sahara
niet alleen voor de „men in the street", maar ook voor
staatslieden 'n politiek-onbeleekenend begrip, zooicts
als de Poolgebieden, die toehehooron aan wie ze in
beslag wilde nemen. Toen Frankrijk in het bezit van
de woestijn kwam, wist bet zelf niet wat er mee te
doen. Nu heeft het vele honderden millioenen francs
over voor den bouw van de Trans-Saharabaan, of
schoon het zeer dubieus is, of de spoorweg dat weer
zal opbrengen. Maar daar is het den Franschen niet
in de eerste plaats om te doen. Als zij hun onmete
lijke bezittingen willen besturen, moeten zij overal ge
makkelijk kunnen komen. Zonder havens, zonder we
gen, zonder spoorwegen, zonder scholen, zonder zie
kenhuizen, is iedere koloniale politiek tot misluk
ken gedoemd in deze landen. Verder zal de spoorweg
ook strategische heteekenis hebben. Na de voltooiing
willen de Franschen in drie dagen troepen van de
kust naar Centraal-Afrika kunnen brengen.
De reeds in dienst genomen spoorweg van Oran en
Figig zal nog dit. jaar verlengd worden tot Boe Arfa.
Van uit Marokko zal daar een tweede lijn aansluiten.
Boe Arfa zal ook het uitgangspunt zijn voor het werk
aan de trajecten, die over de oasen en karavaansta
tions Tassalit, Intassit en Reggan door de Sahara
naar Timboektoe zullen leiden.
Het autoverkeer !n de woestijn.
Het rijk der gele hooge duinen, dat zich uitstrekt
over een afstand van 50f)0 K.M. van het Westen naar
het Oosten en over 1600 K.M. van het Noorden naar
het Zuiden, dat stille, eenzame gebied is zoo groot
als Europa. Als een machtige wal, als een onoverbrug
bare vestinggracht, die niet door water, maar door
dorheid scheidt, sluit de Sahara, hot tropische Mid
den-Afrika af van de Marokkaansche, Algerijnsche,
Tunesische en Tripolitaansche kuststreken en belem
mert de economische ontwikkeling van het vrucht
baar gebied van Niger en Tsjadmeer.
Nog trekken van Tunis. Algerije en Marokko door
de woestijn in alle richtingen, naar den Soedan, naar
Senegal, naar het Nigerdal over Timboektoe de trage
kameelkaravanen. Maar ook steeds meer auto's door
kruisen de woestijn. Over de oeroude karavaanwegen
bereiken zij in enkele dagen, van de eene oase naar
de andere ijlend. Timboektoe. Tn Noordwest-Afrika
heeft, zich het autoverkeer buitengewoon snel ontwik
keld. Van Tunis aan de Middellandsche Zee naar Ca-
sahlanca aan den Atlantischen Oceaan, van Algiers
naar den Niger rijden autobussen en particuliere
auto's in heide richtingen, deels naast den spoorweg,
deels dwars door gebieden, waarin tot nu toe geen
spoorbanen zijn. Ondernemingen, die in 1020 slechts
over twee tvaeens beschikten, bezitten er nu 200 of
meer. Het voordeeligst schijnt de weg, die van Al
giers en andere nlaatsen aan de Noord-Afrikaansche
kust door de Sahara naar Gao aan den Niger leidt.
Daar de wegen in Algerije goed zijn, behoeft men
eerst hij het hereiken van de woestijn van speciale
wagens gebruik te maken. Reggan vormt een knoop
punt. Want hier loopt ook een van Orai* komende
weg, die door Colomb Rechar verder gaat, en hier be
gint het traiect door de woestijn. In wagens met drie
assen, ingericht als slaapwagens, zetten de reizigers
den tocht naar het Zuiden voort. Achthonderd mijl
bedraagt het Sahara-traject. Daar de benzinevoorra
den voor dergelijke afstanden niet toereikend zijn,
heeft men halverwege een onderaardsche benzine
reservoir aangebracht. Maar water of levensmiddelen
kan men op dit geheele stuk van S00 mijl niet krijgen.
