Zoekplaat je. HET GOUDEN BELLETJE. SCHAGER COURANT VAN ZANDLOOPER TOT HORLOGE. DE RAADSELACHTIGE DOBBELSTEENEN. Kr was eens een jonge prins, die alles bad wat zijn hart begeerde. Zijn vader de koning en zijn moeder de koningin, waren erg lief voor hem. Had hij zin om paard te rijden, dan kon hij dat doen, wilde hij mooie muziek hooren, dan riep hij de muzikanten van het bof en die speelden voor hem het prachtig ste, dat zij maar kenden... Alles wat hij verlangde. bezat de prins. Kn toch was hij niet gelukkig Op een mooien zomerdag wandelde hij door het bosch. Daar zag hij een oad vrouwtje aankomen, dat een zwa- ïen mand met sprokkelhout voortsleep te. Och, och, wat liep dat vrouwtje te hijgen, en ze kwam haast niet eens vooruit met haar zwaren last. „Wacht, vrouwtje"', zei de prins, ..ik za! je helpen. Je bent veel te oud voor ciat zware werk. En een. twee, drie, tilde hij den zwaren mand op zijn schouders en vroeg het vrouwtje, waar zij naar toe moest. „O, lieve prins"', zei het vrouwtje „.wat is U goed. Aan het eind van dit weggetje woon ik. Wat zullen Uw fijne banden vuil worden!" „Dat is niets hoor", lachte de prins, terwijl hij naast het vrouwtje voortliep. „Kijk daar zijn we er al!' Het vrouwtje opende de deur, de prins zette de mand binnen neer en wou weggaan. „Wacht U eens"', zei het vrouwtje. „U is zoo goed, dat U waard js gelukkig te worden. Kijkt U eens in dezen spiegel. De prins keek... Wat was dat? In den spiegel zag hij het beeld van een lieve, stralende prinses. En tegelijk wist hij, hoe het kwam, dat hij niet gelukkig was. Hij zou niet eerder gelukkig kunnen zijn vóór deze mooie prinses met haar zach te, vriendelijke oogen zijn vrouw was! Maar waar was die prinses? Hij kende haar niet en ze kon wel aan het eind \an de wereld wonen! Nu begreep hij ook, dat dat oude vrouwtje geen gewoon vrouwtje was, maar een goede, wijze toovenares. „Zegt U maar niets, prins," zei ze. ,.Ik weet precies, wat U denkt. En ik kan U helpen!" Ze ging even weg en kwam met iets in haar hand terug. Toen de prins goed keek, zag hij, dat het een glinsterend gouden belletje was. Nu luidde het... wat klonk het aardig! „Luister eens goed, prins", zei de too venares. „Als U thuiskomt, moet U aan dit belletje vertellen, wat U aan de prin ses, die U niet kent, vertellen zoudt, als U haar zag. Dan geeft U het belletje aan Uw bediende, die het ook weer weggeeft, aan iemand, die het op zijn beurt aan ander schenkt... Na een jaar is het vast en zeker in liet bezit van de prinses ge komen. Dan vraagt U aan Uw bediende, aan wien hij het gegeven heeft, en aan dien man vraagt U het ook, net zoo lang tot U, net als het belletje, bij de prinses komt!" Wat was de prins dankbaar! Hij dankte de toovenares hartelijk en liep hard naar huis, om het belletje zijn boodschap mee te geven. Daar dacht hij lang na en zei toen te gen het belletje: „Zeg aan de prinse> dat ik erg veel van haar houd en pas gelukkig zal zijn, als ze mijn vrouw wil wezen. Zeg haar, belletje, dat ik jou achterna kom en niet ongeduld op den tijd wacht, dat je bij haar zult wezen". Nog meer zei de prins aan het belletje, dat de prinses zeker heel lief zou vin den en haar nieuwsgierig zou maken urn den prins te zien. Toen riep hij zijn bediende, en zei. zoo onverschillig als hij maar kon: „Kijk eens, in het bosch vond ik een aardig gouden belletje. Ik heb al zooveel gou den dingen, 'k Vind dat ik dit maar eens aan jou