Geestelijk L,evën KIJKEI1 is KO0PEn uj CLOECK SPIERPIJNEN in zijn arm genezen KLOOSTERBALSEM Over eeden en geloften Molen met „Dekkers"-wieken. MODERNE FOTO's en VERGRQOIINGEN Fotogr. Atelier ARPAD MOLDOVAN - Nieuwe Niedorp Zaterdag 1 September 1934. 77ste Jaargang. No. 9544 Postrekening No. 23330 SC1ACEH COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tenttén nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen. 16 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. Er is in verband met de wet op het staats hoofd van het Duitsche rijk en de volks stemming van 19 Augustus een nieuwe wet op den eed van ambtenaren en sol daten der weermacht afgekondigd. Vol gens deze wet luidt de diensteed der amb tenaren als volgt: Ik zal den Leider van het Duitsche rijk en rijkskanselier Adolf Hitier trouw en ge hoorzaam zijn, allo ambtenaars- en mijn eigen ambtsplichten nauwgezet vervullen, zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. De diensteed voor de soldaten der rijks- weer luidt: Ik zweer bij God dezen heiligen eed, dat ik den leider van het Duitsche volk en rijk Adolf Hitier, den opperbevelhebber dei weermacht onvoorwaardelijk gehoorzaam zal zijn en als dapper soldaat bereid wil zijn te allen tijde voor dezen eed mijn le ven te geven. N.R.C. 23 Aug. 1931 DE meeste lezers van de Schager Courant zul len bekend zijn met het hierboven geplaatste bericht Voor mij is het de aanleiding gewor den om iets te schrijven over eeden en geloften. De gewoonte om eeden en geloften af te leggen is zoo in geburgerd, dat men gewoonlijk over de beteekenis daarvan niet nadenkt. Een eed zou men kunnen noe men een versterkte gelofte. Een gelofte wordt dik wijls lichtvaardig gedaan en daarom ook gemakkelijk niet in vervulling gebracht. Vandaar dat men reeds in oude tijden gezocht heeft naar een middel om den Ibelover te doordringen van de noodzakelijkheid om zijn gelofte als iets heiligs te beschouwen. Dit middel werd gevonden in den eed. Op plechtige wijze werd onder aanroeping der goden of van een god de eed ge zworen. Het verbreken van een eed werd als groote zonde beschouwd. In dien eed hebben de machthebbers en heerschers een sterk wapen gevonden om menschen aan zich te onderwerpen. Op dien eed kon men zich immers bij mogelijken onwil beroepen. En werd hij verbroken, dan had men bovendien nog straf daarop gesteld! Het is duidelijk, bij ecnig nadenken, dat men er toe gekomen is aan den eed een karakter van heiligheid te geven. Men moest ten allen tijde op den eedsafleg ger kunnen rekenen onder alle omstandigheden. Als iemand tot een ambt werd benoemd, legde hij den ambtseed af. D.w.z. hij beloofde op plechtige wijze dat hij zijn ambtsplichten nauwkeurig zou vervullen. Dit lijkt op het eerste gezicht heel onschuldig, ja, van zelfsprekend. Wat zou er tegen zijn om een ambt, dat men gaarne (uit roeping of om der wille van de daaraan verbonden finantieele voordeelen) wilde be- kleeden, te aanvaarden met den eed der getrouwe plichtsvervulling? Maar leest nu nog eens den ambtcnaarseed, hierbo ven aangehaald, over. Dan verandert er toch wel iets in dat onschuldig karakter. Dan dringt zich de ge dachte aan ons op dat hij, die zulk een ambtseed af legt, zich zelf volkomen onderwerpt aan een ander. En als die andere, in dit geval Adolf Hitier, van zijn ambtenaren dingen vraagt, welke zij innerlijk afkeu ren? Dan hebben zij zich met handen en voeten aan hem overgeleverd! Dan is er voor hen de keuzo tus- schen het verbreken van den eed of het prijsgeven van het ambt of het zich onderwerpen met de daar mede gepaard gaande onderdrukking van eigen ge weten. De ervaring leert ons, helaas, dat gewoonlijk het derde wordt gekozen. Hoe vaak wordt in den ambtenaar de mensch ver moord! En geldt dit niet in verdubbelde mate bij den sol- datenccd? Ieder mensch, die waarlijk leeft, is onderworpen aan verandering van inzichten. Een denkend wezen js niet z'n gansche leven door hetzelfde. Zijn opvatting over goed en kwaad wijzigt zich. Daarom is het voor de waarde van zijn persoonlijkheid irtterst gevaarlijk zich te binden door een eed van trouw. Automatisch wordt daardoor het geweten uitgeschakeld. Wij kennen allen den eed in de rechtszaal. Hij moet