De auto is echter een onbetrouwbaar vervoermid
del op zoo lange en gevaarlijke afstanden. De
woestijn is dun bevolkt: toch is zij niet zóó eenzaam
als de Europeaan zich deze eindelooze zandvlakte in
het algemeen voorstelt. Frankrijk heeft in ieder ge-
val de Westelijke Sahara gepenetreerd, het verzet der
verschillende nomadenstammen gebroken, de kara
vaanwegen bezet, steunpunten ingericht, die het han
delsverkeer moeten beveiligen. Over de geheele
woestijn ligt een net van waarneemposten en radio
stations. En toch is de volkomen beveiliging der ver
keerswegen een haast onoplosbaar probleem. Want
nog altijd wonen in de verstrooid liggende oases roof
zuchtige' Bedoeinenstammen, die waarschijnlijk
nooit geheel zullen kunnen worden onderworpen, om
dat het ondenkbaar lijkt, een zoo dun bevolkt, reus
achtig gebied militair te bezetten.
Parijs—Madagascar in 12 dagen.
Het plan voor een Transsahara-spoorweg is niet
nieuw; reeds in het jaar 1870 was er een uitgewerkt
project, dat echter eerst in 1012 weer werd aangevat.
Toen kwam de oorlog, die de uitvoering van alle
plannen onmogelijk maakte. In 1028 kwam men op
het oude plan terug. De tegenstanders hebben zoowel
de doelmatigheid als de rentabiliteit betwijfeld. Zij
hebben verklaard, dat het niet ie verantwoorden is,
een spoorweg van zoo geweldige lengte te bouwen, in
een tijd, waarin auto en vliegtuig zegevierend op
dringen. Tegen deze bezwaren werd aangevoerd, dat
slechts de spoorweg aan de eisclien van het goede
renvervoer kan voldoen. Volgens de ervaringen der
laatste jaren zijn auto's in de Sahara slechts in be
perkte mate bruikbaar; slechts lichte wagens kunnen
de dienst onderhouden en juist die komen voor een
geregeld vrachtvervoer niet in aanmerking.
Ook de kwestie der rentabiliteit is van alle kan
ten belicht. De spoorweg moet een snelle, aangena
me en veilige verbinding tusschen West-Europa en
Afrika tot stand brengen. Het is van zeer veel hetee
kenis, dat de spoorweg op de ontwikkeling van Ni-
gerië en het Kongo-gebied grooten invloed zal uitoefe
nen. Op goedkoope en snelle wijze kunnen de produc
ten uit die streken naar Europa en de Europeesche
machines naar Afrika vervoerd worden. Aan den
oever van den Niger kan onder omstandigheden door
de economische exploitatie van deze rijke streek een
tweede Egypte ontstaan. De reis van Parijs naar
Madagascar, die nu twee maanden vergt, zou in 12
dagen kunnen worden volbracht.
Langdurige werkloosheid is erger dan ziekte. Met
een gezond hart glijdt men zijn verderf tegemoet,
onmachtig het onheil te keeren.
Uit mijn schooljaren herinner ik mij een leesles:
De dood in het drijfzand. Telkens als ik van
menschen hoor, die één, twee jaar gedoemd zijn om
leeg te loopen, komt mij die aangrijpende beschrij
ving weer in de gedachte en vraag ik mij af, of er
dan niets te doen is tegen die ergste van onze pla
gen.
Het einde van de crisis brengt niet het einde van
de werkloosheid. De crisis heeft ze in hooge mate
verergerd, maar ook in wat. men noemt normale
tijden teistert ze de menschheid. Nu zijn er 30 a 40
millioen werkloozen op de wereld, maar in 1929, dat
nog een jaar van voorspoed was, bedroeg hun aan
tal niettemin tien millioen!
