Zaterdag 23 December 1933. Postrekening No. 23330 SCHACEA 77ste Jaargang. No. 9404 COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentién nog zooveel mogelijk in bet eerstuitkomend nummer geplaatst. Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen. 24 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimto berekend. ALS ik dit ééno woord hierboven zet gaan verschillende gedachten door mij heen. Hebt gij wel eens opgemerkt, dat een woord, hetzij 't wordt gehoord of gelezen, veelal onmiddellijk gedachten bij ons te voorschijn roept? Wij zijn steeds geneigd ons een zekere voorstelling te vor men, die daarmee samenhangt. Daarom is het begrijpelijk en verklaarbaar dat iedereen, zoodra hij Kerstmis voor zich ziet staan, aan iets bepaalds denkt, n.1. aan dat gene wat voor hem de hoofdgedachte is, die in dit woord wordt vertolkt En nu stel ik mijzelf de vraag: wat zal er bij de verschillende lezers van de Schager Courant worden gewekt als zij 't opschrift lezen? Dat hangt natuurlijk onverbrekelijk samen met allerlei persoon lijke opvattingen. En deze opvattingen zijn weer afhankelijk van op voeding, van jeugdindrukken, van het millieu waarin men is groot gebracht, enz. Vooral vroege jeugdindrukken spelen een belangrijke rol. Dit be merkt men het best als men wat ouder begint te worden. Want het ls een opmerkelijk en algemeen verschijnsel, dat juist ouderen graag terug denken aan het verleden. Het Is of dan uit het onderbewustzijn tijdelijk teruggedrongen herinneringen komen opduiken. Zoo zal 't mijn lezers ook gaan. En wanneer ik dan proheer mij een voorstelling te vormen van de gedachte, welke bij de onderscheiden lezers worden gewekt bij 't woord „Kerstmis", dan zie ik een zeer groot verschil in die gedachten. Voor den één rijst een herinnering op "aan mooien avond in ge- zelligen huiselijken kring. Ouders en kinderen geschaard om den ver lichten en versierden Kerstboom. Wat een vreugde in de stralende kinderoogen en welk een blijdschap in de harten der ouders, die zich verheugen in het geluk van de kleinen. Het was de eerste keer, dat zij met eenig besef dit feest vierden en in de kinderharten blijft on- uitwischbaar die eerste indruk en zóó oud kunnen zij niet worden of er blijft altijd iets in hen leven van heimwee naar dat onvermengd geluk, hetwelk die Kerstviering hun bracht Want dit is het heerlijke voor een kind, dat 't nog onvermengd geluk kan smaken, dat er geen minder prettige bijgedachten zijn die dit geluk temperen of verstoren (Bij ouderen is dit misschien al tij d het geval.) Een tweede krijgt een heel ander beeld voor den geest, als hij aan Kerstmis denkt. Hij ziet een kerk. Hoe levendig herinnert hij zich nog dat hij met vader en moeder meo mocht gaan. Die kerk was iets geheimzinnigs voor hem. Hij verbond daaraan de gedachte aan plech tigheid, ernst, heiligheid. En nu mag hij voor 't eerst daarheen. Hij vindt zichzelf groot en gewichtig. Want hij mag met vader en moeder den heiligen grond betreden. En binnengekomen gaat er iets door hem als een zachte huivering. De groote ruimte imponeert hem. Hij wordt stil onder het indrukwekkend orgelspel of als hij in een Roomsche kerk komt, luis tert hij naar den schoonen zang en voelt een zalige bedwelming bij het staren naar 't met kaarsen verlichte altaar en bij 't inademen van den geur van wierook. En ouder geworden, denkt hij aan het verleden Wat was het mooi en hoo innig gelooft hij in de wonderbare dingen, waarvan in die kerken werd gesproken. Een God, die als klein kind op aarde ver scheen om menschen te verlossen en voor eeuwig gelukkig te maken En het gaal even door hem heen, dat sindsdien hij zooveel anders is geworden. Zijn denken heeft de sprookjeswereld uit zijn jeugd vol komen stuk geslagen Een derde maar waartoe meer? Ieder voor zich vormt zich zijn eigen gedachten, in overeenstemming met zijn sterkste jeugd- impressies. En ik? Mij is één indruk het allersterkst geweest. Ik herinner 't mij nog levendig. Ik was gelogeerd in Hoorn bij familie. Tweede Kerstdag. En ik mocht mee naar de kerk. En daar hoorde ik voor den eersten keer in mijn leven den Engelenzang. En 't werd voor mij inderdaad een zang, die scheen te komen uit een andere, een hoogere wereld. „Eere zij God in den Hooge; Vrede op aarde/' Van God had ik een vaag idée. Maar dat „vrede op aarde" drong diep in mij door. Nóg hoor ik die beloftevolle woorden ruischen door de kerk. Nog kan ik navoelen wal er toen in mij omging, hoe ik als opgeheven werd in een anderen sfeer, vèr boven alle kleinheid en boven leelijken