Een „Dm in Marmer"
Woensdag 24 Januari 1934.
SCHAGER COURANT.
Tweede blad. No. 9420
Brieven over
Engeland. -
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Het mausoleum Taj Mahal.
20 Januari 1934.
IK zou U een vraag kunnen doen, waarop U
hoogstwaarschijnlijk niet zoudt kunnen ant
woorden. Ja, komt L' nu maar niet direct met
dat spreekwoord van dien cencn gek met de honderd
wijzen. Natuurlijk kunnen wc elkaar een onbeperkt
aantal vragen stellen, waarop we allen aan elkaar
geregeld het antwoord schuldig moeten blijven.
We hoeven slechts een encyclopedie voor ons te
nemen. We zeggen: „Gaat U zitten. Wanneer werd
John Milton geboren? 1G0S, zegt U? Ja, maar ik be
doel den datum natuurlijk. Een jaar is zoo lang. Wat
was de meisjesnaam van zijn moeder? Waar heeft hij
school gegaan? Wat was zijn eerste gedicht? Waar
om liep zijn eerste vrouw van hem weg? Waarom
kwam zij terug? Hoe heette zijn tweede vrouw? En
rijn derde?"
Zoo zouden we genoegclijk een half uurtje door
kunnen gaan, hoewel gezegd moet worden, dat het
genoegen geheel aan de zijde van den vrager zou zijn,
wat trouwens bij examens een zeer regelmatig voor
komend verschijnsel is.
Maar ik geef direct toe, dat een dergelijk „vragen-
vuur" een heel kinderachtig spelletje zou zijn. De
vraag echter, die ik U had willen stellen, is er een,
die U indertijd zonder ecnige moeite zoudt hebben
kunnen beantwoorden. Ze luidt: Hoe waren in Hol
land de winters van de jaren 1912, 1913, 1914 en 1915?
.Was er ijs? Werd er schaatsen gereden?
De vier bovengenoemde winters zijn de eenige van
de door mij beleefde, bijna 50 in aantal, helaas, die
door bijzondere omstandigheden in mijn geheugen
zijn blijven hangen. En juist omdat het voor mij vier
zulke scherp van alle andere afgescheiden winters
zijn, kan ik U direct, zonder eenige aarzeling, zeggen,
dat zij in Engeland buitengewoon zacht waren. Met
hun vieren hebben zo het nooit verder kunnen bren
gen, dan een heel dun vlicsje ijs op de vijvers van
de Londensche parken, nauwelijks sterk genoeg om
een musch te dragen.
Wanneer je zoo verschillende winters achter elUcar
doorbrengt in een land, en je krijgt ook maar in de
verste verte geen gelegenheid je schaatsen voor den
dag te halen, kom je natuurlijk tot het idéc, dat er
wel nooit veel aan ijssport gedaan zal worden in
Engeland, of althans in Londen en omgeving. En toch
zou dat idéé niet juist zijn. Men kan het alleen maar
slecht, of goed, getroffen hebben.
Goed, in elk geval in één opzicht. Zooals U weet,
zijn do Londensche huizen ingericht met warm wa
ter-voorziening. Wanneer het keukenfornuis brandt,
stroomt er uit de kranen, waarop „hot" staat, wer
kelijk heet water. Maar natuurlijk komt dat heete wa
ter niet uit het keukenfornuis. Dat komt uit een ge
weldig grootcn bak, den „tank", die boven op den zol
der staat. Die bak ia altijd vol met water, en vult zich
wanneer men het water door het openen van de heet
water kranen laat wegstroomen, geregeld automatisch
opnieuw, zooals het kleine bakje, boven in onze W C.'s
zich vanzelf vult, wanneer we het hebben laten leeg-
loopen.
Denkt U nu eens even aan een werkelijk strengen
winter in Engeland. Aftappen, niet waar? Eiken
avond de hoofdkraan afsluiten, en daarna den heelen
vergaarbak laten leegstroomen. Honderden, bij hon
derden, bij honderden liters. Of de narigheid beleven,
die een van onze Londensche vrienden meemaakte in
den strengen winter, eenige jaren geleden: Tank be
vroren: alles gesprongen; huis onder wat»-r. Nee, dan
znaar liever geen ijs, geen schaatsen rijden, en geen
overstrooming.
