Baron Rolf van Winckelhaeken TOEN VADER NOG EEN JONGEN WAS. De Wonderkubus De Olifant, dat lompe dier Waarom ons driemanschap werd uitgebreid. EEN NIEUWE VRIEND WORDT TOT RIDDER GESLAGEN. door MART Een eigenaardig ding is toch 7.00'n win kelhaak! Voor ons, Ridders van den Eiken hof, loert hij langs den weg en in de heg, op schuttingen en muren en vooral als wij ons riddergewaad aan hebben: korte broek, sporthemd en sandalen, vergezelt hij ons met onverbeterlijke trouw! Menigeen zal het vreemd voorkomen, dat ik hier zoo lang uitwijd over een winkelhaak, een doodgewone, alledaagsche winkelhaak, die we allemaal wel kennen: een haaksche scheur in het pilo van onze stevige sport- broeken!... Maar onder sommige om standigheden is de winkelhaak voor ons een symbool geworden, een symbool van ons riddergenootschap. Winkelhaken lij ken nooit op elkaar en tóch heeft elk daarvan zijn éigen geschiedenis...! Misschien hebt ge U even licht verwonderd, toen wij 't hadden over ons riddergenootschap. Inderdand wij, jon gens van de Berkelo- school, wij hadden een club gevormd met allo ceremoniën en geheim zinnigheden, die een oud riddergenootschap kenmerkten. Wij waren *43$$ tot nog toe slechts met ons drieën, te weten: f Bob, dien wij Ridder Rohert van Marathon noemden, omdat hij zoo hard kon loopen Karei, die Ridder Ka rel van den Regten hoeck was gedoopt, omdat hij bij het vech ten zoo'n beruchten „rcchtschen hoek" kon uitdeelen, dat iedereen eerbied voor zijn vuisten had en ondergeteekende, die dood gewoon Ridder Mart van Langensteijn werd genoemd, daar ik de grootsto van ons allen was. Tot nog toe was niemand in de termen gevallen, lid to worden van ons welbeproefd, dapper riddergenootschap... Niet, dat we daarvoor te eenzelvig waren; neen maar we waren in onze keuze heel critisch, want behalve beproefde strijders waren wc nog gezworen kameraden, die elkaar uitstekend verstonden. En een nieu we kameraad moest in alle opzichten in onzo smaak vallen. We hadden alle drie in een schuur van Karel's huis, de groote boerderij „Eikenhof" een plechtige ridder gelofte afgelegd, hadden elkaar den ridder slag gegeven en tezamen de symbolen be paald, die ons genootschap voortaan zou den kenmerken. Eén van onze bijzonder vereerde symbolen was nu: de winkel haak, te weten: de in een eerlijken strijd of bij een moeilijke onderneming in eere opgeloopen scheur in onze kleeren. Op die scheur stond straf: een pak slaag van va der en een preek van moeder... doch juist die straf maakte ons tot martelaren en gaf den winkelhaak een bijzondere eereplaats in onze ridderbegrippen! Het is nog niet lang geleden In de warmo dagen van September dat wij weer eens op rooftocht waren in hot park. Er werden daar huizen gebouwd en de rommel, dio zoo'n bouwerij meebrengt, vormde natuurlijk een paradijs voor ons, jongens. We waren alle present, Rob, Ka- rel en ik... En natuurlijk hadden we wat in den zin. Want als wij op rooftocht uit gaan, hebben we altijd een prachtig plan in ons hoofd en dan kan men er op rekenen, dat we do wereld op z'n kop zetten! Het bouwwerk was namelijk door een muur gescheiden van het park en de ge- weldigo eikoboomen, die daar stonden, hin gen hier en daar over deze muur heen. Het was een kleinigheidje voor ons, op die muur en van die muur op de boomon te klauteren. Enkele dagen geleden hadden we namelijk ontdekt, dat een tweetal wild vreemde jongens de cikclaan tot speel plaats hadden uitgekozen. Het waren be slist nieuwelingen in ons stadje, want we hadden zo nog nooit gozlcn. En op die jongens hadden we het vandaag voorzien! Die zouden we eens overvallen! Dan kon den we zien, wat ze waard waren...! Niets gemakkelijker dan dal! Waartoe waren er dan ladders op het bouwwerk? Om daarmee op muren of boomen te klim men natuurlijk! Aan het werk dus... Met vereende krachten droegen we een ladder naar den muur, stelden die op en klauter den naar boven. De ladder was geweldig lang en reikte tot in de kroon van een der eiken. Daarom klauterden we nóg vorder en weldra zaten we hoog in den eikeboom verschanst te wachten op onze „buit"! Die liet niet lang op zich wachten. Het was Zaterdagmiddag en het Scptemberzonne- tje straalde heerlijk door de takken. Ter wijl Rob en ik nog ijverig projectielen namelijk eikels verzamelden, meldde Karei, die op den uitkijk zat, dat de heide slachtoffers van onzen aanval in zicht kwa men! Nu opgepast! Zes jongensbeenen zochten steun op de dikke takken, stelden zich verdekt op in het dichte bladerdak. vlogen de beide jongens, onder ons, elkaar in de haren....! De beide jongens naderden... we hadden onze opstelling goed gekozen, want bijna vlak onder onzen boom begonnen zij te spelen... knikkers kwamen te voorschijn en weldra waren zij in het spel verdiept! Zóó verdiept, dat zij het gegrinnik en ge giechel, het kraken van takjes en het rui- schen van bladeren niet eens hoorden, dat een onvermijdelijk gevolg is van