Een „Dm in Marmer" Woensdag 24 Januari 1934. SCHAGER COURANT. Tweede blad. No. 9420 Brieven over Engeland. - Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Het mausoleum Taj Mahal. 20 Januari 1934. IK zou U een vraag kunnen doen, waarop U hoogstwaarschijnlijk niet zoudt kunnen ant woorden. Ja, komt L' nu maar niet direct met dat spreekwoord van dien cencn gek met de honderd wijzen. Natuurlijk kunnen wc elkaar een onbeperkt aantal vragen stellen, waarop we allen aan elkaar geregeld het antwoord schuldig moeten blijven. We hoeven slechts een encyclopedie voor ons te nemen. We zeggen: „Gaat U zitten. Wanneer werd John Milton geboren? 1G0S, zegt U? Ja, maar ik be doel den datum natuurlijk. Een jaar is zoo lang. Wat was de meisjesnaam van zijn moeder? Waar heeft hij school gegaan? Wat was zijn eerste gedicht? Waar om liep zijn eerste vrouw van hem weg? Waarom kwam zij terug? Hoe heette zijn tweede vrouw? En rijn derde?" Zoo zouden we genoegclijk een half uurtje door kunnen gaan, hoewel gezegd moet worden, dat het genoegen geheel aan de zijde van den vrager zou zijn, wat trouwens bij examens een zeer regelmatig voor komend verschijnsel is. Maar ik geef direct toe, dat een dergelijk „vragen- vuur" een heel kinderachtig spelletje zou zijn. De vraag echter, die ik U had willen stellen, is er een, die U indertijd zonder ecnige moeite zoudt hebben kunnen beantwoorden. Ze luidt: Hoe waren in Hol land de winters van de jaren 1912, 1913, 1914 en 1915? .Was er ijs? Werd er schaatsen gereden? De vier bovengenoemde winters zijn de eenige van de door mij beleefde, bijna 50 in aantal, helaas, die door bijzondere omstandigheden in mijn geheugen zijn blijven hangen. En juist omdat het voor mij vier zulke scherp van alle andere afgescheiden winters zijn, kan ik U direct, zonder eenige aarzeling, zeggen, dat zij in Engeland buitengewoon zacht waren. Met hun vieren hebben zo het nooit verder kunnen bren gen, dan een heel dun vlicsje ijs op de vijvers van de Londensche parken, nauwelijks sterk genoeg om een musch te dragen. Wanneer je zoo verschillende winters achter elUcar doorbrengt in een land, en je krijgt ook maar in de verste verte geen gelegenheid je schaatsen voor den dag te halen, kom je natuurlijk tot het idéc, dat er wel nooit veel aan ijssport gedaan zal worden in Engeland, of althans in Londen en omgeving. En toch zou dat idéé niet juist zijn. Men kan het alleen maar slecht, of goed, getroffen hebben. Goed, in elk geval in één opzicht. Zooals U weet, zijn do Londensche huizen ingericht met warm wa ter-voorziening. Wanneer het keukenfornuis brandt, stroomt er uit de kranen, waarop „hot" staat, wer kelijk heet water. Maar natuurlijk komt dat heete wa ter niet uit het keukenfornuis. Dat komt uit een ge weldig grootcn bak, den „tank", die boven op den zol der staat. Die bak ia altijd vol met water, en vult zich wanneer men het water door het openen van de heet water kranen laat wegstroomen, geregeld automatisch opnieuw, zooals het kleine bakje, boven in onze W C.'s zich vanzelf vult, wanneer we het hebben laten leeg- loopen. Denkt U nu eens even aan een werkelijk strengen winter in Engeland. Aftappen, niet waar? Eiken avond de hoofdkraan afsluiten, en daarna den heelen vergaarbak laten leegstroomen. Honderden, bij hon derden, bij honderden liters. Of de narigheid beleven, die een van onze Londensche vrienden meemaakte in den strengen winter, eenige jaren geleden: Tank be vroren: alles gesprongen; huis onder wat»-r. Nee, dan znaar liever geen ijs, geen schaatsen rijden, en geen overstrooming. Het is ontegenzeggelijk waar, dat de winters in En geland, in