Het is ontegenzeggelijk waar, dat de winters in En
geland, in elk geval in het Zuidelijk gedeelte van En
geland, zachter zijn dan bij ons. De Engelschman zou
anders leelijk zitten rillen bij zijn open haardvuur.
Maar eens op de zooveel jaar heeft toch ook de Lon
denaar een echten „Hollandschen" winter met ijs. De
strengste van die ijswinters vindt de Engelsche ge
schiedschrijver belangrijk genoeg om in de kronieken
des lands te vermelden.
Zoo lezen we, dat reeds vóór de verovering van En
geland door Willem den Veroveraar, dus juist vóór
het jaar 1066, de Theems bevroren was gedurende een
tijdperk van veertien weken. Die goeie ouwe tijd toch.
Als onze voorvaderen iets ondernamen, hielden ze
niet van halve maatregelen.
Na dien winter van ruim drie maanden moesten
de Londenaars niet minder dan vier eeuwen wachten,
voor ze weer eens zoo'n sensatie hadden van een be
vroren Theems. In 1434 was de rivier bevroren van
Gravesend tot London Bridge. En tot heden heeft
1434 de onderscheiding mogen genieten de strengste
winter te zijn. die ooit in Engeland geboekstaafd is.
Honderd twintig jaar later, in 1564, vertelt ons de
geschiedschrijver Holinshed, dat de menschen van
London Bridge tot Westminster langs de Theems 11e
pen, en dat „sommigen voetbal speelden op het ijs,
•ven stoutmoedig, alsof het vaste grond geweest
Was."
Nog weer ruim honderd jaar later kunnen we van
een bevroren Theems lezen in het bekende dagboek
van Samuel Pepys:
„Vanmorgen lang In bed gebleven", schrijft Pepijs
In Januari 1667, „omdat het een bitter koude vorst-
morgen was. De vorst begint al oud te worden, en de
Theems is bedekt met ijs."
Maar veel maakt Pepys er overigens niet van, dus
waarschijnlijk was 1664 nog niet zoo heel erg streng.
Enkele jaren later, in 1684, krijgt de andere beroem
de dagboekschrijver uit de 17e eeuw, John Evelyn,
gelegenheid van wal te steken. In dat jaar, lezen we,
duurde do vorst onafgebroken zeven weken achtereen.
De Theems was bedekt met een ijslaag van bijna een
halven meter dik. Koetsen reden over het ijs van
Westminster tot de Temple. Er was kermis op de
Theems. Alle mogelijke dingen werden er in de kra
men verkocht. Er stonden poppekasten, en wedrennen
werden gehouden. En, zegt Evelyn, er werd „gegleden
op schaatsen".
Dit moet toch zeker wel iets bijzonders zijn ge
weest, dat Evelyn het zoo apart vertelt, en n,>g wel
aan het eind van zijn relaas, na de kermis, de poppe
kasten, en de wedrennen. Trouwens, ook anderen heb
ben over den winter van 1683 op 1684 geschreven. In
het bekende geschiedenisboek van J. B. Green, dat ik
op het oogenblik voor me heb liggen, staat oen plaat
uit het jaar 1683, waarop we alles zien, dat Evelyn
ons vertelt, en nog veel meer. We zien een koets rijden
met twee paarden er voor, en een met zes paarden
er voor. We zien spellen, met vlaggen er op. We zien
een ruiter, we zien honden, we zien een kip, of iets,
dat er op lijkt, we zien een jongen in een sleetje (ten
minste vermoedelijk, want het lijkt veel meer op een
roeiboot), we zien heel veel menschen, maar voor zoo
ver ik kan onderscheiden, zien we niemand, die op
„schaatsen glijdt". Het is een interessante plaat, en
ik wou, dat ik ze voor U kon laten afdrukken. Maar
nog liever zou ik er een beschrijving van hebben,
en die onthoudt Green ons. Dat is jammer, want alles
op de plaat is genummerd. De prikslee roeiboot is
nummer 46, en de „kip" 31. Het hoogste nummer, dat
ik kan ontdekken is 50, en het laagste 2. Nummer 1
is waarschijnlijk juist door het ijs gezakt, want ik
zie hem nergens, en 2 is een deftige persoonlijkheid,
die, naar zijn houding te oordcelen, aan het ijs vast
gevroren is.