moet geven. Je hebt me al zoo lang trouw gediend!" Je begrijpt, dat de bediende blij wa.s mét het belletje. Maar zoodra hij de ka nier van den prins verlaten had, viel hij met het belletje van den trap en be zeerde zich erg. Hij had een groote bult op zijn voorhoofd. Dat is zeker een ongeluksbellefje. dacht hij boos. Tegelijk struikelde hij en iel opnieuw. „Nu wil ik dit ding geen oogenblik meer bij mij hebben", dacht hij en ging regelrecht naar de keuken, waar hij het aan den keukenmeid gaf. die er hijzonder mee in haar schik was Ze hing het aan een zilveren kettinkje om haar hals. Ze was daarvoor even naar haar slaapkamer gegaan, om het kettinkje te halen. Toen ze terugkwam in de keuken was de melkkctel van de tafel gevallen, de geheele keuken dreef *an de melk! „O, dacht ze wanhopig, wat een boel' Zou het belletje soms ongeluk aanbren gen?" Terwijl ze het nog dacht en druk aan het dweilen was, kwam een grooto hond de keukendeur binnen en liep hard weg met een heerlijke lamsbout die ze zoo juist gebraden had, in zijn bek. Nu wist ze zeker, dat het belletje on geluk aanbracht. Ze zou bet geen oogen blik meer dragen en smeet het met een zwaai het raam uit den hond achterna Daar bleef het, midden op den weg. liggen. De hofkleermaker die net aan kwam met een nieuw pak, dat hij den prins ging brengen, zag het liggen en raapte het op. „Dat is geld waard, dacht hij verheugd. Maar tegelijk liet hij het pak onder zijn arm uitglijden, zóó ver diept was hij in de beschouwing van het belletje. Het viel in een groote modder plas. Dat vond de kleermaker ver schrikkelijk. Nu moest hij het heele pak gaan schoonmaken en zou hij bovendien een dag te laat ermee klaar zijn. „Maar gelukkig", zei hij tegen zijn vrouw, toen bij thuiskwam, „heb ik het belletje. Ik wed. dat het van zuiver goud is!" „Als je het mij vraagt", zei de vrouw- boos (want zij moest het pak schoonma ken), „ik geloof, dat het een ongeluks belletje is. Ik heb daar meer van ge hoord. Je moest het maar gauw verkoo- pen." „Misschien heb je gelijk", zei de kleer maker. „Ik weet een geldschieter, die zal die bel wel willen koopen". En ter wijl de vrouw mopperend 't pak schoon maakte, ging hij met het belletje naar den geldsch ieter toe. „Je kunt er vijfhonderd gulden voor krijgen", zei die, „maar geen cent meer Je zoudt me straatarm maken!" En hoewel de kleermaker wist, dat de man wel duizend van die belletjes zou kunnen betalen, gaf hij toch toe. Hel gold kon hij best gebruiken. Ht) kon hem niet helpen. Moeder: Jan, waarom maak je je broertje aan het huilen? Jan: Dat doe ik niet. Moeder. Maar hij heeft in den tuin een kuiltje gegraven en nu wil hij dat mee naar binnen ne men. Van het Gilde tot Klokkemakers. Van de instrumenten, waarmede de oude volken den tijd maten, kennen wij over het algemeen nog slechts dc naam en het systeem. Het was hetzelfde sy steem. als bij de „zandloopers" en Je „waterlooper", de zoogenaamde „Klep .hydra", een door een nauwe hals in twee doelen gescheiden vat of glas, dat voor de eene helft met water of niet zand was gevuld. Het duurde oen be paalden tijd. alvorens het water of het zand in dc andere helft was overgeloo- pen. Reeds in de Oudheid verstond men dc kunst om het in de Klepshydra stroo- mende water of zand aan te wenden om daarmede oen kunstig mechaniek in be weging te brengen, dat voor de kunstige mechanische klokken van latere tijden met behoefde onder te doen. Van de