elk geval in het Zuidelijk gedeelte van En geland, zachter zijn dan bij ons. De Engelschman zou anders leelijk zitten rillen bij zijn open haardvuur. Maar eens op de zooveel jaar heeft toch ook de Lon denaar een echten „Hollandschen" winter met ijs. De strengste van die ijswinters vindt de Engelsche ge schiedschrijver belangrijk genoeg om in de kronieken des lands te vermelden. Zoo lezen we, dat reeds vóór de verovering van En geland door Willem den Veroveraar, dus juist vóór het jaar 1066, de Theems bevroren was gedurende een tijdperk van veertien weken. Die goeie ouwe tijd toch. Als onze voorvaderen iets ondernamen, hielden ze niet van halve maatregelen. Na dien winter van ruim drie maanden moesten de Londenaars niet minder dan vier eeuwen wachten, voor ze weer eens zoo'n sensatie hadden van een be vroren Theems. In 1434 was de rivier bevroren van Gravesend tot London Bridge. En tot heden heeft 1434 de onderscheiding mogen genieten de strengste winter te zijn. die ooit in Engeland geboekstaafd is. Honderd twintig jaar later, in 1564, vertelt ons de geschiedschrijver Holinshed, dat de menschen van London Bridge tot Westminster langs de Theems 11e pen, en dat „sommigen voetbal speelden op het ijs, •ven stoutmoedig, alsof het vaste grond geweest Was." Nog weer ruim honderd jaar later kunnen we van een bevroren Theems lezen in het bekende dagboek van Samuel Pepys: „Vanmorgen lang In bed gebleven", schrijft Pepijs In Januari 1667, „omdat het een bitter koude vorst- morgen was. De vorst begint al oud te worden, en de Theems is bedekt met ijs." Maar veel maakt Pepys er overigens niet van, dus waarschijnlijk was 1664 nog niet zoo heel erg streng. Enkele jaren later, in 1684, krijgt de andere beroem de dagboekschrijver uit de 17e eeuw, John Evelyn, gelegenheid van wal te steken. In dat jaar, lezen we, duurde do vorst onafgebroken zeven weken achtereen. De Theems was bedekt met een ijslaag van bijna een halven meter dik. Koetsen reden over het ijs van Westminster tot de Temple. Er was kermis op de Theems. Alle mogelijke dingen werden er in de kra men verkocht. Er stonden poppekasten, en wedrennen werden gehouden. En, zegt Evelyn, er werd „gegleden op schaatsen". Dit moet toch zeker wel iets bijzonders zijn ge weest, dat Evelyn het zoo apart vertelt, en n,>g wel aan het eind van zijn relaas, na de kermis, de poppe kasten, en de wedrennen. Trouwens, ook anderen heb ben over den winter van 1683 op 1684 geschreven. In het bekende geschiedenisboek van J. B. Green, dat ik op het oogenblik voor me heb liggen, staat oen plaat uit het jaar 1683, waarop we alles zien, dat Evelyn ons vertelt, en nog veel meer. We zien een koets rijden met twee paarden er voor, en een met zes paarden er voor. We zien spellen, met vlaggen er op. We zien een ruiter, we zien honden, we zien een kip, of iets, dat er op lijkt, we zien een jongen in een sleetje (ten minste vermoedelijk, want het lijkt veel meer op een roeiboot), we zien heel veel menschen, maar voor zoo ver ik kan onderscheiden, zien we niemand, die op „schaatsen glijdt". Het is een interessante plaat, en ik wou, dat ik ze voor U kon laten afdrukken. Maar nog liever zou ik er een beschrijving van hebben, en die onthoudt Green ons. Dat is jammer, want alles op de plaat is genummerd. De prikslee roeiboot is nummer 46, en de „kip" 31. Het hoogste nummer, dat ik kan ontdekken is 50, en het laagste 2. Nummer 1 is waarschijnlijk juist door het ijs gezakt, want ik zie hem nergens, en 2 is een deftige persoonlijkheid, die, naar zijn houding te oordcelen, aan het ijs vast gevroren is. In dienzelfden winter van 1683 of 