Niemand gelootdan ook, dat straks als de econo
mische vloed doorzet, het leger der werkloozen weer
in het productie-proces zal worden opgenomen. Mil
lioenen zullen aan den kant blijven staan en moeten
teren op de hulp der werkenden. Voor de ingrijpende
maatregelen, die het anders zouden kunnen maken,
zal de wereld nog wel niet rijp zijn.
Dan dringt zich echter de vraag op: Wat kan er,
zoolang genezing niet mogelijk is, gedaan worden om
de kwaal te verzachten?
Het opschrift van dit artikel geeft zoo'n middel
aan. Men moet er niet te veel van verwachten, doch
zelfs in een klein land als het onze zijn er enkele
tienduizenden mee te helpen.
Veel grooter zou dit aantal wezen, indien er in de
goede jaren, die achter ons lagen, gezorgd was voor
de invoering van een behoorlijk Staats
pensioen.
Laten wij een voorbeeld nemen uit die kringen,
waar de pensioen-kwestie is opgelost. Onderwijzers
en ambtenaren worden als regel ontslagen, zoodra
zij 65 jaar zijn geworden Veertig dienstjaren geven
hun recht op vol pensioen, 70 procent van hun sala
ris. Als zij korter of langer tijd voor hun 65sten ver
jaardag 40 dienstjaren achter den rug hebben, kun
nen zij alleen dan gepensionneerd worden, wanneer
zij lichamelijk of geestelijk ongeschikt zijn gebleken.
Is dat niet het geval, dan moeten zij doorwerken, hoe
graag zij misschien plaats zouden willen maken
voor jongeren.
Een kleine wetswijziging kan hier uitkomst bren
gen. Als bepaald werd, dat de mannelijke ambtena
ren bijv. op 6ö-jarigen leeftijd pensioen kunnen ne
men en de vrouwelijke op 55-jarigen. dan zouden
honderdtallen daar stellig gebruik van maken en
dus hun plaats ruimen voor jongeren.
Voor één categorie zijn bij benadering getallen te
noemen. Jonge onderwijzers en onderwijzeressen loo
pen er zeker 4 a 5 duizend werkloosrond. De mees
ten van deze zouden zóó aan den slag kunnen ko
men, indien men het voor de ouderen mogelijk
maakte, om „af te vloeien
Hoe het onder de administratieve en technische
ambtenaren gesteld is, vaJt niet te gissen, doch een
feit is het, dat honderden ingenieurs, en oudlcerlin-
gen van Middelbare Technische scholen snakken
naar een bescheiden werkkring en moreel te gronde
dreigen te gaan, indien hun die wordt onthouden.
In het particuliere bedrijf is het net zoo, ook met
de vakarbeiders. Waar pensioenfondsen bestaan,
zou men desnoods met staatshulp de ouderen moe
ten vervangen door jongeren Geld dat daaraan be
steed wordt, doet meer nut dan werkloozensteun,
omdat werk beter is dan steun en omdat het vooral
het jonge volk is, dat werken moet, daar het an
ders naar den kelder gaat. De gruwelen welke
Duitschland te aanschouwen gcetf, zijn daar om het
te bewijzen.
Nogmaals, plaats maken voor deNjongeren helpt
lang niet afdoende en is in tal van gevallen vrijwel
onmogelijk, omdat de ouderen geen enkel recht op
pensioen hebben. Eenige hulp is echter beter dan
heelemaal geen hulp en onderwijl hebben wij een
Door
PETER CORNERSTRE.
Steven Ascot, met een oneindigen melancholleken
trek op zijn gelaat, boog zich wat voorover naar Phil
Anderson, die aan den anderen kant van het café
tafeltje zat.
