Geestelijk Leven KIJKEn is K0i9PEn tij CLOECK Over de waarde - van den godsdienst MODERNE FOTOs en VERGROOTINGEH Zaterdag 22 September 1934. Postrekening No. 23330 SCHAGER 77ste Jaargang. No. 9558 COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt dagelijks. Dehalve Vrijdags. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitknmend nummer geplaatst. Uitgave der N.V. v h. P. Trapman Co., Schagen. 20 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent ibewfjsQO» inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. ALS iemand ln het openbaar spreekt of schrijft, zal hij het alleen dan goed kun nen doen, als hij niet alleen thuis is in het onderwerp, dat hij behandelt, maar ook daarmede vervuld is. Ik bedoel hiermede, dat hij met zijn •heele ziel er mee bezig is, dat het onderwerp hem niet loslaat en hij dus genoodzaakt is er voortdureni aan te denken en er over dóór te denken. En dan doet zich altijd het verrassende verschijnsel voor dat zelfs een schijnbaar eenvoudig onderwerp veel meer vragen in zich sluit dan men oppervlakkig zou vermoeden. Zoo is althans mijne ervaring. Ik ga een artikel schrijven over de waarde van den godsdienst. Het was eigenlijk mijn plan niet Ik had iets willen zeggen naar aanleiding van een paar brieven. De reden der verandering is het zien van een krantenfoto. Deze foto stelde voor de ontmoeting van Adolf Hitier met een paar geestelijken, die bei de een kruis op de borst hadden hangen. Schijnbaar heel hartelijk drukt Hitier den eenen de hand. De •heeren geestelijken kijken op de foto heel genoe- gelijk en schijnen het erg prettig te vinden den grooten Adolf te ontmoeten. Onmiddellijk toen ik dit plaatje zag, stelde ik me voor hoe Jezus want blijkens het kruis op de borst stellen zij prijs op den naam van Christenen zou hebben gehandeld, wan neer hij in onze dagen had geleefd. Zou hij Hitier hebben begroet met een zoeten glimlach op zijn ge laat? En plotseling verrezen beelden voor het oog van mijn geest. Ik zag Jezus staan voor zijn leerlin gen sprekend over hun zending en ik hoorde hoe hij sprak: „en gij zult gehaat worden om mijnen naam", „en die zijn kruis niet op zich neemt en mij navolgt Is mijns niet waardig". Ik zag hem in des tempels voorhof en toornend joeg hij de wisselaars en koop lieden weg. Ik luisterde naar zijn geweldige boet- prediking tegen de farizeeën. Ik hoorde hoe hij zei- de: „Gij weet, dat de oversten der volken heerschap pij voeren over hen, en de grooten gebruiken macht over hen. Doch alzoo zal het onder u niet zijn; maar zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw lienstknecht. Gelijk de zoon des menschen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen." En toen Ik deze beelden voor mij zag, wist ik dat Jezus zich zou schamen over do geestelijke heeren, "die met zoetelijke gezichten den Duitschen dictator begroetten. En ik bleef doorpiekeren. Ik dacht na over het verschijnsel „godsdienst". Ik verdiepte me in het verleden en in het heden. Ik kon er niet meer van loskomen. En nu ga ik de vrucht van mijn overpeinzingen neerleggen in een „Geestelijk Leven". Van tevoren echter een waarschuwing: ik raad iedereen, die gevangen zit in voor hem onaantast bare leerstellingen aan, om dit artikel niet te lezen. Het zou hem noodeloos ergeren. Denzelfden raai geef ik aan allen, die van oordeel zijn, dat dezo maatschappelijke orde vóór alles moet worden ver dedigd en gehandhaafd. Welke waarde heeft de godsdienst? Op deze vraag moeten wij zoo onpartijdig mogelijk een antwoord trachten te geven op grond van wat zoowel het verleden als het heden ons leert Godsdienst is een oud en algemeen verschijnsel. Hoe ver wij ook doordringen in de tijden die achter ons liggen, altijd kunnen wTij opmerken dat er gods dienst is geweest. Dit is een feit van groot belang ten opzichte van de geestesgesteldheid der menschheid Zeer velen zijn daarom geneigd tot de uitspraak dat er dus ook