1684, zooals men hem noemen wil, werd op de Theems een drukpers geplaatst, en de ondernemende drukker, die daartoe het initiatief had genomen, maakte goede zaken. Voor dertig cent per regel drukte hij op een strookje pa pier den naam van zijn begunstigers m^t daaronder: IJskermis op de Theems. Hij genoot de eer, de geheele koninklijke familie tot klant te krijgen op den 31sten Januari 1684. Na dezen lezen we van een ijskermis op de Theems in 1716, toen de vorst duurde van 24 November tot 5 Februari, en een os op het ijs gebraden werd; van 1740, toen sommige menschen eenige weken achter een in tenten op het ijs woonden; van 1789, toen de Theems opnieuw bevroren was, en van 1814, toen er nog eens kermis op het ijs werd gevierd. En met 1814 is de rij, voorloopig, gesloten. VOOR DEN POLITIERECHTER. ZITTING VAN MAANDAG JANUARI. Eg mond a. Zee. DERDE EN LAATSTE RONDE. De Egmonder Jan Z.. als we 't wel hebben de zoon van Albert van Arendje van den dolvel. had zich ter gelegenheid van een feestelijke gebeurtenis, de weelde gepermiteerd om den rijksveldwachter Breetveld op een zeer onwaardige wijze te behandelen, zich te verzet ten. hem te schoppen en te beleedlgen. De politierechter had toen op zijn beurt Jan te grazen genomen, door hem tot 3 maanden celsolo te veroordeelen. Jan kwam echter tegen dit bij verstek gewezen vonnis ln verzet en verscheen op 16 October In persoon, teneinde zijn bezwaren te^en dit nogal slecht smakende presentje kenbaar te maken. Zulks met hst resultaat, dat aan houding tot 22 Januari werd gelast, ten einde eens af te wachten, hoe hij de ordelljkheldsproef zou doorstaan. Thans werd meneer Wlggers ultgenoodlgd zijn hart lucht te geven omtrent den handel en wandel van zijn observatie-object De heer Jan Z., ultgedoscht als marine-matroos, meldde zich present, doch hij baarde bittere teleurstel ling, omdat hij zijn belofte, zich bij de Ohr. geheelont houding aan te sluiten had geschonden. Jan beweerde echter stellig zich te hebben opgegeven. Deze opgave werd juist bevonden en de rekening gekwiteerd met f 15 boete of 15 dagen en maanden voorwaardelijk met 3 proefjaren. De justitie werd alzoo practtsoh gediend de rijkskas eveneens en leder was tevreden, ook de heer Dlggers aan wien door den verdediger een pluim pje werd uitgereikt Schagen Medem b 1 1 k. HAAR BEROUW BRACHT CLEMENTIE. Mcjuffr. Adr. Joh. J.. hulsvrouw de M., voorheen re- sldeerende te Medombllk, nu te Schagen, schijnt zoo'n beetje aan kleptomanie te souffreeren, althans waren haar vingers abnormaal kleverig, hetgeen zich demon streerde door het wegnomen van kleine bod ragen. Zoo had zij onder meer in het jaar 1933 op onderschei den tijdstippen zich wederrechtelijk toegeëigend 'n rijksdaalder, todbehoorende aan mej. Vcenstra—(Helling te Medembllk. voorts f 2.50 en f 1 ten nadeele van ze keren heer Jac- Rustenburg, electrlcien aldaar, die deze dame reeds lang wantrouwde, waarop een proef werd genomen, die ln 't nadeel van het diefachtige vrouwtje schitterend gelukte. Volgens verklaring van de verdachte, die heden te recht stond, was ongeregelde koopzuoht de oorzaak van deze kruimeldiefstallen. Zij leed geen gebrek. Haar man gaf haar al zijn verdiensten ten behoeve der huishou ding. Zij had dus een lesje noodlg en ontving dit In den vorm van een voorw. straf, 3 maanden met 3 proef jaren. De financieele schade was alreeds vergoed. Urk. HET RIJK BESTOLEN! Aan dit gruwelijke feit In deze schrale tijden hadden zich schuldig gemaakt cp 15 Juli de Urkers Willam S.. Cora. K. en Jelle L. Zij hadden eohter niet de Neder, landsche Bank geplunderd doch zich wederrechtelijk