Phil, mompelde hij, jij bent op de geheele wereld de
eenige, die het ooit begrijpen kan. Hebben wij als
kleine, onschuldige jongens niet samen op de school
banken gezeten, hebben wij elkaar niet altijd alles ver
teld, als wij plezier hadden of als we ons ellendig
voelden, Phil, jij bent mijn eenige vriend, luister, mijn
leven is verwoest, totaal verwoest.
Phil Anderson keek somber.
Hij had nooit met Ascot op school gegaan.
Maar hij had slechts één glas minder gedronken dan
hij, dus kon hij zich best voorstellen dat het allemaal
waar was wat deze vertelde-
En als het allemaal
waar was, dan was het
ellendig voor Steven.
Hoe weet je het, vroeg
hij aandachtig.
De man op de markt
heeft het gezegd, zucht
te Steven.
Sanderson knikte.
Wat zei-d-ie?
Menschen, die nooit
eens neiging voelen, des
morgens als ze wakker
worden, om op hun
hoofd te gaan staan,
zulke menschen hebben nimmer het ware geluk ge
kend, dat waren zijn woorden, verzekerde Steven As
cot.
Verkocht die man iets?
Hij verkocht springtouwen. lederen morgen, zoodra
je uit bed kwam. moest je, volgens hem, een kwar
tiertje springen. Dat was goed voor den bloedsomloop
en de levensvreugde.
Ik heb 's morgens alleen maar zin in een bak sterke
koffie, het komt niet in me op om op mijn hoofd te
staan, zei Sanderson bedroefd. Dan zal ik het ware
geluk ook wel niet gehad hebben.
Voor jou is het wat anders, jij stond er niet bij,
toen'die man het vertelde, dus voor jou telt het niet.
Nee, dat is waar, gr'nnikte Sanderson opgelucht.
Maar even later zag hij oezorgd naar Ascot.
Arme. oude Steven.
Daarna begonnen zijn oogen te glinsteren.
Ik weet wat we doen moeten, we moeten dadelijk
naar Madame Gloria gaan. Als er nog wat aan te doen
is, zal die het ons vertellen.
Het z... zal een beetje laat worden, weerstreefde Ste
ven, E.n ik had Elsie beloofd, dat Lk op tijd zou
zijn voor het eten.
Het gaat niet om Elsie, je vrouw en om een bord
warm eten. Het gaat op het oogenblik om het ware
Geluk, bedenk dat wel, Steven.
Je hebt gelijk.
Arm in arm bereikten ze de woning van Madame
Gloria en werden ontvangen in het armzalige achter
kamertje.
krachtige aansporing te meer om den strijd voor
Staatspensioen met verdubbelde kracht te
voeren.
In de minder slechte tijden, welke op deze crisis
zullen volgen, moeten wij probeeren onzen slag te
slaan.
24 Juni 1933.
DE goede oude tijd van Koningin Victoria, de
jaren zeventig, tachtig, negentig, liggen al
weer geruimen tijd achter ons, en zij, die
zich die jaren goed herinneren, zijn zoo lang
zamerhand de heel ouden van dagen geworden, 't Is
trouwens ook voor hen alleen, dat het Victoriaansche
tijdperk voortleeft als de „goede, oude tijd."
Wij begrijpen dat best. Stel dat U, die dit leest,
evenals ik, die dit schrijf, een veertiger of vijftiger
bent (en ik ben veel meer een vijftiger dan een veer
tiger, zooals ik nu maar eerlijk zal bekennen). Welke
jaren schijnen U de beste uit Uw leven? Zijn het niet
die, waarin U tusschen de twintig en dertig waart?
U.hadt U een zekere levenspositie verworven, en toch
stond U nog aan het begin van een leven, waarvan U
alles verwachtte. Voor U zijn die jaren de „goede,
oude tijd."
Zij liggen achter den tijd van Koningin Victoria.
