Kleurplaat. HET HEELE VERLOREN UUR. EEN GEVONDEN DIERTJE. HET POPPENHUIS ven Grootmoeder. DE BEVER EN Z!JN WONING. voor. Natuurlijk was het poppenhuis niet in een dag klaar, want vader ging het huisje heelemaal behangen en van binnen en van buiten met dit papier, waarop een klein roze bloemetje was gedrukt en hij plakte bet mos op het dak, zoodat het net een echt boerenhuis was. Ik geloof niet; dat er ooit een meisje zoo blij met haar poppenhuis is geweest als Gerda en ik hoop. dat jullie eens zul len probeeren er op deze manier ook zelf een te maken. Piet had een heel uur achter elkaar niets uitgevoerd. Hij was echt lui. Hoe wel hij dien morgen had voorgenomen ora den middag door te brengen met het inplakken van zijn postzegels in do post zegelalbum, was hij ervoor gaan zitten denken, met het gevolg, dat hij er eigen lijk geen zin in had en het maar achter wege had gelaten. Toen had hij gepro beerd te lezen, maar het boek boeide hem heelemaal niet, zocdat hij het maar weer weglegde. Daarna nam hij zich voor zijn huiswerk te gaan maken, doch met hetzelfde resultaat, en zoo was er al een heel uur voorbijgegaan, waarin hij heelemaal niets had uitgevoerd. Plotseling zat hij rechtop in zijn stoel en staarde recht voor zich uit en daar na keek hij verwonderd om zich heen. De kamer was veranderd in een soort van kelder, een breede. groote kelder met glimmende wanden en Piet werd een beetje bang. „Waar ben ik?" vroeg hij. ..Zoo", vroeg een scherpe stem achter hem. „wat wil je weten?" Piet keerde zich om met een ruk en 7.ag een zeer vreemd uitziende man, die naast zijn steel stond, die hoewel het eigenaardig was. ook in den kelder stond, ofschoon de stoel daar heelemaal n.et op zijn plaats scheen. „Zoudt U mij ook willen seggwn..." „Je bent in den kelder van de Ver loren Uren!" zei de oude man, voordat Piet zijn zin kon eindigen. „En ik ben het uur. dat je verloren hebt!" „Maar ik wilde niet..." begon Piet, toen het Uur hem weer in de rede viel ..le praat niet goed," zei hij, „ik ben ten val gebracht. Ik heb jaren en jaren ge wacht, totdat eindelijk mijn beurt zou komen, en nu die is gekomen, doe jij er niets mee. Dat is niet eerlijk tegenover mij." „Maar ik wist niet..." Weer moest Piet zwijgen, omdat het Uur hem in de rede viel. „Praat niet zoo veel", ging hij voort, „jij en je excuses, ik heb niets anders ge hoord dan excuses van menschen, de laatste vijf minuten. Enfin, ik hoop, dat je blij bent. met wat je hebt gedaan." Piet wilde juist weer zijn mond open doen. toen de man een koptelefoon van de haak nam, deze over zijn ooren deed en ingespannen luisterde. Eindelijk leg de hij. de koptelefoon neer, wendde zich opnieuw naar Piet, terwijl zijn gezicht straalde van genoegen. „Tenslotte heb ik toch nog goed nieuws",riep hij uit. „Ik hoorde juist van bet bureau van vader Tijd dat ik een van de belangrijkste uren van den dag ben geweest, er zijn verschillende belangrijke dingen gebeurd. Een Schot- sche Collie heeft een meisje uit het wa ter gehaald, een jongen, die een omge waaide boom op de rails ontdekte, is met «>en roode vlag den trein tegemoet ge- loopen. zoodat deze nog tijdig kon stop pen, een lief grijs poesje heeft een goed tehuis gevonden. In Australië heeft een jongen zijn moeder met bedden opma ken geholpen, in Afrika heeft een olifant niet zijn slurf iemand opgenomen en op zijn rug gezet, die door een slang werd aangevallen." „Ja, en verder", vroeg Piet. „Waar heb je het over?" vroeg een bekende stem aan Piet. Deze opende zijn uogen en zag zijn moeder voor zich staan. „Niets moeder", zei hü slaperig, „ik geloof dat ik gedroomd heb." Hij stond op. „Wat heb je gedroomd?" vroeg