toe geëigend een karrevracht grint, hetgeen door den kan tonnier alias rljkswaterstaatswerker A. de Wit was ge constateerd. De heer Corn. K. bestuurde het paard, maar de vingers van alle deelnemers hadden een gelijke lengte. Voorheen was het weghalen van dit grint toe gestaan werd beweerd, doch dit sprak de heer de Wit beslist tegen. Het werd oogluikend toegestaan. Opgelegd werd aan lederen grlntjutter f 10 boete of 10 dagen. Den Helder. DEN ONGEWENSOHT BEZOEKER. De 32-jarige schilder C. P. de M. te Den Helder per- mltecrde zich de brutale grap ln het holst van den nacht binnen te dringen In de kamer van het echtpaar KosterRoost In de Tuinstraat, op het moment dat de 20-jarlge echtgenoote aldaar lag te slapen. De dame schrok zich natuurlijk 'n ongeluk en gaf te kennen, dat deze visite haar ln het minst niet welko mwas. De on behoorlijke Indringer was langs een minder gebruike- lljken weg. door het raam. binnengekomen. Het bleek thans, dat de Jonge man gehuwd en vader, zich had gebeterd, doch zal voor alle securiteit de heer Wlggers aan het ondeizoeken worden gezet. Op 26 Febr. wordt de nachtscène nu verder besproken. Egmond a. Zee. DE STERKE MOEDER Mej. Susanna Spr., de 47-jarige hulsvrouw van den heer Th. M. B. te Egmond aan Zee had zich op 14 September wat erg dik gemaakt, omdat haar baldadig zoontje was bestraft en zich vervoegd aan de RK. school aldaar om eens wat op te scheppen. Zij werd verzooht haar blezen te pakken, waaraan zij voldeed, doch ln haar heftige verbolgenheid die zich ook open baarde door het uitslaan van onbehoorlijke taal, werd de sohooldeurknop door haar stukgerukt. Moeder B., thans compareerer.de, was nog steeds niet overtuigd van de onbetamelijkheid van haar telg. noch voldaan over de wijze, waarop deze knaap was bestraft Die zat opgesloten In een hok, doch volgens de onderwijze res, mej. Garretsen was dit hok nota bene de spreekka mer. Haar nog altijd Ietwat te grooten mond werd voorloopig gestopt met f 15 boete of 15 dagen. Wlerlngen. LASTIGE FRIEZEN. De brigadier Bergsma, gestatlonneerd te Wlerlngen en zijn collega's, hadden het op Januari weer eens te kwaad gekregen met een der dronken en lastige Frle- sche timmerlieden, die als paddenstoelen op Wlerlngen uit den grond schijnen te groeien. Nu was het weer Age S. uit Makkum die op 28 Augustus ter gelegenheid \an de kermis de peultjes weer eens opschepte. Age was tipsy, wilde zijn naam niet zeggen en toen hij daarop in de lurven werd gepakt, ten einde voor den burge meester te worden geleld, verzette hij zich als een woe dende wolf. HU werd thans tot de orde geroepen en als Bovenstaande plaat wordt uitgegeven door den Duitschen sportbond voor het maken van propa ganda voor de in 1936 te Berlijn te houden Olym pische spelen. belhamel veroordeeld tot 6 weken gevangenisstraf, waarmee ook verleden week zijn collega-opschepper Ger- rit de H. werd opgeknapt. I O u d o r p. HARREWAKDERIJ IN HET OOIEVAARSNEST. Een Dultsche electricien, Frans W., thans vertoeven de te Oudorp in het „Ooievaarsnest" nam het niet dat hy door zekeren heer S. Kos, schoenmaker te Alkmaar, v/erd uitgescholden voor „leelljke stlnkmof' trwljl hem bovendien ook nog diefstal werd verweten en nam revanche door den schoenmaker af te drogen, welk feit was geschied ln den nacht van 2 op 3 September. Door den mishandelden schoenmaker werd heden het schel den ontkend, doch hij gaf toe een portemonnale gemist te hebben en dat Frans W. bij hem ln huls was geweest. HIJ had gezegd „Goeien avond" wat toch geen reden was er op los te troeven. Er bestond heden ook weer absoluut geen harmonie tusschen de heeren. doch