worden afgelegd door de getuigen als een waar borg voor hun waarheid-spreken. Toevallig ben ik niet lang geleden bij een rechts zitting aanwezig geweest als getuige décharge. Ik heb den eed niet afgelegd, omdat ik daartegen be zwaar heb. Tegenwoordig kan men dan ook volstaan met de onderteekening van een gelofte, dat men de waarheid zal zeggen cn is dan natuurlijk evengoed strafbaar voor de wet, indien men een onwaar getui genis aflegt. Mijn bezwaar is gegrond op de overwe ging, dat ik niet geloof in God, in den zin, dien de wet daaraan hecht. Gedurende die rechtszitting heb ik door andere ge tuigen den eed hooren afleggen. En opnieuw werd ik getroffen niet door de plechtigheid daarvan, maar door het onheilige en bijna belachelijke van het hooge woord moet er maar uit die vertooning. Ik hooide op de stunteligste manier de woorden „zoo waarlijk helpe mij God Al (^machtig" napraten on der het opsteken van twee vingers. Dat was nu de heilige eed! Ik kan me voorstellen dat werkelijk ge- loovigen, voor wie de God, zooals zij zich dien den ken de hoogste werkelijkheid is, met eerbied den eed afleggen. Een orthodox predikant, dien ik in de ge- tuigenkamer ontmoette en met wien ik even over den eed sprak, dacht er zoo over en vond het zelfs een voorrecht in de rechtszaal Gods naam te mogen aan roepen. Maar dan is het ook heel iets anders dan het onbenullige napraten van een formule, die voor zeer velen absoluut geen beteekenis heeft. Hoevclen zweren niet zonder het minste geloof? Voor hoevelen is het woord God niet anders dan een woord? Afgezien hiervan echter is er nog iets wat mij bij de eedsaflegging telkens in de gedachte komt. Wij heetcn een christelijk volk en een belangrijk deel van ons volk beroemt er zich op den bijbel als Gods woord te beschouwen. Maar hoe staan die positieve chris tenen dan toch tegenover het bekende voorschrift (Mattheus V:33 vlg.), waarin zoo duidelijk de eed wordt afgekeurd? Immers wij lezen daar het volgende: Wederom hebt gij gehoord, dat door de Ouden ge zegd is: Gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uwe eeden houden; Maar Ik zeg u (deze Ik is Jezus-zelf): Zweert gan- schelijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; Noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des grooten konings; Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken; Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den booze. Ik ben niet doopsgezind, maar ik ben wel van mcc- ning, dat die oude Witmarsumsche pastoor Menno Simonsz in zijn veroordceling van den eed, van chris telijk standpunt bekeken, het bij 't rechte einde had. Trouwens in meer opzichten toonde deze vader der doopsgezinde beweging in ons land, dat het hem ernst was in de beleving van het evangelie. Hij ver oordeelde niet alleen den eed, maar ook den krijgs dienst. Welk een zegen zou het zijn, wanneer de Men nonieten hun voorganger hierin trouw waren geble ven! Maar deze opmerking terzijde gelaten, komen wij voor de vraag te staan: hoe hebben wij over eeden en geloften in het algemeen te denken? En mijn ant woord is, dat zelfs zij, die geen beginselbezwaren heb ben tegen de eedsformulé, toch nooit uit het oog hebben te verliezen, dat zij zich daardoor op zeer be denkelijke wijze binden. Zeker men kan op een zeker oogenblik zeggen: ik zal de waarheid spreken en niets dan de waarheid. Men kan dan onmiddellijk die gelofte vervullen. Maar anders wordt het reeds, wanneer die gelofte zich uitstrekt over een langen termijn of zelfs voor het gansche leven. Dan kan zulk een gelofte worden tot een marteling voor een mensch. Want de omstan digheden, jvaaronder de gelofte werd afgelegd, kun nen zich dermate wijzigen, dat de vervulling daarvan onmogelijk wordt. Goed beschouwd, kunnen wij voor de toekomst eigenlijk niets met stelligheid beloven. Want van te voren weten wij niet of wij in staat zullen zijn te doen wat we op ons genomen hebben. En dan kan men er zich wel afmaken door een beroep te doen op overmacht van omstandigheden, maar men voelt tegelijkertijd de binding der gelofte en innerlijke on rust blijft niet uit. Daarom moeten wij feitelijk nooit iets laten belo ven. Laat ik iets uit mijn eigen ervaring vertellen. Ik was