zijn moeder na een oogenblik. Hij vertelde zijn droom, keek naar de klok en zei: „!k g4 nu mijl) huiswerk ma keu en dan nog wat postzegels plakken in mijn al bum. Daarna kan ik I" misschien ergens mee helpen, anders ga ik wat zitten le zen, ik moet mijn verloren uur probee ren in te halen." „Prachtig", zei Piets moeder, „ik weet zeker, dat het volgende uur zoo goed zal zijn. dat het verloren uur over jou te vreden is." „Toet, toet, kom onder mijn hoe-li" Elsje keerde zich net vlug genoeg om om haar broertje te zien, die achter een boom wegkroop. Hij dacht, dat ze hem niet konden zien en riep weer: „Toet, 1 toet, kom onder mijn hoed." Het geluid van haar jongste broertje drong nu ook tot haar door. die eigen lijk nog niet eens goed praatte, maar zijn groote broer altijd nazei: „Oet, oet. toin onder mijn hoed riep bij zoo hard hij kon. Elsje schoot in den lach, want het was zoo'n grappig gezicht, die ondeu gende kleine bengel te zien. Juist wilde ze naar haar broertje toeioopen, toen zij in de oprijlaan in hun tuin een klein, grappig bolletje zag liggen. Voorzichtig raapte ze het op, bekeek het en zei „Wat ben jij voor een grappig klein diertje, doe je oogjes eens open, of ben je nog zoo klein, dat je dat nog niet kan? Wat ben je eigenlyk, je bent géén pees je, géén vogel, géén muis, géén eek hoorntje. En ze vroeg zichzeif af, wat het dan wei voor een diertje kon zijn. Ze had een mandje aan haar arm, want ze had bessen willen gaan pluk ken, doch nu legde ze het kleine diertje erin. En opeens opent het zijn oogjes. Daarna strekte hij zijn kleine voorpoot jes uit, of waren het armpjes of waren het vleugels? Doch even later sloot hij rijn oogjes weer en bleef stil liggen. „Ik zal hem mee naar huis nemen", besloot Elsje. De twee broertjes, die ge zien hadden, dat Elsje wat opraapte, kwamen naar haar toe en vroegen wat re had gevonden. Ze liet het diertje zien. waarop Jan. de oudste zei: „Poeh, een gewone muis". Kareltje ging op zijn teenen staan om ener den rand van don mand heen te kunnen zien en babbelde: „Oeh, een gewone muis." Maar Elsje schudde baai- hoofd en -:ei: „Neen. dat is geen gewone muis, ga mee, dan gaan we aan moeder vragen wat het is." Toen moeder het kleine diertje een jeetje had laten drinken, wat hij he« r- .ijk scheen te vinden, spreidde hij éven rijn yleugelachlige voorpootjes uit. Het I was eeo grappig gezicht, want aan de oorpootjes zaten kleine handjes, die op klauwtjes leken. Met zijn korte staartje en zijn grappige scherpe oogjes was het een leuk diertje. „Heo heet het diertje moeder", vroeg Elsje. „Het is een heele jonge vleerm*ui«". antwoordde deze. „Morgen zullen wij hem buiten aan een tak van don boom hangen, dan vindt hij vérder zijn weg wel weer. Ik ben blij. dat je hem opge raapt hebt, want.hij is nog zoo klein en is bepaald van een tak afgevallen en zou hij overreden zijn, omdat hij zich zelf nog niet redden kan. Maar laten wij hem nu even met rust laten." „Maar wat gebeurde er? Toen de kinderen een half uurtje later weer hij de mand kwamen was hij er uit verdwo nen en hing onderste boven aan het hengsel, waar hij heerlijk sliep. „Ach moeder", riep Elsje, „kom eens kijken, zou hij het niet benauwd krijgen met zijn kopje zoo naar beneden?" „Neen," zei móeder, „dat is de manier waarop vleermuizen nu eenmaal sla pen." Zij haakten hem nu heel voorzichtig van het hengsel los, en brachten hem weer naar buiten, waar zij hem aan een tak van een boom hingen. Hij was niet eens wakker geworden. „En Elsje," zei Jan, „toet, toet, de vleermuis kwam onder je hoed", waar op de kleine Karei zijn groote broer na- natuurlijk napraatte en zei: „oet, oet, de vcermuis tornt