Het zijn de eerste tien jaren van onze eeuw. Erg
zou het me verwonderen, als U; collega's vijftigers, er
niet vaak naar terug verlangde, zooals ik. Toen kon
je de straat nog oversteken, zonder dat het een po
ging tot zelfmoord leek. Toen kon je 's avonds, na
een warmen zomerdag, achter in je tuin zitten, zon
der dat een brallende stem links de glories van een
derde rijk verkondigde, een vreeselijk hoog gegil
rechts, dat van een zangeres afkomstig heette te zijn,
je deed denken aan een varken, dat gedwongen werd
het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, en daar
tegen protesteerde, en je oudste zoon, in de huiskamer
achter je, probeerde Praag te „krijgen", met als voor-
loopig resultaat de juichkreten van een jarige loco
motief. Toen, ja toen keek je 's morgens nog niet be
denkelijk naar je sokken met den wensch, dat iemand
eindelijk eens een machinetje zou uitvinden, waarmee
je die onontbeerlijke kleedingstukkcn rechtop staan
de zou kunnen aantrekken. En toen roerde je geen
lepeltje Kruschensalt door je kopje morgenthee.
Goede, oucle tijd! Och, met dezen tijd vergeleken,
had hij veel voor. Maar daarover ben ik gansch niet
van plan uit te gaan weiden. Als U de bezwaren van
onzen tijd nog niet kent, misschien, mag ik U zeker
wel verwijzen naar Uw dagblad, pagina één tot en
met zestien. Of zijn er vandaag vijf bladen? Dan pa
gina één tot en met twintig.
Ik wou alleen maar zeggen, dat we altijd geneigd
zijn alle dingen uit onzen „goeden, ouden tijd" door
een zeer kleurigen bril te bekijken. We zouden nog
wel eens raar opkijken, wanneer we plotseling in dien
tijd terug geplaatst konden worden. Ik hoop, dat U
het me niet kwalijk zult nemen, maar, ziet U, het is
juist Zaterdag, terwijl ik dit zit te schrijven. Weet U
nog van die ketels met water op oliestellen, en van
het teiltje? Weet U nog, hoe 's avonds bij Uw studie
een zachte regen van zwarte vlokjes neer placht te
dalen op Uw boek, en U met schrik gewaar werd, dat
die lamp (vul het bijvoegelijk naamwoord zelf
maar in, ik bedoel onpleizierige) nu al weer een
kwartier bezig was te walmen? Of bent U vergeten,
dat U 's avonds om half twaalf zuchtend met die
zelfde lamp naar de keuken trok, om ze bij te vullen,
en te merken, dat er, natuurlijk, geen droppel pe
troleum was? Herinnert U zich nog die fietstochten
over imitatie hunnebedden, die de stadsbesturen van
Amsterdam, Haarlem, Alkmaar met een soort van
vroolijk optimisme „straten" noemden? De Gierstraat
in Haarlem was er een schitterend voorbeeld van, en
ze droeg haar naam niet ten onrechte.
Dat kan alleen worden uitgemaakt met het dubbele
stel kaarten, mompelde Madame Gloria, terwijl ze
haar beroemde shawl dichter om de schouders trok.
De kaarten werden uitgespreid.
Veel zorg... veel onrust... ik zie het, ja, ik zie het
duidelijk... ze wees op negen klaveren... het ware ge
luk het is er niet... r.et zoo U zegt.... het ware geluk
is... pleitte... maar wacht, wat is dat?
Madame Gloria keek Steven triomfantelijk aan.
Alles is nog niet verloren, berichtte ze. Met haar
korten, dikken wijsvinger duidde ze op hartenvrouw en
speciaal op de ooren van deze dame.
Ziet U... ziet U ze goed... de vrouw met de zwarte
oorbellen... zoek d'r... en het kan nog in orde komen...
Zoek de vrouw met de zwarte oorbellen en het Ware
Geluk zal U deelaohtig worden. Assieblieft, dat is dan
een riks. heeren.