In dienzelfden winter van 1683 of 1684, zooals men
hem noemen wil, werd op de Theems een drukpers
geplaatst, en de ondernemende drukker, die daartoe
het initiatief had genomen, maakte goede zaken. Voor
dertig cent per regel drukte hij op een strookje pa
pier den naam van zijn begunstigers m^t daaronder:
IJskermis op de Theems. Hij genoot de eer, de geheele
koninklijke familie tot klant te krijgen op den 31sten
Januari 1684.
Na dezen lezen we van een ijskermis op de Theems
in 1716, toen de vorst duurde van 24 November tot
5 Februari, en een os op het ijs gebraden werd; van
1740, toen sommige menschen eenige weken achter
een in tenten op het ijs woonden; van 1789, toen de
Theems opnieuw bevroren was, en van 1814, toen er
nog eens kermis op het ijs werd gevierd. En met
1814 is de rij, voorloopig, gesloten.
VOOR DEN POLITIERECHTER.
ZITTING VAN MAANDAG JANUARI.
Eg mond a. Zee.
DERDE EN LAATSTE RONDE.
De Egmonder Jan Z.. als we 't wel hebben de zoon
van Albert van Arendje van den dolvel. had zich ter
gelegenheid van een feestelijke gebeurtenis, de weelde
gepermiteerd om den rijksveldwachter Breetveld op
een zeer onwaardige wijze te behandelen, zich te verzet
ten. hem te schoppen en te beleedlgen. De politierechter
had toen op zijn beurt Jan te grazen genomen, door
hem tot 3 maanden celsolo te veroordeelen. Jan kwam
echter tegen dit bij verstek gewezen vonnis ln verzet
en verscheen op 16 October In persoon, teneinde zijn
bezwaren te^en dit nogal slecht smakende presentje
kenbaar te maken. Zulks met hst resultaat, dat aan
houding tot 22 Januari werd gelast, ten einde eens af
te wachten, hoe hij de ordelljkheldsproef zou doorstaan.
Thans werd meneer Wlggers ultgenoodlgd zijn hart
lucht te geven omtrent den handel en wandel van zijn
observatie-object
De heer Jan Z., ultgedoscht als marine-matroos,
meldde zich present, doch hij baarde bittere teleurstel
ling, omdat hij zijn belofte, zich bij de Ohr. geheelont
houding aan te sluiten had geschonden. Jan beweerde
echter stellig zich te hebben opgegeven. Deze opgave
werd juist bevonden en de rekening gekwiteerd met
f 15 boete of 15 dagen en maanden voorwaardelijk met
3 proefjaren. De justitie werd alzoo practtsoh gediend
de rijkskas eveneens en leder was tevreden, ook de
heer Dlggers aan wien door den verdediger een pluim
pje werd uitgereikt
Schagen Medem b 1 1 k.
HAAR BEROUW BRACHT CLEMENTIE.
Mcjuffr. Adr. Joh. J.. hulsvrouw de M., voorheen re-
sldeerende te Medombllk, nu te Schagen, schijnt zoo'n
beetje aan kleptomanie te souffreeren, althans waren
haar vingers abnormaal kleverig, hetgeen zich demon
streerde door het wegnomen van kleine bod ragen.
Zoo had zij onder meer in het jaar 1933 op onderschei
den tijdstippen zich wederrechtelijk toegeëigend 'n
rijksdaalder, todbehoorende aan mej. Vcenstra—(Helling
te Medembllk. voorts f 2.50 en f 1 ten nadeele van ze
keren heer Jac- Rustenburg, electrlcien aldaar, die deze
dame reeds lang wantrouwde, waarop een proef werd
genomen, die ln 't nadeel van het diefachtige vrouwtje
schitterend gelukte.
Volgens verklaring van de verdachte, die heden te
recht stond, was ongeregelde koopzuoht de oorzaak van
deze kruimeldiefstallen. Zij leed geen gebrek. Haar man
gaf haar al zijn verdiensten ten behoeve der huishou
ding. Zij had dus een lesje noodlg en ontving dit In
den vorm van een voorw. straf, 3 maanden met 3 proef
jaren. De financieele schade was alreeds vergoed.
Urk.
HET RIJK BESTOLEN!
Aan dit gruwelijke feit In deze schrale tijden hadden
zich schuldig gemaakt cp 15 Juli de Urkers Willam S..