altijd godsdienst zal zijn. Immers, zoo re deneeren zij, wanneer zoovele eeuwen lang de menschheid getoond heeft aan godsdienst behoefte te hebben, blijkt daaruit, dat het tot 't wezen der menschheid behoort om een hoogere macht te die nen. Ik ga op deze redeneering niet verder in; in den loop van dit artikel zal wel blijken, hoe ik er over denk. Ik stel echter al terstond dit vast dat het ken merkende van den godsdienst altijd is geweest: het dienen, het eeren en het verheerlijken en aanbidden van een macht (God) of van meerdere machten (goden of geesten), welke men buiten zichzelf er kende. Dientengevolge vinden wij altijd, de heele geschie denis door eerediensten Tempels worden gebouwd en altaren worden opgericht, godsdienstige gebrui ken van allerlei aard komen op en ontwikkelen zich. De goden moeten worden geëerd. Men voelt zich van die onzichtbare machten afhankelijk en wil ze daarom te vriend houden. In gebeden smeekte men om de hulp der goden. Men vroeg hun, wat men het meest behoefde: rijke oogst, vermenigvuldiging van het vee, kinderzegen, zonneschijn en regen, enz. Door gaven en offeranden meende men de goden gunstig te stemmen. Er zat derhalve een zeer sterk egoistisch element in den godsdionst. Misschien heeft niemand het verkeerde hiervan sterker gevoeld dan de oud-testamentische profeet Jesaja. „Waartoe" zoo roept hij uit „zal mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de Heere; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette beesten en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Wanneer gijlieden voor mijn aangezicht komt te ver schijnen, wie heeft zulks van uw hand geëischt, dat gij mijne voorhoven betreden zoudt? Brengt niet meer vergeefs offer; het reukwerk is mij een gru wel; de nieuwe maanden en sabbatten en het bijeen roepen der vergaderingen vermag ik niet; het is on gerechtigheid, zelfs de ve'rbodsdagen. Uwe nieuwe maanden en uwe gezette hoogtijden haat mijne ziel; ze zijn mij tot een last; ik ben moede geworden die te dragen. En als gijlieden uwe handen uitbreidt, ver berg ik mijne oogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor ik u niet; want uwe handen zijn vol bloed. W a s c h t u, reinigt u. doet de boosheid uwer handelin gen van voor mijne oogen weg; laat af van kwaad te doen; leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwen (d..i neemt het op voor de weduwen). Komt dan en laat ons samen rechten, zegt de Heere: al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." Ik heb met opzet deze eenigszins lange aanhaling uit de profetieën van Jesaja gegeven. Want daaruit blijkt, dat ook de godsdienst onderworpen is aan dc wet der verandering. En in deze uitspraak zien wij, dat deze profeet met kracht opkomt tegen het ka rakter van den godsdienst in zijn dagen. Immers, wij lezen daarin een fel protest tegen de godsdienstige gebruiken, die buiten het innerlijke leven der men schen stonden. Wilt gij God eeren zoo is de kern van zijn woorden— dan moet gij uw leven louteren. En wij gevoelen in Jesaja een voorlooper van hem, die eeuwen later optrad en die in zijn beroemde berg rede zeide: „Niet een iegelijk, die tot mij zegt: Heere. Heere! zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns vaders, die in de hemelen is." Inderdaad kunnen wij opmerken, dat bij den aan vang van onze christelijke jaartelling een nieuw godsdienstig bewustzijn opleefde. En wij behoeven er de oude evangeliën maar op na te lezen en kennis te nemen van het leven der eerste christenen, om er van overtuigd te worden dat dit nieuwe godsdien stige bewustzijn den nadruk legde niet op den uiter- lijken eeredienst maar op de herschepping van het leven zelf. Het „bekeert u" wordt de groote eisch. Als een mar telares als Perpetua staat voor hare rechters dan is haar eenige verdediging het eenvoudige woord: „ik ben een christin en onder ons wordt niets kwaads gedaan". Het jonge christendom was als