VAN DIT EN YAN DAT k EN VAN ALLES WAT I Het wonderdeeg Restaurant in een brugpijler EN TOCH DRAAIT ZE' De Avontuurlijke Lotgevallen van Miep Muizenschrik en Bul Krakebeen l!lllj|llll>llllllll!lllllll!llllllllll|!IIIIIIIIUI!lllll!lllllllllllll!l!!!l|llllllllllllllll!lllll!!llll!!lllllllllll!lll!lll!llllllllllll!llllll!llllll Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 1 Juli 1933. No. 9304. ZATERDAOAVONllSdTETS door SIROLF, vrij bewerkt naar het Duitsch. (Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden,) JONKHEER JONAS van Spillenberg. beroemd hengelaar en voorzitter van de nationale vereeniging tot veredeling va nde amateur-visscherij, stapte In volledige uitrusting met een misprijzend glimlachje om zijn mond. het werfje op, dat hij na lang zoeken gevonden had. In een kwalijk riekende, niet al te breede sloot lagen een paar schuitjes en ook een oude vrachtschuit, waarmede waarschijn lijk vele jaren geleden een beurtschipper de kost had verdiend. Het wrakke vaar tuigje lag scheefgezakt tegen den wal. waarschijnlijk op den bodem van het on diepe water rustend. Het roefje was geslo ten. Toen Jonkheer Jonas van Spillenberg het erf op kwam, stond in den ingang van een loodsje een verweerd uitziende man. klaar blijkelijk de eigenaar van het kleine blootjes werfje. Deze keek onderzoekend naar de vreemd aangedane figuur van Jonkheer Jonas, wiens toch reeds kippige oogen schuil gingen achter een blauwe zonnebril terwijl zijn beenen gestoken waren in wa terlaarzen. en bij om zijn middel een gor del met een wormenbakje droeg. In de hand had hij een foedraal met een zeer uitgebreid aantal bengels. De Jonkheer stapte op den man bij het loodsje toe en zei: „Daar ben ik dan. U bent" zeker die zoogenaamde uitvindér van dat deeg?" De ander, die op zijn borst een zeemeer min getatoueerd had. spuwde eerst met na druk en antwoordde dan: „Geen zooge naamde uitvinder meneer, maar de echte uitvinder! Op dat punt versta ik geen grapjes, Jonkheer. Ik ken de wereld als mijn portemonnaie, ik heb niet voor nie mendal twintig jaren op zee gezwalkt. En ais je dan drie keer schipbreuk geleden hebt en In de Golf van Bengalen een haai je een kluif vleesch van 5 pond uit je body heeft gescheurd, nu meneer, als je zoo iets hebt meegemaakt, dan vergaat je de lust om grapjes te maken!" „Nu ja. zoo heb ik het ook niet ge meend! Toen ik U schreef, dat ik vandaag zou komen, en er bij vertelde dat ik Uw Uitvinding alleen zou gelooven als ik het voor mijn eigen oogen zag, toen was dat, omdat er naar mijn meening, als voorzitter van de Vereeniging tot veredeling van de amateur-visscherij, zulk een deeg als U be doelt, niet kan bestaan!" „Goed meneer, en daarom heb ik U juist gevraagd om hier te komen. Ik zal nu mijn hengeltje halen en dan zullen we gaan visschen. Ja, kijkt U maar niet zoo ongeloovig, hier In deze sloot, vlak voor mijn huis zullen we gaan visschen. We kunnen prachtig bovenop die oude vracht schuit zitten. U vischt met Uw aas, en ik neem mijn patentdeeg. En als ik dan bin nen het kwartier niet tien maal zooveel vang, als U. dan aal ik voor mijn part al de wormen met Uw wormenbakje erbij op eten!" Even later kwam de man met een hen geltje. een bal deeg en een fleschje, waarin een vreemd groen vocht zat, terug. Met veel zorg bereidde Jonkheer Jonas zijn hengel en voorzag zijn haak van een sap pige regenworm. Hij ging bovenop de scheefliggende schuit staan en legde zoover mogelijk met zijn lange hengel in. De uit vinder zat nonchalant boven op de oude vrachtschuit, liet zijn beenen met klompen eraan over boord bengelen en klepperde er zelfs achteloos mee tegen den wand van de oude schuit. Ze zaten nog geen twee minu ten of de uitvinder haalde een groote baars op, zoo groot als 'n Incourante maat. bij 'n uitverkoop in een schoenenwinkel. Met een triomfantelijk gebaar legde hij de baars naast zich neer. „Nu je," smaalde Jonkheer Jonas, die nog geen stootje had gezien, „dat is geen kunst! Dat wil nog niets zeggen!" „Zoo, meent U dat? En toch is dit een heele slechte vischplaats. Er wordt den geheelen dag geklopt en gehamerd, waar de visschen anders altijd van op den loop gaan. En wedden, dat Ik dadelijk weer een baars vang?" Nauwelijks had de uitvinder deze trot- sche woorden gesproken, of hij haalde weer een baars op, nog grooter dan de vorige. „Ja