met 't oog op mijn toekomstige studie als jongen reeds vroeg van huis, om elders een school te bezoeken. Toen ik, n& een Kerst vacant ie, weer weg ging zeide mijn moeder uit pure bezorgdheid en lief de: wil je me beloven om als er ijs komt niet er op te gaan? Ik beloofde het haar. En er kwam ijs. Er werd druk schaats-gcreden. En ik hield er zooveel van. Nog zou ik de plaats kunnen aanwijzen, waar ik stond te kijken naar het voor mij zoo heerlijke win tervermaak. Daar zwierden mijn schoolmakkere. Mijn lust om de schaatsen onder te binden was groot Ge dachtig aan mijn gelofte had ik ze niet meegeno men. Maar ik kon een paar huren. Ik aarzelde, dacht aan mijn belofte. Ik ging mezelf bepraten. Het ijs was immers volkomen vertrouwd, als moeder hier was zou ze stellig toestemming geven. Ik naderde het stalletje, waar schaatsen werden verhuurd. Ik bekeek ze, be sloot een paar te huren en toen ik deed het niet. Uit mijn humeur ging ik weg. Ik was mijn gelofte trouw gebleven maar niet met opgewektheid. In tegendeel met eenigen wrevel, omdat ik een groot, onschuldig genoegen er voor had moeten derven. Dit is slechts een onbeduidende kleinigheid, die van weinig belang is. Het is ten slotte niet zoo erg als men als kind een pleziertje moet missen. Maar erger wordt het, wanneer men door een gelofte iemand zedelijk tot iets verbindt, wat hij misschien als 't er toe komt, niet vermag na te komen. Dan kan het leiden tot zeer ernstige gewetensconflicten. Men denke eens aan geloften, die soms aan stervenden worden gedaan! En zou dit niet zeer in 't bijzonder gelden voor de belofte (of voor den eed) van onvoorwaardelijke ge hoorzaamheid aan eenig mensch? Wie geeft mij den waarborg, dat ik nooit andere dan goede, d.i. door mij als zedelijk mensch aanvaardbare, voorschriften en bevelen zal hebben op te volgen? En het lijkt mij toe dat het den mensch onwaardig is om zich dan te verontschuldigen met de bewering dat men dan do aansprakelijkheid verliest voor wat men doet. Ieder mensch is verantwoordelijk voor zijn eigen leven cn heeft niet het recht deze verantwoorde lijkheid op een ander, op een lastgever, op een meer dere te schuiven. Voor elkeen geldt de eisch naar zijn diepste inzichten, naar eigen geweten te handelen. Het is geen menschen- maar slavenmoraal, wanneer wij een verkeerde handeling goedpraten met be loofde gehoorzaamheid. Wil men gehoorzaamheid, dan mag zij alleen ge grondvest zijn op de overweging dat men vrijwil lig zich onderwerpt aan de voorschriften van ande ren in de overtuiging dat die voorschriften noodig zijn. Het zou dwaasheid wezen bezwaar te maken tegen de gehoorzaamheid b.v. van de spoorwegemployé's. Want ieder hunner kan weten dat deze voorschriften er zijn om het publiek te dienen en de veiligheid van het verkeer te verzekeren. En zij die leiding hebben in zulk een bedrijf, kunnen uit den aard der zaak het best weten wat daarvoor moet worden gedaan. Niemand zal er aan denken om nog een voor beeld te noemen afkeuring uit te spreken tegen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid bij de brandweer of bij de berging van schipbreukelingen. Want iedere brandweerman en iedere held van de zee weet waarom het gaat cn voelt 't als zijn indivi- dueele plicht om, terwille van door dood en ongeval bedreigde medemcnschen, te doen, wat zijn taak hem voorschrijft. Hij heeft zijn arbeid lief omdat hij dezen nuttig acht en wil dien arbeid zoo zegen rijk mogelijk maken en dan zegt hem juist zijn hoofd cn zijn hart dat gehoorzaamheid aan den lei der noodig is. Hier krijgt de gelofte der gehoorzaamheid, indien zij wordt gedaan, dus het karakter der vrijwillig heid en kan zij niet worden beschouwd als opgelegd met een bepaalde bedoeling welke niet overeenstemt met de innerlijke gezindheid van hem, die de ge lofte doet. Daarom kunnen wij bij zulke gevallen niet spre ken van slavenmoraal. Want deze aanvaardt alle Dezer dagen is de bekende watermolen van den polder „De Lage Hoek" in de gemeenten Hoogwoud en Opmeer gemoderniseerd geworden volgens het systeem-Dekkers. Dit is de eerste molen in Noord- Holland die van de zg. stroomlijnwieken voorzien wordt, waardoor het rendement belangrijk wordt opgevoerd. Hierboven zien we het