godsdienst mooi en bewonderenswaardig. Welk een zegen zou het aan de wereld hebben kunnen brengen, indien het aan zijn oorspronkelijke streven getrouw ware gebleven en in zijn ongerepte zuiverheid was geworden tot een zuurdesem, die heel de maatschappij doortrok. Denken wij alleen maar aan het feit dat de eerste christenen zich sterk verzetten tegen oorlog en tegen de voorbereidingen daartoe! Helaas, het is aan zijn diepste strekking ontrouw geworden. Schoon was de oude leuze van de eerste christe nen, dat zij de wereld wilden veroveren en overwin nen. Schoon, omdat daarmede werd bedoeld de her schepping der wereld door de beginselen van het evangelie. Maar begeerig naar succes, zich verheu gend over aanwas kwam men er steeds meer toe om het met die beginselen niet al te nauw te nemen en allengs werd het christendom-zelf door de wereld overwonnen. Want wat gebeurde? Toen de machthebbers der wereld, die eerst fel zich verzetten tegen den nieuw opkomenden godsdienst, zagen dat hunne vervolgin gen niet de gewenschte uitwerking hadden, volgden zij een andere taktiek. Zij sloten zich bij de jonge levenskrachtige beweging aan en wisten haar on schadelijk te maken. Dat wil zeggen, zij ontmanden haar door er godsdienst van te maken, waarbij niet de levensloutering, maar de leer, de vormendienst, het ritueel de hoofdzaak werd. En wanneer in de vierde eeuw na Christus een bloedkoning als Constantijn de Groote zich laat doo- pen én in de christelijke gemeenschap wordt opgeno men, dan is het waarachtige christendom dood. Dan verrijzen schitterende kerken, dan vestigt zich steeds meer de kerk, dan ontstaat een indrukwekkende eeredienst, maar de sterke wil om den „wil des Va ders" te doen is verdwenen En de arme, goedgeloovige menigte, die traag is in denken en zoo weinig begrijpt, wordt in den waan gebracht dat godsdienstig zijn gelijk stond met trouw naar de kerk gaan, met gebeden prevelen, met 't volgen van de voorschriften der priesters. Wat wist die menigte ook van wat er geschreven stond over den hoogverheven Jezus? Zij kon immers niet lezen en de schriften waren voor haar een on doorgrondelijk geheim. Zij wisten niet dat daarin te lezen stond hoe Jezus zelf had gezegd dat hij geko men was om den armen het evangelte te verkundi gen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heeren. Zij wisten niet dat diezelfde Jezus de universeele menschenliefde had geproclameerd tot het groote levensbeginsel. Wel waren er ten allen tijde, die met deze verwor ding van het christendom geen vrede konden hebben, menschen vol diepe, waarachtige vroomheid, die het evangelie wilden beleven maar zij werden als ket ters uitgeworpen en dikwijls op de allergruwelijkste wijze uitgeroeid. Want de godsdienst werd steeds meer een middel en een doeltreffend middel om de menigte te houden in de ellendigste toestanden van onderwor penheid. En in naam van den God, die de kerk pre dikte, moest zij leeren om te gehoorzamen aan den wil der heerschers. En er komt een waar monster verbond tot stand tusschen de wereldlijke heerschers en de kerk. Wel verhaalt ons de geschiedenis van botsingen tusschen deze twee, van strijd om de op perheerschappij, zooals bijvoorbeeld tusschen Hen drik IV en Paus Gregorius VII, toen de eerstge noemde genoodzaakt werd zijn zwaren gang naar Canossa te maken, maar hierin waren toch altijd de wereldlijke en geestelijke heerschers het met elkan der eens: in den godsdienst lag een waardevol ele ment om de massa onmondig en onderworpen te houden. Het is dan ook niet anders dan begrijpelijk dat alle regeerders met den godsdienst en zijn vertegenwoor digers getracht hebben op goeden voet te staan. Zij hadden elkaar wederkeerig noodig, Of de regeerders het werkelijk meenden met hun uiterlijk godsdien stig vertoon is een moeilijk te beantwoorden vraag Maar onwillekeurig zijn we toch geneigd tot twijfel en komt het vermoeden bij ons op dat er vele zijn geweest