de Duitscher was de sohwiebel en werd veroordeeld tot f 2 boete of 1 dag. Enkhulzen. LOSTONGIG OUD STUCADOORTJE. Een hooggekleurd, grijs-gekneveld oud heertje, de 67- jarige stucadoor Jacob Th. K. uit Enkhulzen verscheen op de zondaarrijank meesjouwende een koffertje, dat hij plechtig naast zich deponeerde. Hy had op 16 Sep tember den kleermaker Bouke Veltman beleedlgd ln vele hartige, maax niet bepaald mooie woorden, zulks naar aanleiding van capsie, ontstaan door een bruin cos- tuum, dat Veltman had vervaardigd voor den schoon zoon van den heer K. voornoemd en dat niet naar genoegen was uitgevallen. Het gezelschap K. was en familie expres in een auto naar den snyder gereden, ten einde hem eens duchtig zUn vet te geven. Veroor deeling tot f 8 boete of 8 dagen en contante betaling: volgde. Enkhulzen. DE BOOKMAKER Mijnheer Maurits K-, 'n soort bookmaker, had op lfl Sept. tijdens de derby-wedrennen te Enkfculzen gele genheid gegeven tot deelname aan hazardspel, door luidkeels evcntueele liefhebbers te anlmeeren op de fa voriet Mary Maickfair te wedden. Hy gaf voor 1 pop kans om 3 dito te winnen. Hy erkende het feit aan agent Ubbels, doch had nu die erkentenis schrlfteiyk teruggetrokken en uitstel verzocht Daarop werd niet ingegaan en Maupie veroordeeld tot f 50 boete of 50 dg- 1 Castrlcum. BEKOORD DOOR EEN RIJWTELLAMPJE. De niet verschenen Bakkumer Adrlaan Joh. W. had zich op 17 September ln figuuiyken zin de vingers ge hand aan een electr. fietslampje, dat het eigendom was D. de Bakker. Dergeiyke rrlsseiyke grapjes worden n:eer in die streek geleverd. Hem werd zulks afgeleerd door een geldboete van f 10 of 10 dagen. Door de aardbeving ln Brltsch-Indlfi ls het mausoleum Ta] Mahal te Agra, één der schoonste kunstwerken op aarde, verwoest. „Wie de Taj Mahal niet heeft gezien, heeft Indië niet gezien", zeggen de Indiërs en zij hebben ge lijk. Des te beter kan men zich de ontroering voor stellen, die door het land is gegaan bij het vernemen van de Jobstijding, dat dit schitterende gebouw het slachtoffer is geworden van de groote aardbeving, die een deel van Britsch-Indië heeft geteisterd. Het mausaleum Taj Mahal is op last van den sjah Jehan voor zijn vrouw Moemtaz Mahal te Agra ge bouwd. Met den bouw werd in hot jaar 1632 begon nen en eerst vele jaren later was het kunstwerk vol tooid. De reiziger Paul Tesmar, die het mausoleum nog in zijn ongeschonden staat heeft bezichtigd, vertelt daarover het volgende: „Een oude Hindoe had mij overgehaald, met hem naar Agra te gaan, en ik heb er geen berouw van gehad, want wat ik daar aanschouwde, was een „droom in marmer". De weg er heen leidt door het van bloemende geurende Agra; onder den diepblau- wen hemel schitteren Indië's tuinen in 'n pracht, die haar wederga op aarde niet heeft. Wij gaan voorbij het keizerlijke paleis, waar thans Britsche soldaten in garnizoen liggen, maar het gebouw trekt nauwe lijks onze aandacht, want kasteelcn en paleizen zijn hier in groote getale. Maar eenig is het monument, dat in schitterend marmer voor ons oprijst: Taj Mahal! Het mausoleum is opgericht in den stijl van een moskee. Wij volgen den asphallweg, die over een heuvel voert. Links en rechts zien wij grafmonumen ten, om welker verval niemand zich schijnt te be kommeren. Na een wandeling van een half uur heb ben wij de Taj Mahal bereikt. Zwermen gidsen bele geren den hoofdingang. Het s-bitterende bouwwerk vóór de verwoesting. De oude Hindoe voert mij naar boven, naar de hoogste tin van den ingangstoren. Het oog weidt hier over de prachtige vruchtbare vlakte. Midden door deze vlakte loopt 'n breed rivierbed, dat