Cora. K. en Jelle L. Zij hadden eohter niet de Neder,
landsche Bank geplunderd doch zich wederrechtelijk toe
geëigend een karrevracht grint, hetgeen door den kan
tonnier alias rljkswaterstaatswerker A. de Wit was ge
constateerd. De heer Corn. K. bestuurde het paard,
maar de vingers van alle deelnemers hadden een gelijke
lengte. Voorheen was het weghalen van dit grint toe
gestaan werd beweerd, doch dit sprak de heer de Wit
beslist tegen. Het werd oogluikend toegestaan. Opgelegd
werd aan lederen grlntjutter f 10 boete of 10 dagen.
Den Helder.
DEN ONGEWENSOHT BEZOEKER.
De 32-jarige schilder C. P. de M. te Den Helder per-
mltecrde zich de brutale grap ln het holst van den
nacht binnen te dringen In de kamer van het echtpaar
KosterRoost In de Tuinstraat, op het moment dat de
20-jarlge echtgenoote aldaar lag te slapen. De dame
schrok zich natuurlijk 'n ongeluk en gaf te kennen, dat
deze visite haar ln het minst niet welko mwas. De on
behoorlijke Indringer was langs een minder gebruike-
lljken weg. door het raam. binnengekomen. Het bleek
thans, dat de Jonge man gehuwd en vader, zich had
gebeterd, doch zal voor alle securiteit de heer Wlggers
aan het ondeizoeken worden gezet. Op 26 Febr. wordt
de nachtscène nu verder besproken.
Egmond a. Zee.
DE STERKE MOEDER
Mej. Susanna Spr., de 47-jarige hulsvrouw van den
heer Th. M. B. te Egmond aan Zee had zich op 14
September wat erg dik gemaakt, omdat haar baldadig
zoontje was bestraft en zich vervoegd aan de RK.
school aldaar om eens wat op te scheppen. Zij werd
verzooht haar blezen te pakken, waaraan zij voldeed,
doch ln haar heftige verbolgenheid die zich ook open
baarde door het uitslaan van onbehoorlijke taal, werd
de sohooldeurknop door haar stukgerukt. Moeder B.,
thans compareerer.de, was nog steeds niet overtuigd
van de onbetamelijkheid van haar telg. noch voldaan
over de wijze, waarop deze knaap was bestraft Die
zat opgesloten In een hok, doch volgens de onderwijze
res, mej. Garretsen was dit hok nota bene de spreekka
mer. Haar nog altijd Ietwat te grooten mond werd
voorloopig gestopt met f 15 boete of 15 dagen.
Wlerlngen.
LASTIGE FRIEZEN.
De brigadier Bergsma, gestatlonneerd te Wlerlngen
en zijn collega's, hadden het op Januari weer eens te
kwaad gekregen met een der dronken en lastige Frle-
sche timmerlieden, die als paddenstoelen op Wlerlngen
uit den grond schijnen te groeien. Nu was het weer Age
S. uit Makkum die op 28 Augustus ter gelegenheid \an
de kermis de peultjes weer eens opschepte. Age was
tipsy, wilde zijn naam niet zeggen en toen hij daarop
in de lurven werd gepakt, ten einde voor den burge
meester te worden geleld, verzette hij zich als een woe
dende wolf. HU werd thans tot de orde geroepen en als
Bovenstaande plaat wordt uitgegeven door den
Duitschen sportbond voor het maken van propa
ganda voor de in 1936 te Berlijn te houden Olym
pische spelen.
belhamel veroordeeld tot 6 weken gevangenisstraf,
waarmee ook verleden week zijn collega-opschepper Ger-
rit de H. werd opgeknapt.
I
O u d o r p.
HARREWAKDERIJ IN HET OOIEVAARSNEST.
Een Dultsche electricien, Frans W., thans vertoeven
de te Oudorp in het „Ooievaarsnest" nam het niet dat
hy door zekeren heer S. Kos, schoenmaker te Alkmaar,
v/erd uitgescholden voor „leelljke stlnkmof' trwljl hem
bovendien ook nog diefstal werd verweten en nam
revanche door den schoenmaker af te drogen, welk feit
was geschied ln den nacht van 2 op 3 September. Door
den mishandelden schoenmaker werd heden het schel
den ontkend, doch hij gaf toe een portemonnale gemist
te hebben en dat Frans W. bij hem ln huls was geweest.
HIJ had gezegd „Goeien avond" wat toch geen reden
was er op los te troeven. Er bestond heden ook weer
absoluut geen harmonie tusschen de heeren. doch de
Duitscher was de sohwiebel en werd veroordeeld tot
f 2 boete of 1 dag.