van het gehalte van dien Franschen koning, die overging tot de katholieke kerk omdat het bezit van de Fransche hoofdstad hem wel een mis waard was. (Paris vaut bien une messe). Bij eenig nadenken zal het ons wel spoedig dui delijk worden, dat het ook van buitengewoon veel belang is voor de „oversten dezer wereld" om den godsdienst niet tegen te werken. Immers dat zou be- teekenen het verzet van alle mogelijke kerken. En ker' en hebben ten allen tijde een grooten invloed uitgeoefend op de menschen en voor een goed deel de richting van hun denken bepaald. En van de an dere zijde hebben de kerken er altijd naar gestreefd den steun der machthebbers te winnen. En hoe kon den zij dit anders doen dan door den godsdienst te maken tot een steunsel der regeering. We zien dan ook in de geschiedenis het verschijn sel dat men staatsgodsdienst noemt! En wij mogen wel zeggen, dat het gelukkig is, dat we dien voorge schreven staatsgodsdienst te boven zijn en dat wij daarmede van veel onwaarachtigheid zijn verlost. Principieel bestaat er thans vrijheid van godsdienst En het staat ieder vrij naar eigen inzicht een gods dienst te belijden en zelfs om geen godsdienst te hebben, en hem, zoo hij het noodig en nuttig acht, te bestrijden. Wat ik hierboven heb neergeschreven is voor uit breiding en nadere uitwerking vatbaar, maar zal toch, naar ik hoop eenig idéé geven van dc rol, die de godsdienst in het leven van onze voorgeslachten heeft gespeeld. Ik mag hiervoor thans geen ruimte meer beschikbaar stellen. Ik kom nu aan de vraag: hoe hebben wij over den godsdienst te oordeelen, welke waarde kunnen wij aan hem toekennen. Eigenlijk moet er een andere vraag voorafgaan, n.1. deze: heeft godsdienst als zoodanig voor den moder nen mensch nog recht van bestaan? Met den modernen mensch bedoel ik den mensch van het heden, die vrij en onafhankelijk durft den ken en niet tegen allen opkomenden twijfel in, blijft vasthouden aan oude tradities, die niet vreest vast staande wetenschapsresultaten te aanvaarden en de werkelijkheid, waarin hij leeft, open en eerlijk waagt te zien en te beoordeelen. Welnu, heeft voor dien modernen mensch de gods dienst nog recht van bestaan? Dit hangt af van een andere vraag n.1. deze of hij kan gelooven in een God, die gediend moet en wil worden. Voor hen, die het Godsbestaan op goede gronden meenen te moeten ontkennen, is de godsdienst tot een dwaasheid geworden en zij hebben evengoed het recht hem te bestrijden als de voorstanders van den godsdienst om hem te verdedigen. Ongetwijfeld zijn er vele oprechte moderne men schen, die uit volle overtuiging in het bestaan van God gelooven. Maar de groote moeilijkheid doet zich hier voor, dat er een groote verwarring is in de beteekenis, welke aan dit woord God wordt gehecht. Voor den een is God een denkend en willend we- van buitengewone kwaliteit Fotogr. Atelier ARPAD MOLOOVAN - Nieuwe Niedorp GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN verkoopen wij onder GABAN 1 IE en op PROEF Garage C NIEUWLAND, BERGEN. zen, voor den ander een uiterst vaag begrip. Voor den één een persoonlijkheid, voor den ander niet an ders dan een in alles werkzame kracht. Uit deze moeilijkheid kunnen wij ons slechts red den door zoo scherp mogelijk te formuleeren. En daarom zeg ik dat ik onder God versta een bewust wezen, dat. alles leidt en regelt. Zoo opgevat en ik meen dat dit de algemeen er kende opvatting is, verwerp ik het geloof in hem. Ik heb daarvoor vele gronden en als er lezers zijn, die daarop gesteld zijn, wil ik gaarne bij gelegenheid daar nader op ingaan. Want ik voel heel goed, dat het voor velen een levensvraag is. Maar thans is dit niet aan de orde. Ik moest dit evenwel aanroeren om zoo duidelijk mogelijk tc zijn. Zij dan, die in God gelooven, hebben godsdienst. Zij dienen hyn God. Hoe hebben wij over dien godsdienst te oordeelen? M.a.w. welke waarde heeft hij voor den mensch? Welke waarde heeft