Waarheen gaan we. vroeg Sanderson.
De vrouw met de oorbellen, zei Steven.
Laten we eerst even maar in Crumps' gaan kijken.
Even later waren ze in het warenhuis en dwaalden over
de afdeelingen. Ze zagen er slanke en gezette, vroolij-
ke en zwaarmoedige, donkere en blonde vrouwen.
Ze zagen er jongedames met zilveren, met bloedko
ralen en met imitatie-paarlen kettingen; met doublé
armbanden, met gouden armbanden, met sohildpaddem-
en met celluloid-armban^en. Maar de vrouw met de
zwarte oorbellen zagen ze niet.
Ze verlieten Crumps' en liepen bij Bindle's lunch
room binnen.
Vergeefs.
Ze verlieten Bindle's lunchroom en stapten naar
Grayson's Parfumeriënzaak.
Vergeefs.
Ze verlieten Grauson's Parfumerieënzaak en gingen
naar Parker's automatiquem, die zeer in de gunst der
jonge vrouwen stond.
Vergeefs, alles vergeefs.
Waar ze ook zochten, vergeefs.
Er scheen op de wereld geen vrouw meer te zijn die
oorbellen droeg.
Laten we naar huis gaan, stelde Sanderson ontmoe
digd voor.
Steven dacht aan zijn gezellige huiskamer, aan het
warme maal. dat hem wachtte, aan Elsie, die eigenlijk
nooit boos was, alleen maar erg teleurgesteld zou zeg
gen:
„Waarom kon je nu niet op tijd zijn, Steven, wat jam
mer." Hij dacht aan al die dingen en hy voelde een
onweerstaanbaren drang naar huis.
Maar het Ware Geluk dan. Madame Gloria zou er
toch niet om liegen. Nog even naar het Thomsonpark,
zei hij.
In het Thomsonpark hadden zigeuners hun kamp
opgeslagen. Het lag een half uur buiten de stad en er
ging geen tram naar toe. Ze moesten loopen. Doodmoe
en zielig kwamen ze eraan.
Er was geen kermiswagen meer te zien. Alleen een
oude veldwachter met zijn zwart doorgerookt pijpje.
De Zigeuners, bracht Steven uit.
Het tuig is weg, zei de veldwachter, zonder zijn pijpje
uit zijn mond te nemen.
O, zei Sanderson, hij fluisterde meer dan hij sprak.
Ze maakten rechtsomkeert. Ze sjokten naar de stad
terug. Ze zagen er bestoven, moe en verfomwaaid uit.
Ze hielden elkaar vast om niet te vallen.
Het waren een paar beklagenswaardige mannen, die
laat in den avond bij Ascot's huis aankwamen.
Elsie deed open.
Steven keek haar aan, zijn oogen, die op het gelaat
rustten, werden groot van verbazing.
In Elsie's ooren, zag hij, groot en glinsterend twee
git zwarte oorbellen.
Ik kwam zoo over deze diepzinnige dingen te den
ken (eenmaal in de veertien dagen ben ik nu wel
genoodzaakt te denken, en ik vind het een inspan
nend iets) door een artikel, dat ik las in een Engelsch
blad over de verdwijning van de Victoriaansche keu
ken. Ja, dat was werkelijk niet veel zaaks, die keuken
uit de dagen van de goede koningin Victoria. De
dienstbode, die op zich nam, daar verder het grootste
deel van haar dagen te gaan doorbrengen, was óf
wanhopig, óf, wat veel waarschijnlijker is, wist niet
beter, of het hoorde zoo.
De beste, en tevens de kortste beschrijving van d«
Engelsche keuken uit. die dagen is: een groot, don
ker hol. Voor U en mij, dat wil dus zeggen voor den
niet ingewijde, was dat sombere hol voorzien van
angstwekkende machines,, die aan middeleeuwsche
folterwerktuigen deden denken. In werkelijkheid,
waarde lezer, waren het slechts Engelsche fornuizen.