arabieren weten wij tenminste dat dt- kalief Haroen-al-Raschid aan Keizer Karei den Grooten een kostbare water- Een klokken-Lïiist werk uit de lGecemv. k'ok ten geschenke gaf. Volgens de be .schrijving van Eginhard moest dit kunstwerk, dat in die tijden de bewon dering van heel de wereld opwekte, zijn \ervaardigd van brons, dat met goud was ingelegd. De uren werden op een cijferblad aangegeven. Na afloop van ieder uur viel een overeenkomstig aan tal massief gouden kogeltjes op een me talen bekken en twaalf ruiterfigurei: kwamen uit even zoovele poorten naar buiten rijden en voerden een paar rui torspelen op, om met den laatsten slag weer in hun poorten te verdwijnen. Het is voor ons, moderne menschen. al heel moeilijk om te begrijpen, boe zulk een gecompliceerd bevvegingsmc- chaniek mogelijk was zonder 't gebruik maken van tandraderen, die toentertijd nog niet waren uitgevonden. En toch kende men het tandrad eerst veel la ter. Deze uitvinding wordt door velen toegeschreven aan den Franschen mon- nik Gerbert, die later als Paus Silvester 11 de tiara droeg (omstreeks 1000 na Chr.) Anderen zeggen daarentegen, dat onze landsman Christiaan Huygens de uitvinder is. Dit laatste is de algemeen gangbare meening. Ongelukkiger wijze laat de overleve ring ons in de duisternis rondtasten op l et punt van de vraag of deze door Ger bert uitgevonden klok reeds geheel was gebouwd naar de principes van de la tere tijdmeters, namelijk of deze klok de .rem" bevatte, die onontbeerlijk is voor een goed uurwerk, daar dit werktuig er zorg voor draagt, dat het gewicht niet tè snel zakt. De eerste klok. waarvan wij een nauwkeurige beschrijving bezitten, was die van den bekenden Duitschen meester-klokkemaker Heinrich von Wiek, die door den Franschen konii-g Karei V werd uitgenoodigd om naar Parijs te komen en daar de eerste klok in het Paleis van Justitie in te bouwen. Wij hebben nageslagen, dat meester Heinrich die oen eigen woning kreeg in de klokketoren, over dit kunstwerk aciit jaar deed en dat hij het daarvoor het voor dien tijd zeer groote salaris kreeg van zes Parijsche „Sols" per dag. En van nu af aan nam de ontwikke ling van de klokkemakerskunst een hoo- ge vlucht. Het is onmogelijk alle beroem de klokken, die in de löe en daarop vol gende eeuw ontstonden, hier te noemen of hun bouwmeester aan te geven. Een gewichtige nieuwigheid in de klokkema kerskunst was dc uitvinding van den slinger. Onze landgenoot Christiaan Huygens (16291695) is hiervan de entdekker. Evenals alle groote uitvin ders heeft ook Huygens moeten strijden tegen menschen. die de eer van zijn uit vinding wilden betwisten. Velen tracht ten te bewijzen, dut zij dit principe reeds eerder hadden gevonden, doch dat hrt in het vergeethoek wa.s geraakt. De eer van de uitvinding van den slinger door Christiaan Huygens is echter ondanks deze pogingen volkomen gehandhaafd. Al heel spoedig daarna deed de muur- klok zijn intocht in de woningen der burgers; vele platen en afbeeldingen uit die tijden geven aan, dat de klok tot het meubilair was gaan hooren, evenals de tafel en de stoelen. Zoo ontstond spoe dig het verlangen den klok steeds bij zich te hebben, op reis, op de werktafel en zelfs op de gedekte tafel, hoe vreemd het ook moge klinken. En uit dezo ver langens ontstond tenslotte oen nieuwe uitvinding: de veer. In 1450 werd voor de eerste maal de elastische veer in- plaats van het afrollende gewicht als aandrijfkracht