onder je hoed." Dat was een zoekspelletje wat de kin deren meestal speelden. Elsje meest om dat idee toch wel lachen. Toen ze den volgenden dag weer naar de kleine vleermuis gingen kijken, was deze ech ter nergens meer te zien, en had hij dus zijn weg zelf al weer gevonden. x Goede namaak. Moeder en haar dochtertje van ze ven jaar staan voor een dierenwinkel te kijken naar kleine kuikentjes, die in een ren in de etalage staan. Moeder: Die kuikentjes zijn allemaal in een broedmachine geboren. Annie: Ach moeder, wat akelig, dus niemand kan hun iets vertellen van echte kuikentjes. i Hier op dit plaatje zien we met een voudige lijntjes aangegeven een eiland met een vuurtoren. Maar dit prentje zou natuurlek heel wat aardiger zijn als het gekleurd was. Nu, dit zullen we dan ock samen eens doen. Het is al heel gemakkelijk gemaakt, doordat de meeste van de te gebruiken kleuren met cijfertjes zijn aangeduid. De wolk bovenaan, alsmede de vakjes 2. 3 en 4 worden blauw gemaakt; 5 (de Kleine Gerda had al zoo lang om een poppenhuis gevraagd, maar de ver diensten van vader waren niet zoo groot, dat hij maar dadelijk naar e«m winkel kon stappen om een poppenhuis voor zijn dochtertje te koopen. Hij had haar beloofd, dat als het mogel.k was, zij met Kerstmis een mooi poppenhuis zou krijgen, anders tegen haar verjaar dag, wat in Februari was, dus dan hóefde zij niet zoo heel lang Ie wachten Up Kerstavond toen vader, moeder en Gerda om den boom zaten, die lage afhangende takken had. hoopte Gerda dat daaronder haar poppenhuis zou staan en in gedachten speelde zij er al mee. Maar helaas, het was er niet. Zij had het zich echter zoo verbeeld, dat zij er heelemaal niet bedroefd om was en e\en blij speelde met het mooie popje, dat zij gekregen had. Zij zette haar wensch van bet pop penhuis uit haar kleine hoofdje en speelde met al haar andere speelgoed en ja eigenlijk vergat zij haar heele wensch Toen zij tegen het eind van Februari jarig was. kwam er een heel groot pak voor haar, van grootmoeder, die in een andere stad woonde. Zij was het eenige kleinkind en kreeg altijd een groot pak van grootmoeder gestuurd als deze ten minste niet zelf kon komen. Dat scheen dit jaar uitgesloten te zijn en jawel, va der knipte voorzichtig de touwtjes d ior. moeder wikkelde het groote papier van den doos af en Gerda zelf mocht de doos uitpakken. Wat daar allemaal niet uitkwam, het was reusachtig, het leek wel of die does niet leeg kon raken. Om te beginnen lag er een dikke laag droog mooi mos bo venop, en ook tusschen alle pakjes in zat stevig overal mos tusschen gestopt, daardoor bleef aües goed op zijn plaats zitten en liepen de pakjes geen gevaar '•een en weer te worden geschud. Het groote palier, dat cm de doos heen gezeten had. werd op d°n grond uitgespreid en daarop legde Gei da al lamp), 6, 7, 8, 9 en 10 zijn geel. 11, 12 en 13 zijn rood, maar 14 en 15 zyn groen, 16 is oranje, de bloem rond 6 en 18 zijn purper en 19, 20, 21 en 22 zijn bruinachtig. Als we dit nu eens precies zoo doep als aangegeven is, dan krijgen we vast en zeker een schilderijtje, dat zoo mooi is dat we het in ons kamertje kunnen ophangen! het mos. De pakjes werden apart gelegd en daarna uitgepakt. Eerst kwam er een groote flesch limo nade te voorschijn, want grootmoeder wist. dat Gerda daar zoo veel van hield toen een doosje met mooie knikkers, 'n ander doosje met slrengelljes zijde en een paar lapjes om te borduren, er 7af zelfs een schaartje, een naald-en een vingerhoedje bij. O. wat was Gerda daar blij mee. Toen kwamen er nog pop- pek leertjes te voorschijn, een rol choco lade-flikjes en heelemaal onderaan lag een lange brief. Grootmoeder