in den gloed van de zomerzon tot een smalle beek is gewor den. In dit rivierbed heeft ie bouwmeester, waar schijnlijk Oestad Isa, het fundament voor het gewel dige grafmonument gelogd. Reusachtige muren be schermen den opgeworpen grond. Slechts de parken met hun waterbekkens liggen lager. De hooge koepel bouw rijst machtig en grootsch omhoog in zijn ver blindend wit marmer. De stijl is zeldzaam soepel en gracieus. Nergens storende hoeken of kanton en on danks de ingelegde schriftteekcns en de zich omhoog- slingerende ranken in do versiering niet overmatig of pompeus. Het monument maakt een machtigen in druk door zijn rustige, krachtige geslotenheid. De vier slanke minarets wyzen als vingers naar boven. Wel staan zij tegenover de hoeken van den beneden- bouvv op zekeren afstand, maar door de eenheid met de grondmuren lijken zij als met den koepelbouw ver groeid. Langzaam bestijgen wij de trappen, die naar het binnenste van het mausoleum voeren. Ieder op zichzelf is een meesterwerk van Aziati sche kunst. Eenmaal in het binnenste aangekomen, onderga ik een merkwaardige belevenis. De bezoeker houdt op, alleen toeschouwer te zijn; zijn denken ver zinkt in de mystieke betoovering, die van den hoogen middenbouw uitgaat; dit is geen grafmonument meer: het is een kathedraal! Midden in den tempel, onmiddellijk onder den geweldigen koepel, rusten de heide sarcophagen. Een marmeren traliehek omgeeft liet eigenlijke graf, dat als een der grootste kunstwer ken ter wereld geldt. Het bestaat uit uiterst dunne, drie meter hooge marmerplaten, die prachtig doorge werkt zijn. Zwijgend, diep onder den indruk, gaan wij naar Agra terug. Op eenmaal blijft de Hindoe staan en zegt: „U hebt iets heerlijks gezien, en toch was het nog maar een deel. U hebt alleen de zon gezien, maar niet den nacht". Voor het hotel scheiden wij. Nog eens roept hij mij toe: „Vannacht, als de maan aan den hemel staat, moet U naar de Taj Mahal gaan, dan eerst weet zij te spreken." De raad was goed. Des nachts stond ik nogmaals voor het geweldige ge bouw. Blauwachtig-wit flonkert het marmer in het magische licht: een andere Taj Mahal en toch de zelfde! Mijn blik dwaalt over de verre vlakte. Ginds ligt het slapende Agra; donker strekt zich het rivier bed uit met zijn tropische bosschages. Op den terugweg blijf ik een oogenblik staan, om do door het maanlicht beschenen Taj Mahal nog maals te bewonderen. Wat is dat? In den fijnen ne vel van het rivierdal bewegen zich menschen. Eerst onderscheid ik er enkele, daarna meer, tenslotte een geweldig heir van schimmen, grijs en mat. Moede slepen zij zich langs mij heen naar de Taj Mahal. Voor den tempel rekken zich de armen, dreigend, smartelijk. Het rivierbed schijnt zich langzaam te vul len met bloed en tranen. Eén verlaat de rijen, komt op mij toe. Ik ga hem tegemoet en als ik nader, zinkt zijn hoofd op de schouders. Zijn gelaat, een gelaat van lijden, verheft zich niet van den grond; deemoe dig is zijn houding. Langzaam richt hij zich dan op, ziet mij lang uit onstoken oogen aan, en spuw* rood betclsap voor mijn voeten. OI is het bloed? Arme, afgesloofde koelie! „Wie ben je?" vraag ik hem, en als onder een zweepslag krimpt hij ineen. Dan ant woordt hij, terwijl hij op de Taj Mahal wijst: „Nie mand en toch zooveel!" En hij is verdwenen. Den volgenden morgen, wanneer de zonnehitte als vloeibaar lood door de straten hangt, trei ik aan het slation mijn Indische begeleider. Vragend ziet hij mij aan en ik zeg: „Ik heb Uw nacht gezien!" Hij knikt sprakeloos, en zwijgend rijden wij naar Delhi."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 5