gebruikt voor het uur werk. De storende eigenschap van een gespannen v<?er om de énergie te wijzi gen naarmate de spanning grooter of kleiner is, wist men te ondervangen door het aanbrengen van een ketting, die om een trommel was gewikkeld, naar bo ven smaller werd. In plaats van do ket ting gebruikte men eerst een paarde- haar. Jullie hebt zeker nooit geweten, dat giraffen, beren en apen zulke goede vrienden zijn? Dan moet je hierboven pjaar eens kijken, hoe vriendelijk de bW- de heeren giraffen tegen hun kleinen vriend beer zijn. 't Lijkt zelfs wel of de giraffe en de boer, die beiden in matro zenpakjes gestoken zijn bij den deftigen grooten giraffe op bezoek zijn. Ook de aap is van de partij, maar hij zal zeker wel weer een of andere streek uitge haald hebben, dat hij zoo apart zit en de anderen zich niets van hem aantrek ken. De haas komt daar haastig aange stapt, al is hij maar klein, hij doet toch ook graag een duit in het zakje. En als jullie goed kijkt, blijken er nog m dieren op bezoek of onderweg te zijn Over welke belangrijke dierenaangele- genheid zouden die allen het wel heb ben? Een zakhorloge uit de J6e eeuw. Nadat de klok als huis- en tafelstuk aar vervaardigers cr aan gewand had het binnenwerk steeds kleiner te maken, was er nog slechts een kleine schrede noodig, om te komen tot het zakhorloge Vereischte de tafelklok nog steeds, met bet oog op den slinger, een loodrechte opstelling, het horloge moest in elke houding in den zak gedragen kunnen worden. Deze schrede is het onbestreden werk van den meester-klokkemaker He ter Henle of, zooals men hem meestal noemde „Henlein uit Neurenberg", die de zoogenaamde „Onrust" heeft uitge vonden, een klein door middel van een spiraalVeer heen en weer draaiend wiel tje, dat wij tegenwoordig aan iedere klok, die met een veer wordt voortbewo gen. nog kunnen onderscheiden. Het zou teveel worden om hier de ont wikkeling van klok en horloge tot in on ze dagen te vervolgen. Het vervaardi gen van machine's, waarmede horloges worden gemaakt, heeft de prijzen daar van zoodanig verlaagd, dat tegenwoor dig het horloge geen vveelde-artikel meer doch dat het evenals onze hoed en onze schoenen tot onze gewone dagelijk- schc uitrusting behoort. Men vraagt bovenstaande dobbelstee non zoo te plaatsen, dat er een getal van drie cijfers ontstaat, dat door 7 deelbaar is. Dat zal niemand lukken. Maar als we een kleine truc gebruiken is het heel gemakkelijk.... Door de 9 om te draaien hebben we een (i verkregen en nu is het een klein kunstje om het getal 826 te vormen, hetgeen ook inderdaad door 7 deelbaar is. In slaap gevallen. Papa: Zeg Guus, wat trek jij voor een raar gezicht. Guus: Ja papa, ik ben zelf heelemaal wakker en nu is mijn linkervoet plotse ling in slaap gevallen. I.ogiscli. Bafty kijkt hoe een boer bezig is het hcoi op het land voorzichtig om te kee- ren. Eindelijk kan sij zich niet langer inhouden en vraagt: „Zoekt U naar de naald, die in de hooiberg zit? Gemakkelijk. Gastheer: „Ga zitten menschen, ga zitten. Maak het je gemakkelijk. Doe net als ik; als ik bij jullie ben, doe ik ook altijd alsof ik niet thuis ben." Gelukkig. Een kleine jongen liep met een heel groot pak drukwerk op straat. Een heer die voorbij kwam zei: „Je zult wel moe worden van al die papieren, he°" De jongen: „Neen meneer, ik hoef zo tiiet te lezen, alleen maar weg te bren gen."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 20