Mijn vrouw en ik herinneren ons nog heel goed,
met welk een vreesachtige be- en verwondering wij
het ingebouwde keukenfornuis aankeken in onze be
scheiden woning te Londen, toen we ons daar vestig
den in 1912. Vergeleken met het Victoriaansche for
nuis in de deftige Engelsche woningen van de jaren
tachtig en negentig was toch dat voor ons zoo angst
aanjagend fornuis een heel envoudig iets, niet inge
wikkelder dan de constructie van een.vliegenden Hol
lander vergeleken met die van een Rolls-Royce.
Wij bleven wijselijk op een bescheiden afstand van
ons keukenfornuis. Er zaten zooveel kleppen en schui
ven aan. Je kon ze induwen en uittrekken, met, aan
gezien het fornuis niet brandde, geen voel- of zicht
bare resultaten. Maar ons hart stond stil bij de ge
dachte, wat er zou gebeuren, wanneer het fornuis nu
eens aan zou zijn, en we dan met die „dampers",
zooals ze die schuiven in Engeland noemen, gingen
spelen.
Mijn vrouw heeft dat later heel aardig geleerd, toen
we een dienstmeisje kregen, dat. er verstand van had.
Maar voor mij is het fornuis altijd iemand gebleven,
aan wie ik niet behoorlijk was voorgesteld.
Het lijkt ongeloofelijk voor een conservatief land
als Engeland, maar het beroemde Victoriaansche
monster heeft afgedaan. De jonge Engelsche huis
vrouw ziet in haar keuken, wanneer ze althans een
moderne woning gaat betrekken, niet langer een op
een sneltreinlocomotief gelijkend instrument, dat
haar dreigend aanstaart, en, wanneer ze het zou wa
gen er vuur in aan te leggen, de meest angstaanja
gende geluiden zou weten voort te brengen. Het
monster is verdwenen, en in de plaats er van schaft
men zich aan het U allen welbekende keurig wit ge-
emailleerde gasfornuis.
De keuken, op deze wijze verlost van het meest
schrikaanjagende meubel er in, is tegelijkertijd van
een donker, somber hol in een vroolijk, licht vertrek
herschapen. Dit was, eerlijk gezegd, ook reeds het
geval met de keuken van de woning, die wij betrok
ken in 1912. Maar ook andere veranderingen zijn
sinds dien aangebracht. De geweldige „dressor" is tot
meer normale afmetingen terug gebracht.
Wat dat is, die dresser? Een aanrechtbank met bo
venbouw. Meer bovenbouw dan aanrechtbank. Een
bovenbouw, die zich tot aan het plafond uitstrekte,
en alleen maar ophield, omdat het plafond daartoe
noodzaakte. De bovenste planken van het gevaarte
waren zelfs voor een uitgerekte Engelsche keuken
meid, van onderen door een keukenstoel verlengd,
gewoonlijk niet te bereiken. Het nut er van was dan
ook zeer problematisch.
En dan de gootsteen. Niet veel mee te beginnen,
zult U zeggen. Een gootsteen is nu eenmaal een goot
steen. Een heel nuttig ding om af te wasschen, maar
overigens niet precies een sieraad. De moderne En
gelsche architect heeft er wat op gevonden. Zooals er
hengels zijn, die je in wandelstokken kunt verande
ren, zooals er bedden zijn, die je de gedaante kunt
laten aannemen van kasten of canapé's, zoo zijn er in
de tegenwoordige Engelsche keukens gootsteenen^ die
er overdag, wanneer ze hun gootsteenplicht niet ver
vullen, gecamoufleerd worden tot behoorlijk uitziende
tafeltjes. De keuken is een vertrek geworden, waar
je voor je pleizier verblijft.