werk gereed gekomen en staat men klaar om te gaan proefdraaien. De heer Dekkers (X) was persoonlijk bij dezen eersten keer aanwezig en zeer tevreden over de resultaten. Met oen in gewone gevallen onvoldoende wind draaide de molen er nu lustig op los. Ongetwijfeld zal door deze modernisecrlng de molen nog langen tijd voor het Hollandsche polderlandschap behouden blijven. van buitengewone kwaliteit DANK ZIJ KLOOSTERBALSEM 'n Pijn om razend tc worden bij 't bewegen van den arm „De pijn begon in myn bovenarm en zette zich zoo voort tot in mijn nek, soms zóó hevig, dat het huilen mij nader stond dan het lachen. Gewone spierpijn, zeide men mij, maar ik kon niets vinden om die gewone pijn te genezen. Ten einde raad ben ik met Kloosterbalsem begonnen. De uitwer king is enorm qeweest. Na de eerste behandeling verminderde de pijn ui en na voortgezet gebruik zijn al mijn pijnen verdwenen, dank zij Klooster- balsem, den grooten pijndooder." E. o. C. te A. AKKERS „Geen goud zoo goed" Onovertroffen bQ brand-en snUwonden Ook ongeëvenaard als wrijfmiddel bij Rheumatiek, spit en pUnlijke spieren Overal per pot v. 20 gr. f 0.60 en 50 gr f 1. Bovengenoemde prijzen wordt verhoogd met bijslag voor Omzetbelasting. GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF. Garage C. NICUWLAND, BERGEN. bevelen met volkomen uitschakeling van eigen oor deel en eigen geweten. Deze slavenmoraal is kenmerkend voor het mili tairisme. De soldaat belooft, wordt verplicht te be loven, te doen al wat hem door een superieur wordt bevolen. En hij doet, als het er toe komt, het allcr- onzedelijkste en legt er zich bij neer met do verontschuldiging d&t 't hem werd bevolen. De men- schelijke verantwoordelijkheid is bij hem verdwenen. Ik had voor eenigen tijd een gesprek met een ge reformeerden man, voor zoover ik kan oordeelen een oprecht geloovig man. Ik stelde hem de vraag, hoe hij 't met zijn belijdenis in overeenstemming kon brengen om in den oorlog medemcnschen te dooden. En ik vroeg hem wat er wel in hem moest omgaan als hij bijv. achter een machinegeweer werd gezet om in ongelooflijk korten tijd eenige honder den kogels af te vuren. Kwam dan de gedachte niet bij hem op, dat hij daarmede verraad pleegde aan zijn Heer en Heiland, die toch leerde den naaste lief te hebben? En toen gaf hij mij het merkwaardige antwoord dat de verantwoordelijkheid daarvoor niet bij hem was, maar bij de overheid! Zoo wordt aan het menschelijk geweten op slink- sche manier het zwijgen opgelegd, door christenen, die den moed missen om trouw te zijn aan den met woorden zoo zeer geprezen Christus. Alsof diezelfde Christus niet had gezegd: weest dan gijlieden volmaakt! Maar wie waarachtig naar volmaking, d.i. naar geestelijken, zedelijken groei, naar ontwikkeling der persoonlijkheid streeft, kan geen slaaf, maar moet een vrij mensch worden. Een vrij mensch echter zal steeds huiverig zijn om zich door beloften en eeden te binden. Hij kan onder bepaalde omstandigheden, voor bepaalde doeleinden, die voor hem zedelijk aanvaardbaar zijn, dit soms doen. Maar hij zal zich wel honderdmaal bedenken eer hij er toe komt om zich onvoorwaar delijk te onderwerpen aan den wil van een ander. Eigenlijk moest hij het altijd doen onder voorbe houd. D.w.z. hij moest niets beloven of bezweren zonder de toevoeging: voor zoover het niet in- druischt tegen mijn geweten en voor zooverre als de omstandigheden het gedoogen. Of evenwel zij, die den eed of de gelofte vragen daarmede tevreden zullen zijn, weiger ik aan te ne men. De oorsprong van den eed en zijne handha ving in de geschiedenis spreekt ons het tegendeel. En dat weet een man als Adolf Ilitler drommels goed. Hij heeft soldaten noodig en ambtenaren waarop hij kan rekenen. Met lijf en ziel zullen ze hem toebehooren. Wfelnu: laat ze zweren. En laat vooral God er niet buiten! Wilt ge weten hoe ik er over denk? Wilt ge mijn slotsom hooren? Ze is deze: als menschen kunnen wij feitelijk maar één ding onvoorwaardelijk beloven en dit ééne is: trouw zijn en gehoorzaam aan eigen ge weten. ASTOR. P.S. Op enkele brieven, die ik ontving, hoop ik spoedig in te gaan. Dit geldt in 't bijzonder den brief van G.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 9