Enkhulzen.
LOSTONGIG OUD STUCADOORTJE.
Een hooggekleurd, grijs-gekneveld oud heertje, de 67-
jarige stucadoor Jacob Th. K. uit Enkhulzen verscheen
op de zondaarrijank meesjouwende een koffertje, dat
hij plechtig naast zich deponeerde. Hy had op 16 Sep
tember den kleermaker Bouke Veltman beleedlgd ln vele
hartige, maax niet bepaald mooie woorden, zulks naar
aanleiding van capsie, ontstaan door een bruin cos-
tuum, dat Veltman had vervaardigd voor den schoon
zoon van den heer K. voornoemd en dat niet naar
genoegen was uitgevallen. Het gezelschap K. was en
familie expres in een auto naar den snyder gereden,
ten einde hem eens duchtig zUn vet te geven. Veroor
deeling tot f 8 boete of 8 dagen en contante betaling:
volgde.
Enkhulzen.
DE BOOKMAKER
Mijnheer Maurits K-, 'n soort bookmaker, had op lfl
Sept. tijdens de derby-wedrennen te Enkfculzen gele
genheid gegeven tot deelname aan hazardspel, door
luidkeels evcntueele liefhebbers te anlmeeren op de fa
voriet Mary Maickfair te wedden. Hy gaf voor 1 pop
kans om 3 dito te winnen. Hy erkende het feit aan
agent Ubbels, doch had nu die erkentenis schrlfteiyk
teruggetrokken en uitstel verzocht Daarop werd niet
ingegaan en Maupie veroordeeld tot f 50 boete of 50 dg-
1
Castrlcum.
BEKOORD DOOR EEN RIJWTELLAMPJE.
De niet verschenen Bakkumer Adrlaan Joh. W. had
zich op 17 September ln figuuiyken zin de vingers ge
hand aan een electr. fietslampje, dat het eigendom was
D. de Bakker. Dergeiyke rrlsseiyke grapjes worden
n:eer in die streek geleverd. Hem werd zulks afgeleerd
door een geldboete van f 10 of 10 dagen.
Door de aardbeving ln Brltsch-Indlfi ls het
mausoleum Ta] Mahal te Agra, één
der schoonste kunstwerken op
aarde, verwoest.
„Wie de Taj Mahal niet heeft gezien, heeft Indië
niet gezien", zeggen de Indiërs en zij hebben ge
lijk. Des te beter kan men zich de ontroering voor
stellen, die door het land is gegaan bij het vernemen
van de Jobstijding, dat dit schitterende gebouw het
slachtoffer is geworden van de groote aardbeving, die
een deel van Britsch-Indië heeft geteisterd.
Het mausaleum Taj Mahal is op last van den sjah
Jehan voor zijn vrouw Moemtaz Mahal te Agra ge
bouwd. Met den bouw werd in hot jaar 1632 begon
nen en eerst vele jaren later was het kunstwerk vol
tooid.
De reiziger Paul Tesmar, die het mausoleum nog
in zijn ongeschonden staat heeft bezichtigd, vertelt
daarover het volgende:
„Een oude Hindoe had mij overgehaald, met hem
naar Agra te gaan, en ik heb er geen berouw van
gehad, want wat ik daar aanschouwde, was een
„droom in marmer". De weg er heen leidt door het
van bloemende geurende Agra; onder den diepblau-
wen hemel schitteren Indië's tuinen in 'n pracht, die
haar wederga op aarde niet heeft. Wij gaan voorbij
het keizerlijke paleis, waar thans Britsche soldaten
in garnizoen liggen, maar het gebouw trekt nauwe
lijks onze aandacht, want kasteelcn en paleizen zijn
hier in groote getale. Maar eenig is het monument, dat
in schitterend marmer voor ons oprijst: Taj Mahal!
Het mausoleum is opgericht in den stijl van een
moskee. Wij volgen den asphallweg, die over een
heuvel voert. Links en rechts zien wij grafmonumen
ten, om welker verval niemand zich schijnt te be
kommeren. Na een wandeling van een half uur heb
ben wij de Taj Mahal bereikt. Zwermen gidsen bele
geren den hoofdingang.
Het s-bitterende bouwwerk vóór de verwoesting.