hij voor de menschheid? Met opzet zeg ik voor den mensch en voor de menschheid. Want wij moeten den godsdienst zoo wel zien als een verschijnsel dat beteekenis heeft voor den afzonderlijken enkeling als voor de groote gemeenschap. Ik begin met het eerste. De godsdienst is voor duizenden in het leven een bron van groot geluk geweest. Hij heeft hen gesteund en gesterkt; hij is voor hen geweest tot troost en heeft hen met veel leed verzoend. Hij heeft zwakke menschen gemaakt tot helden. Mij dunkt er is .nie mand, die dit kan ontkennen. En het zou getuigen van grove onbillijkheid, wanneer wij hij dc beoordee- ling van dien godsdienst dit over het hoofd zagen. Mijn leven ik kan er niet dankbaar genoeg voor zijn heeft mij met duizenden menschen in aan raking gebracht, met gcloovigen en ongeloovigen, met roomschen en gereformeerden, met vrijzinnigen en orthodoxen en nog altijd ontmoet ik menschen van ver uiteenloopendo richting. Daardoor weet ik dat inderdaad de godsdienst voor zeer velen van uitnemende waarde is. En desniettegenstaande heb ik mijn bedenkingen. Welke dat zijn? Voor ik hierop verder inga, wil ik mcdedeeling doen van een gesprek, dat ik onlangs had met een gereformeerden heer. Dit gesprek liep over den godsdienst. De man was ten volle van zijn geloof overtuigd en gewaagde van zijn eerbied voor God en Jezus Christus. En toen heb ik hem gezegd: mijnheer u moet niet boos worden, wanneer mijn woorden u wat al te hard klinken. Waarop hij antwoordde: ga gerust uw gang, u moogt zeggen wat u wilt. Dit gaf mij de vrijmoedigheid om het volgende uit te spreken: ik geloof niet veel van dien eerbied; zeker u gaat trouw naar dc kerk; u zult geregeld uw bijbel lezen; u zingt uw psalmen; u verzuimt de gebeden niet, maar als die God tot u komt met zijn zedelijke eischen, als die Jezus Christus tot u zegt: ziedaar mijn groote gebod, dan is uw eer bied weg. U hebt kinderen nietwaar? Welnu, als die kinderen u maar steeds zeggen, dat ze zoo veel van u houden, dat ze eeerbied en ontzag hebben voor hun vader, maar als diezelfde kinderen weigeren te doen wat gij graag van hen wilt, hecht u dan nog eenige waarde aan dien eerbied? U misleidt uw God. U leeft in de naieve verbeelding dat Hij uw liefde voor Hem als waarachtig beschouwt en daardoor hoopt u na den dood beloond te worden. Tot eer van den heer, met wien ik sprak, voeg ik hieraan toe, dat hij inderdaad niet boos werd. Zelfs gaf hij toe, dat er veel waarheid in mijn aanmerking was en we zijn als goede vrienden gescheiden. Ik bemerk dat ik nog lang niet klaar ben. Er valt nog veel te zeggen, waarvan ik mij niet met een paar zinnetjes kan afmaken. Daarom eindig ik hier om in een volgend artikel het onderwerp af te han delen. Tot over veertien dagen dus. ASTOR. 20 JAAR JONGER. „Mijn mag zegt, dat ik er beter uitzie". Rheumatiek en constipatie verdwenen. „Sedert 2 jaar gebruik ik Kruschcn Salts. Ik had altijd veel last van rheumatiek, constipatie en pijn in den rug en ik was bang orn de deur uit te gaan. Nu voel ik mij veel flinker en kan ;k weer uit wer ken gaan. Sinds ik Kruschen Salts gebruik zegt zelfs mijn man, dat ik er veel beter uitzie en niet ouder lijk dan 20 jaar. Hieruit kunt U opmaken hoe ik ver anderd ben, want ik ben 41." Mevr. H. L. te B. .Kruschen Salt zorgt, dat uw lichaam dagelijks den belangrijksten plicht volbrengt. De zacht-purgeeren- de werking verzekert het goed functionneercn der af- voerorganen, waardoor U inwendig van alle schade lijke afvalstoffen gezuiverd wordt. Zoodoende zorgt Kruschen Salts voor een zuiveren bloedstroom, en verhoogt Uw levenslust en energie. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothekers en dro gisten k f0.5)0 en fl.üO per flacon, omzetbelasting inbegrepen. Let op. dat op het etiket op de flesch, zoowel aU op do buitenverpakking de naam Rown- tree Handels Maatschappij Amsterdam voorkomt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 1