meneer." ging de uitvinder voort, na^ dat hij weer had ingelegd, „visschen hou den nu eenmaal niet van leven en lawaai en watten in hun ooren stoppen kunnen ze nu eenmaal niet! Sapperloot, ik heb weer beet!" De uitvinder haalde weer een dikke, vette baars van zijn haak. „Ik denk, dat het komt, omdat U met deeg vischt en ik met wormen," meende Jonkheer Jonas, „ik zal het ook eens met deeg probeeren!" Hij nam een stukje deeg uit het busje en maakte zijn haak gereed. „Zonder een paar druppels uit mijn ge heime fleschje," meende de uitvinder, terwijl hij op het groene vocht in het flsechje wees, „zult U heusch niets vangen!" „Ach," riep Jonkheer Jonas verstoord uit, „Houdt U toch op met die onzin! Ik geloof er geen woord van!" „Nou meneer, weest U maar eigenwijs! Maar U zult het zien. Ik weet toch warem pel wel, wat er in de wereld te koop is. Ik heb nu eenmaal een reusachtige uitvinding gedaan met mijn patentdeeg, kijk, daar heb ik er weer één!" De uitvinder haalde een prachtig exem plaar van een baars uit het water. „Nu zal ik U nog eens wat laten zien!" hernam hij. nadat hij de visch van den haak had ge haald, „Twee druppels van mijn patent- water bij het deeg is voor baars te van gen. Maar geef ik vier druppels, dan vang ik snoek en wilt U paling vangen, dan moe ten er tien drupepls in! Ziezoo, nu ga ik op den snoek... kijk, kijk, kijk, ik heb warempel al beet ook!" Het scheen wel of het nu iets dieper groen gekleurde deeg van den uitvinder een wonderbaarlijke aantrekkingskracht op de snoeken had. Want binnen vijf minuten had hij niet minder dan vier zware snoe ken opgehaald, terwijl Jonkheer van Spil lenberg, de beroemde amateur-hengelaar, nog zelfs geen ondermaatsch witvischje had kunnen verschalken. „Dat is toch al te dwaas!" riep hij woe dend uit, „waar zou hem dat nu toch aan liggen" De uitvinder lachte zelfingenomen, ter wijl hij antwoordde: „Natuurlijk aan mijn deeg, meneer, aan mijn patentwater, waar van een paar druppels genoeg zijn om het deeg aantrekkingskracht te geven voor al lerlei visschen! Hier, geeft U mij Uw deeg eens, zoo, nu doe ik er twee druppels op, en nu mijn kop er af. als U zoo dadelijk geen baars vangt! Ik visch op het oogen- blik op snoek, nietwaar, hier heb ik nog een andere hengel, kijk, op dit deeg doe ik tien druppels en let U nu goed op, nu zoo meteen vang ik daarmee paling! En nlel zoo'n Nee. zoo dik als mijn pols! Ja me neer, het is bijna ongeloofelijk. wat U voor Uw oogen ziet gebeuren. Maar dit zult U toch zeker wel gelooven? En wie heeft dat ooit gehoord, dat men drie verschillende soorten visch op een plek vangt? Vooral als het om zulke aartsvijanden gaat als baars snoek en aal, die kunnen elkaar ge woonweg, niet zien, die beesten! Maar niet zoodra is mijn patentdeeg in de buurt of alles is vergeven en vergeten! De snoek, die net een baars in zijn bek had, spuwt die weer uit en slokt mijn deeg naar bin nen! En de paling meneer! Zelfs als die al in mootjes gesneden in de gelei ligt en hij ruikt mijn patentdeeg, dan komt hij er uit en vreet nóg van mijn deeg! Kijk uit, meneer, U heeft beet!" De beroemde amateur-hengelaar, Jonk heer Jonas van Spillenberg, haalde op en ving een welgeschapen baars. Even daarna haalde de uitvinder een snoek op en met den anderen hengel een vette paling. „Zoo," sprak hij tromfantelijk, Wat zegt U nu, meneer, van mijn deeg?!" „Ik kan er gewoonweg met mijn ver stand niet bij!" stamelde Jonkheer Jonas, geheel uit het veld geslagen. „Als ik het niet voor mijn oogen gezien had. zou ik er geen woord van gelooven! Maar meneer, U bent een genie! Verkoop mij het patent van Uw uitvinding, verkoop mij het recept!" De uitvinder haalde uit zijn binnenzak van zijn oude jasje een smoezelig stuk papier te voorschijn, waarop met koeien- letters iets geschreven stond. „Voor vijf en twintig gulden mag U het hebben," zei hij met een groot gebaar. „Hier, hier heeft U vijftig gulden!" juichte Jonkheer Jonas en stak den uit vinder een bankbiljet toe. „Dan krijgt U het fleschje met patent water, dat ik zelf nog gemaakt heb, er bij cadeau, sprak de uitvinder grootmoedig. Even later was de overgelukkige Jonk heer Jonas van Spillenberg op weg naar de stad terug, met aan zijn arm de emmer met de kolossale vangst van dien middag. Toen hij uit het gezicht verdwenen was, liep de uitvinder naar de oude vrachtschuit