strijd en twist. En wanneer ik nu dit verleden weer bij mezelf terugroep en door leef, begrijp ik volkomen, dat voor mij het Kerstfeest altijd bij voor keur is gebleven het feest van den vrede. Het zal dan ook den lezers niet verwonderen, dat ik, wanneer ik voor hen een Kerstartikel schrijf, mijn gedachten concentreer op dit „Vrede op aarde"! Daar is nog een andere reden, die mij daartoe noopt Wij leven in een angstwekkenden tijd. Een tijd vol benauwenis. Een tijd, waarin niets verder verwijderd schijnt te zijn dan dat ééne, waarvan het. Kerstfeest .getuigt. Want kenmerkend voor het heden is juist de afwezigheid van vrede. De wereld is vol strijd en vijandschap. Indien wij ons niet door den schijn laten misleiden, maar trach ten de wereld te zien zóó als zij is, wordt het ons duidelijk dat er een felle kamp wordt gevoerd van allen tegen allen. Hiermede bedoel ik niet den strijd der meeningen. Want deze strijd is onvermijdelijk en behoort bij het leven. Zoolang de mensch een denkend wezen zal zijn, zoo lang ook zal hij ervaren dat telkens weer nieuwe ideeën opkomen, waardoor noodzakelijk wrijving, bot sing ontstaat met de oude, die algemeen aanvaard zijn. Dat hiermede vaak bittere strijd gepaard gaat is, helaas, niet te ontkennen. De historie gewaagt er van op haast elke bladzijde van haar groote boek We behoeven slechts te denken aan de jammerlijke godsdiensttwisten, welke met zooveel verbittering zijn gevoerd, aan inquisitie cn brand stapel, aan wreede vervolging en zelfs uitroeiing van andersdenken den. Gelukkig valt 'n dit opzicht eenige verbetering te constateeren. De vrije meeningsuiting is meer gewaarborgd dan voorheen: of schoon wij tegelijkertijd moeten opmerken, dat het fascisme in zijn verschillende vormen naar de middeleeuwsche toestanden schijnt te willen tcrugkeeren. Naar mijne meening zal dit echter nooit anders dan een tijdelijk verschijnsel kunnen wezen. Mannen als Mussolini en Hitier kunnen met geweld de vrijheid van donken in schijn ver nietigen, in w e r k e 1 ij k h e i d zal dit onmogelijk blijken. De klok kan men terugzetten, maar de tijd blijft voortschrijden. En het is m.i. een dwaasheid te meenen dat, als men de klok maar niet hoort tikken, ook de tijd tot stilstand zou zijn gebracht Maar aan dezen eeuwig blijvenden geestesstrijd denk i£ niet, wan neer ik zeg: de wereld is vol strijd en vijandschap. Dan denk ik aan dien vroeselijken kamp, waardoor de wereld verscheurd wordt en vervormd tot één groot slagveld, waarop dagelijks de offers vallen. Dan denk ik aan dien kamp van eiken dag, gevoerd niet met de „wapenen der barbaren", maar met de wettelijk en zedelijk geoor loofde middelen. Want daardoor juist wordt onze maat schappij gekarakteriseerd, dat zij dien kamp geoorloofd acht Zoowel de wetten van den staat als de heerschende zeden erkennen het reéht van den economischen strijd. En het is wel opmerkelijk dat geen enkele kerk, geen enkele godsdienstige secte, als zoodanig er ooit aan heeft gedacht dien strijd te veroordeelen. Terwijl toch alle kerken, en alle seclen, hoe zij cok in leerstellig opzicht mogen Verschillen, beweren het evange lie der liefde aan de wereld te brengen. Niet lang geleden sprak ik op een vergadering in het Noorden des lands. Na afloop gaf iemand, die zich als Christelijk aandiende, zich op voor debat En toen hij 't woord had gekregen, zeide hij o.a. dat de menschen tot elkaar moesten komen en niet van elkaar zich moesten verwijderen, want dat wij toch allen kinderen waren van één Vader. Mijn antwoord luidde ongeveer aldus: Indien u werkelijk meent, wat u zegt, moet u er consequent toe komen de bestaande levensop- vatting, welke den stoffelijken bestaansstrijd aanvaardt als moreel ge rechtvaardigd, te bestrijden. Want zoolang wij om brood, om rijkdom en macht met elkaar blijven concurreeren, zoo lang is het koiitaf dwaasheid om te spreken van „tot elkaar komen", van „kinderen van één Vader". Dit is het, wat ik vóór alles met pijnlijke scherpte gevoel, als de „christelijke" wereld zich opmaakt om het feest des vredes te vieren. En ik kan er inderdaad niets aan doen, dat zich altijd weer de gedachte aan mij opdringt: gaat dan die gansche Kerstfecstviering buiten alle bewustheid om? Beseffen de menschen dnn heelemaal niet hoe heel het leven in volslagen strijd is met het „vrede op aarde?" En soms, ik wil het eerlijk bekennen, komt daarbij een gevoel van afkeer op tegenover mijn medemenschen. Dan vind ik hen zoo dom en het harde woord moet er uit: zoo onwaarachtig. En daar zijn oogenblikken in mijn