wensch te haar kleinkind geluk met haar verjaardag en zei, dat rij hoopte, dat al de cadeautjes naar haar zin zouden zijn, maar dat groot moeder toch geloofde, dat zij hot pop penhuis wel het mooiste zou vinden. „Het poppenhuis, waar is dat va der?" vroeg zij verbaasd. Vader begon te lachen en zei: „Ja. als grootmoeder zoo iets schrijft, dan heeft zij daar ook een bedoeling mee. En terwijl moeder zoo rond keek. zei zij opeens: „Ik zie het poppenhuis." „Waar dan, waar dan?" riepen Ger da en vader tegelijk. Moeder nam nu de doos, knipte de twee deksclkleppen er af, zette de doos op zijn kant, deed er de kleppen als schotten in. legde wat mos op den grond en over het dak en zei: „Z e eens, wat aardig dat wordt. Dadelijk waren zij alle drie vol plan netjes. Gerda haalde het kleine p~ppen- ameu'dementje en haar fornuisje en ja wel, alles paste er prachtig in, vader ;npcd een paar ramen uit dm achter kant en moeder maakte er gordijntjes Hoe hij zich schuil houdt voor zijn vijanden. Wie hakte toch dien iepenboom neer? Was het een of andere kleine met een S'herpe, nieuwe bijl? Neen, de boom was te dik om geveld te worden door 'n jongensbijl, hoe scherp, die ook mag zijn. Dit is het werk van mijnheer de beter, en hij deed het met zijn twee scher pe tanden. De bever leeft in den winter in een huis van stokjes en twijgjes, dicht bij 'n bevroren rivier. Aan den buitenkant ziet z.jn woning er uit als een hoop stokjes, maar binnenin is ze verdeeld in twee kamertjes. Het bovenste hoog en droog gebouwd, boven het water, is zijn slaap kamer. De lager gelegene is een soort van eetkamer. Daar deze ongeveer half gevuld is met water, zooals in een bad kuip. moet onze bever naar zijn maal zwemmen. Het schijnt, dat dit niet erg gemakkelijk is. maar de bever heeft dit zoo uitgedacht. Zelfs mét het koudste weer bevriest dit water niet door de warmte van het lijf van den bever. Hierdoor wordt hij ock in staat gesteld in het koude, donkere water onder het ijs te komen, in de bedding van de ri vier. De bedding van de bevroren rivier dient hem tot een soort bergruimte, waarin hij zijn voedsel bewaart. Dat .ijkt je vreemd? Het voedsel van den ever bestaat uit een espenboom, waar van .je een stomp op bet plaatje ziet. Na Jen boom afgeknaagd te hebben sleept .uj hem naar het water, waar hij hem ^makkelijk kan vinden als hij hem noo- J.g heeft. Eiken ochtend als de zon haar eer ste stralen uitzendt, staat de bever uit l n bed op, hetgeen bestaat uit een plat gedeelte van stokken, zacht gemaakt door gras. Hij glijdt in het water en sleept een espentak aan. De schors is het eenige gedeelte, waar hij van houdt. Als het maal afgeloopen is, draagt hij de afgeknaagde tak weer naar het wa ter terug. Als hij niet door het ijs kan gooit hij deze op bet dak van zijn wo ning. Elk takje, op het dak van zijn huis maakt dit veiliger voor hem tegen de wolven. De wolf is een doodsvijand van den bever. Op een nacht, nog niet zoo lang geleden, bespiedde hij het houten huis hu het water. Plotseling begon hij aan het dak te trekken met zijn scherpe klauwen. Maar toen hij eindelijk was doorgedrongen tot het zachte bed van gras, vond hij niet wat hij zocht. Onze vriend, de bever had hem gehoord en was naar zijn schuilplaats onder het ijs gevlucht. Toen het huis boven hem werd [gebroken, zwom hij lustig onder de lakken rond. Den volgenden dag lapte ij met hulp van zijn vrienden zijn huis •p met modder en stekken. Hpf dak was teen bijna een halve meter dik en zeer ;lerk. Op een van de plaatjes moet je maar r»ns goed letten op de twee scherpe tan den, waarmee hij den boom doorknaagt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 20