In de moderne huizen, wel te verstaan! Zal het ook
zoo zijn in de woning van het hoofd van de school
van het plaatsje Bicester (spreek uit Bister), die wij
over enkele weken tijdelijk gaan betrekken? Ik be
twijfel het, maar te zijner tijd zal ik het U laten
weten.
De brandende kolenmijn van Prokopjewsk.
Revolutie in de mijnbouwtechniek? Een
enorme vuurhaard bralt en woedt daar
beneden.
Niet ver van Prokopjewsk, in Westelijk-Siberië, stij
gen uit spleten en scheuren in den berg zwarte rook
zuilen omhoog; een reusachtige wolk verduistert de
zon. Rookwolken rollen door het dal en verstikken
het landschap in een dompe, bijtende nevel. Vulkaan-
gebied? Neen, wij bevinden ons in het kolenbekken
van Koesnetzk boven de grootste kolenader ter we
reld viermaal zoo groot als de geheele Duitsche ko*
lenrijkdom, hoewel dit. land toch een der meest ko-
lenrijke gebieden is. En deze kool brandt! 'n Eorme
vuurhaard brult en woedt daar beneden. Door een
technische fout bij het exploiteeren van het „zwarte
goud" heeft dit kolenbekken het beste overigens,
dat de Sovjet-Unie bezit vlam gevat. Het groote in
dustriecomplex, hoogovens, gietwerken, fabrieken, al
les, wat in de buurt werd opgetrokken, is ontruimd,
ligt thans leeg en verlaten daar; uit de kolenberg van
Prokopjewsk zullen nooit meer kolen gehaald kun
nen worden! Ingenieurs trachten door isoleerende
wanden het vuur onder de aardkorst te begrenzen en
te beteugelen. Millioenen zal de bestrijding van dit
vuur kosten. Voor jaren zal er werk genoeg aan zijn.
En intusschen gaan er milliarden verloren en is de
kans op slagen nog geenszins vaststaand.
Wat hier in Prokopjewsk een ongewilde catastro-
phe is, wordt op andere plaatsen van de Sovjet-Unie,
ter wille van verscrillende experimenten, kunstmatig
veroorzaakt. Volgens de theoriën van den Russischen
scheikundige Medelejew en van den Engelschman
Rarnsay tracht men namelijk in het steenlcolengebied
ten Zuiden van Moscou, bij Towarkowa, de kolen niet
eerst te exploiteeren en te vervoeren, maar deze onder
de aarde te vergassen! Een revolutionnair experiment,
dat de zware arbeid van den mijnwerker overbodig
zal maken. Voorloopig is alles nog slechts een expe
riment, want men heeft daar ëen koolblok van 10 Me
ter lengte onder de aarde door vuurvaste wanden ge
ïsoleerd en daarna aangestoken. De door den brand
ontstane kolengassen vangt men op en verwerkt die
voor industriecle doeleinden. Aanwijzingen voor de
verwerking van ongeëxploiteerde kool onder de aarde
vindt men reeds in de geschriften van Lenin, die op
de sociologische beteekenis van de Mendclejew-Ram-
say-theorie wees. Een overgroot deel van de vakkundï-
gen en technici noemt dit echter een utopische spe
culatie. Inderdaad is het experiment van Towarkowa
nog geenszins het bewijs daarvoor, dat alle proeven
in die richting zullen slagen, want in de eerste plaats
gaat het hier, zooals men weet om een klein blok ko
len, tweedens ligt dit blok slechts 18 Meter onder de
aardoppervlakte, zoodat de isolatie geen moeilijkheden
veroorzaakte. Men wil later echter een proef op groo-
tere schaal nemen en wel in het Donezbekken, waar
men een complete kolenader van meerdere kilometers
lengte in brand wil steken. Blijkt deze proef te sla
gen, dan is het «zeer goed mogelijk en zelfs waar
schijnlijk, dat uit deze „speculatieve utopie" een re-
volutionnaire technische verbetering van de eerste
graad voortvloeit!