leven, dat ik het zou willen uit schreeuwen: houdt op, houdt op, viert geen Kerstfeest meer, schrapt dit feest van de lijst uwer vierdagen, want gij wilt immers toch niets weten van de heerlijke boodschap, waarmede dit feest tot u komt. Gij. Christenen, die hoog opgeeft van uw liefde voor den Christus, gij wilt van het groote levensbeginsel, dat in hem belichaamd is, niets weten Of zien de menschen niet, dat er is een schrille tegenspraak tus- schen het „vrede op aarde" en de naakte werkelijkheid, waarin wij leven? Het is waar, de meesten leven maar voort in den ouden sleur, zij donken nooit over de levensverhoudingen diep na. Ze vinden het gewoon en normaal dat de een den ander het brood ontrooft, dat ieder zooveel mogelijk naar zich toe tracht te halen, dat millioenen menschelijke wezens dientengevolge in de zwartste ellende worden gedompeld. Dit vreeselijke schijnt nooit tot hen-door te dringen, dat wij feite lijk in voortdurenden oorlogstoestand verkeeren en dat het oorlogs motief niet anders is dan goud. Daarom draait het gansche bestaan. Daardoor wordt het leven van zijn werkelijke, geestelijke schoonheid beroofd. En nu werpe men mij niet tegen, dat er toch zooveel wordt gedaan, dat er liefdadigheid wordt beoefend, dat er steun wordt ge geven aan de slachtoffers in den bestaansstrijd. Want dit alles ver andert niets aan het feit dat de oorlog van allen tegen allen als nor-? maal als zedelijk geoorloofd wordt geaccepteerd. Wanneer bandieten een reisgezelschap overvallen, uitplunderen en in gevangenschap wegvoeren is het dan een rechtvaardiging van het banditisme, als zij die gevangenen niet laten verhongeren en misschien zelfs met een zekere vriendelijkheid behandelen? Immers neen! Het banditisme zélf is uit den booze. Zoo is 't niet de vraag of de slachtoffers van den dagelijks ge- voerden oorlog, beliefdadigd worden, maar of deze oorlog-zèlf zedelijk duldbaar is. En deze vraag klemt te meer, als wij gaan inzien, dat deze eco nomische oorlog met onvermijdelijke noodzakelijkheid telkens weer voert tot den menschenverslindenden krijg. Want deze krijg is niet anders dan de uiterste en gruwelijkste consequentie van den be staansstrijd, van den strijd om goud. Wij behoeven slechts geregeld de couranten te lezen om hiervan overtuigd te worden dat deze krijg in volle voorbereiding is en dat hij, indien hij losbarst, gevoerd zal worden met niets ontziende wreed heid en met de meest onmenschelijke middelen. En de groote meerderheid der menschen ziet dat aan zon der zich te verzetten en het gaat op naar het feestlokaal of naar de kerk en is een oogenblikje sentimenteel aangedaan, als zij luistert naar het „Vrede op aarde", maar denkt er geen seconde aan dat het heele leven er tegen vloekt. En het gebeurt soms dat zij, indien haar op die schrille tegenstelling wordt gewezen," als antwoord daarop zegt, dat het \*el heel jammer is, maar tegelijkertijd onvermijdelijk, want dat het „Vrede op aarde" nooit zal kunnen worden verwerkelijkt. Zij staan op het standpunt van den vroegeren Duitschen opper-4 bevelhebber Von Moltke, die eens zeide dat wereldvrede niet anders was dan een droom. En als echt militair voegde hij er aan toe: en niet eens een schoone droom. Wat die toevoeging betreft, haar dur ven de meesten niet herhalen. Maar overigens gaan zij geheel met dien ouden generaal mee. Wereldvrede is hun een utopie, een hersen schim. Och, laten die menschen dan geen Kerstfeest meer vieren. Is het niet 't toppunt van dwaasheid te preeken van „Vrede op aarde" en te luisteren naar die predikatie als men er niet in gelooft,, als men tegelijkertijd beweert dat de vredesidée niet voor verwerkelijking vat baar is? Het zou zooveel eerlijker zijn, wanneer zij, die het geloof in deze verwerkelijking missen, het Kerstfeest afschaften. Waarop beroepen zich de menschen, die het „Vrede op aarde" als een utopie beschouwen? Op den mensch-zelf! Zij beweren, dat de mensch zelfzuchtig is en daarom altijd weer zal pogen zich te verrijken ten kosto van an deren. Het is niet te ontkennen dat hierin een groot deel waarheid schuilt. Inderdaad is dc toestand in de maatschappij zóó, dat er gestreden móet worden om zich stoffelijk te handhaven. Deze toestand is histo risch zoo geworden. De historische ontwikkeling heeft geleid tot het ontstaan van twee klassen, die tegenovergestelde belangen hebben: de bezittende en do niet-bezittende klasse. Maar bovendien beefl zij een strijdtoestand in het leven geroepen van do klassegenooten tegen-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 1