toe. maakte de deurtjes van het roefje open en riep: „Kom er nu maar weer uit, Kees, die idioot is weg!" „Dat is maar goed ook, vader," ant woordde het jongetje, dat door een wijde spleet in den vermolmden wand van de schuit met een lang ijzerdraadje telkens onder water de hengel van Pa naar zich toe had gehaald en er een visch aan had gehaakt, „want ik had nog maar twee baarzen in mijn emmertje, en één ervan was al dood gegaan!" In een der pijlers van de verbouwde brug aan de Humboldt-haven te Berlijn heelt een restaurant ongetwijfeld het klein ste in de Dnitsche hoofdstad een plaatsje gevonden. De wereld ligt dwaas door elkander, We zoeken, maar vinden niet veel, De een geeft de schuld aan den ander, De ander de schuld aan 't geheel! We schrijven, we reek'nen en praten, We zingen een treurzang in koor, Maar houden elkaar in de gaten... De aarde draait door! We noemen de tijd miserabel, Het leven is nog een feest! De voorspoed op komst? Da's een fabel. Straks zijn we er allen geweest! 't Is werk'lijk een pretje ln zaken, Kom maar eens bij ons op 't kantoor, We kunnen geen prijzen meer maken,..; De aarde draait door! En dan dat gekakel in Londen. Daar leggen ze toch niet een el. Daar reek'nen z' in Dollars en Ponden, En het liefst op een andermans lei! Is daar nu een cent te verdienen, Snapt U nou waarom en waarvoor? Ze zijn met de wereld aan 't kienen... De aarde draait door! Werkloosheid, meneer, zal er blijven, Dat houden w' op alle gebied, We kunnen straks nog ampertjes drijven. Straks zinken we, daoh U van niet? Enfin, dat was wel te verwachten, Al gaat het dan niet con amore, Ik hebjzoo m'n eigen gedachten... De aarde draait door! Maar als straks de lucht wat verhelder^ En alle6 wat heter wil gaan, Wanneer dan de wereld niet keldert, Maar tóch op haar beenen blijft staan. Dan zitten w' elkander te wenken: „Het wordt nog een meevaller, hoor! „Wie had dat nou ooit durven denken?"*.. DE AARDE DRAAIT DOOR!! Juni 1933. KROES. (Nadruk verboden). WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend.: dat de olifantstor in Venezuela de groot' ste tor ter wereld is? dat deze knaap volwassen ongeveer een half pond weefrt? dat er bij de huwelijksceremonie in d» Grieksche kerk twee ringen gebruikt wor den, namelijk een van gooid en een van zilver? dat een oester per jaar 50 millioen eieren legt? dat er maar een paar overleven en de rest door visschen opgeslokt worden? 81. Och, zegt het aapje, mag ik bij jullie blijven? 'k Had een pak op mijn broek gekregen van mijn vader, omdat ik mijn zusje's staart afge knipt heb, en toen ben ik maar gauw weggeloopen en bij jullie wagen gaan staan. Ik heb ook tusschen jullie ingezeten op die kameel toen ik vluchtte. Och, help me toch en jaag me niet weg. 82. Nu zegt Miep, als je ons be looft, dat je niet aan mijn staartje komt, mag je meevliegen en dan zul len we wel verder zien wat er ge beurt. Het aapje was heel erg blij, beloofde gehoorzaamheid en ging tusschen Bul en Miep Inzitten. 86. Al spoedig waren we weer boveni zee gekomen en zagen daar een heel groote boot. Zouden we maar eens probeeren daar op te komen, Miep? zegt Bul. Misschien kunnen we dan weer eens ouderwetsch lek ker eten. Heel kalmpjes dalen ze en zoeken naar een plekje om ongezien neer te komen. 84. Maar je begrijpt, dat alle men- schen op de boot met groote ver wondering hadden staan kijken naar dat wonderlijke luchtschip, dat zoo op hen kwam afstevenen. Met een groot hoera werden zij ontvangen. Miep wist niet, hoe gauw ze haar staart in veiligheid zou brengen. Ze was bang, dat door een tweede trap, al de tooverkracht weer zou verdwij nen. Het aapje maakte de malste sprongen om al dit nieuws, dat hij zag, tot groot vermaak van iedereen. 85. Bul had al gauw den kapitein opgezocht en vertelde hem wie ze waren en wat ze hadden ondervon den. Kunnen we hier aan boord een baantje krijgen, liefst in de keuken? Miep kan buitengewoon goed kooken en visch bakken en het braden van een kippetje kunt U gerust aan my overlaten. Ons Knipstaartje is heel handig in tafeldekken. Nou, nou zegt de kapitein, loop jullie maar niet te hard van stapel. Ik zal aan den kok vragen, of hij jullie kan gebruiken en dan komt *t wel ln orde. We zul len eerst maar eens een goede plaats voor je motor opzoeken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 21