De oude Hindoe voert mij naar boven, naar de
hoogste tin van den ingangstoren. Het oog weidt
hier over de prachtige vruchtbare vlakte. Midden
door deze vlakte loopt 'n breed rivierbed, dat in den
gloed van de zomerzon tot een smalle beek is gewor
den. In dit rivierbed heeft ie bouwmeester, waar
schijnlijk Oestad Isa, het fundament voor het gewel
dige grafmonument gelogd. Reusachtige muren be
schermen den opgeworpen grond. Slechts de parken
met hun waterbekkens liggen lager. De hooge koepel
bouw rijst machtig en grootsch omhoog in zijn ver
blindend wit marmer. De stijl is zeldzaam soepel en
gracieus. Nergens storende hoeken of kanton en on
danks de ingelegde schriftteekcns en de zich omhoog-
slingerende ranken in do versiering niet overmatig
of pompeus. Het monument maakt een machtigen in
druk door zijn rustige, krachtige geslotenheid. De
vier slanke minarets wyzen als vingers naar boven.
Wel staan zij tegenover de hoeken van den beneden-
bouvv op zekeren afstand, maar door de eenheid met
de grondmuren lijken zij als met den koepelbouw ver
groeid.
Langzaam bestijgen wij de trappen, die naar het
binnenste van het mausoleum voeren.
Ieder op zichzelf is een meesterwerk van Aziati
sche kunst. Eenmaal in het binnenste aangekomen,
onderga ik een merkwaardige belevenis. De bezoeker
houdt op, alleen toeschouwer te zijn; zijn denken ver
zinkt in de mystieke betoovering, die van den hoogen
middenbouw uitgaat; dit is geen grafmonument
meer: het is een kathedraal! Midden in den tempel,
onmiddellijk onder den geweldigen koepel, rusten de
heide sarcophagen. Een marmeren traliehek omgeeft
liet eigenlijke graf, dat als een der grootste kunstwer
ken ter wereld geldt. Het bestaat uit uiterst dunne,
drie meter hooge marmerplaten, die prachtig doorge
werkt zijn.
Zwijgend, diep onder den indruk, gaan wij naar
Agra terug. Op eenmaal blijft de Hindoe staan en
zegt: „U hebt iets heerlijks gezien, en toch was het
nog maar een deel. U hebt alleen de zon gezien, maar
niet den nacht". Voor het hotel scheiden wij. Nog
eens roept hij mij toe: „Vannacht, als de maan aan
den hemel staat, moet U naar de Taj Mahal gaan,
dan eerst weet zij te spreken." De raad was goed. Des
nachts stond ik nogmaals voor het geweldige ge
bouw. Blauwachtig-wit flonkert het marmer in het
magische licht: een andere Taj Mahal en toch de
zelfde! Mijn blik dwaalt over de verre vlakte. Ginds
ligt het slapende Agra; donker strekt zich het rivier
bed uit met zijn tropische bosschages.
Op den terugweg blijf ik een oogenblik staan, om
do door het maanlicht beschenen Taj Mahal nog
maals te bewonderen. Wat is dat? In den fijnen ne
vel van het rivierdal bewegen zich menschen. Eerst
onderscheid ik er enkele, daarna meer, tenslotte een
geweldig heir van schimmen, grijs en mat. Moede
slepen zij zich langs mij heen naar de Taj Mahal.
Voor den tempel rekken zich de armen, dreigend,
smartelijk. Het rivierbed schijnt zich langzaam te vul
len met bloed en tranen. Eén verlaat de rijen, komt
op mij toe. Ik ga hem tegemoet en als ik nader, zinkt
zijn hoofd op de schouders. Zijn gelaat, een gelaat
van lijden, verheft zich niet van den grond; deemoe
dig is zijn houding. Langzaam richt hij zich dan
op, ziet mij lang uit onstoken oogen aan, en spuw*
rood betclsap voor mijn voeten. OI is het bloed? Arme,
afgesloofde koelie! „Wie ben je?" vraag ik hem, en
als onder een zweepslag krimpt hij ineen. Dan ant
woordt hij, terwijl hij op de Taj Mahal wijst: „Nie
mand en toch zooveel!" En hij is verdwenen.
Den volgenden morgen, wanneer de zonnehitte als
vloeibaar lood door de straten hangt, trei ik aan het
slation mijn Indische begeleider. Vragend ziet hij mij
aan en ik zeg: „Ik heb Uw nacht gezien!" Hij knikt
sprakeloos, en zwijgend rijden wij naar Delhi."