de aan wezigheid van drie avontuurlijke „ridders van den winkelhaak" in het gebladerte van een hoogen eikenboom! We hadden genoeg eikels verzameld om een dertigtal varkens een maand lang in het leven te houden! En het duurde niet long, of op het sein van Karei, die het verst vooraan zat, daalde een regen van projectielen op do beide onbewuste „tegen standers" neer! Lieve deugd, wat hadden we een pret van onzen aanval! De beide knikkervrien- den sprongen doodclijk-vcrschrikt op, ke ken angstig omhoog (maar wij waren on zichtbaar door de bladeren) en schenen niet te weten, wat zij moesten doen. Toen, als bij afspraak, kozen ze beiden het ha zenpad! Wij lachten ons half dood over die bange hazen. Vooral Rob kon zich van het lachen haast niet meer goed houden... hij vergat geheel en al zijn tak vast te hou den... een hevig gekraak... de tak brak af en Rob tuimelde naar beneden, van tak tot tak, tevergeefs trachtend een steunpunt te vinden! Een plof... en: Robje lag languit in het gras! Gelukkig kwam hij dadelijk weer over eind. Zijn val was gebroken door de tak ken en behalve een paar ontvellingen, die een échte ridder niet telt, was hij er goed van af gekomen! Maar zijn humeur was er niet op vooruit gegaan! „Lafaards", riep hij tegen de vluchtelingen, „lafaards! Het doet zeker erg pijn, als je een eikel op je kersepit krijgt, hè?" Die paar woorden misten hun uitwerking op de beide jongens niet. De grootste van de twee bleef staan, de ander maakte on middellijk rechtsomkeert en kwam, welis waar niet snel, maar aarzelend dichterbij. „Zei je wat?" vroeg hij aan Rob en nam oen dreigendo houding aan... Karei wilde uit den boom klimmen, maar ik hield hem tegen. „Twee tegen één is laf", zei ik, „la ten we hier blijven en zien, wat er ge beurt!" Na een kort woordenduel vlogen de twee jongens onder ons elkaar in de haren! Het was een gevecht, dat een ridder waardig was. Rob hield zich goed, maar zijn tegen stander bleek toch sterker te zijn!... Plot seling tikte Karei op m'n schouder. „Mart pas op daar komt de ander terug!" Nu, het was hoog tijd, dat we omlaag klauterden! We kwamen juist op tijd om te verhinderen, dat de grootere jongen, moedig geworden door het succes van zijn makker, wilde meehelpen om Rob „af te drogen"! Toen hij ons echter zag neerda len, maakte hij een zwenking en... was en kele oogenblikkcn later spoorloos verdwe nen! Daar Rob wij, eedgenooten, trach ten altijd zoo onpartijdig mogelijk op te treden een behoorlijk pak slaag gein- casseerd had, werd het voor ons tijd, de beide kemphanen te scheiden! Daar ston den ze... Rob, nog steeds bereid zijn over weldiger opnieuw aan te vliegen en de an der, met een gróóte winkelhaak in zijn spiksplinternieuwe broek! Hij stond er eenigszins beteuterd naar te kijken! „Dót eereteeken heb je eerlijk verdiend!" zei Rob opeens uit den grond van zijn hart! „Eereteeken...?" „Ja, zeker... dat is voor óns een eere teeken... wie er de meeste heeft, maar éch te natuurlijk, is een flinke vent!... En voordat we nog iets kunnen zeggen, stapt Rob opeens naar den nieuweling toe, geeft hem de hand en zegt: „Je hebt 't fijn gedaan, je bent een kérel!" En een oogen- blik later, iets luider: „Ik vind, dat je je als een man gedragen hebt... en ik heb er spijt van, dat ik daar straks lafaard ge zegd heb tegen je. Wil je óók „ridder" wor den? Is 't goed, Mart... en jij Karei, wat zeg jij ervan?" Wij hadden daar ook al over gedacht. En nadat we den nieuwen makker uitge legd hadden, wét ons riddergenootschap was, werd ons driemanschap uitgebreid met een vierden man... „Je zegt maar „ja" en dan komt ales terecht!" „Goed. Ik zeg „ja!". Den volgenden dag was het féést in de schuur van den Eikenhof! De nieuwe „rid der" werd feestelijk geinstalleerd. „Baron Rolf van Winckelhaeken" werd hij ge noemd en Rob werd uitverkoren om onze nieuwen makker tot ridder te slaan... Hij deed het een beetje krachtig... maar dat bemerkten we haast niet, zóó gingen we op in de ceremoniën, die met het aanne men van het nieuwe lid gepaard gingen. En... we hebben onze keus nóóit betreurd. Eén verhaal moest grootmoeder ons steeds opnieuw vertellen: dat over vader, die wij slechts als een ernstige, gesloten man kenden, die geheel en al van de plicht vervuld was, onze ziekelijke moeder en ons het leven verdraaglijk te maken. En alleen grootmoeders geschiedenis hield immer het geloof in ons wakker, dat vader in een verborgen plekje van zijn hart toch wel een vroolijk en opgewekt mensch was. „Ja, jullie kunt je dat moeilijk voorstel len. Maar je vader was werkelijk een bij zonder wilde knaap. Niemand wist ooit, wat hij in de volgende tien minuten zou uithalen. En ik heb in m'n heele leven nooit weer zooveel angst uitgestaan, als in die paar seconden, waarin het mij dui delijk werd, dat mijn kind niet te hooren was. Men kon er dan zeker op rekenen, dat hij een of andere kwajongensstreek op touw zette. Het dringenste werk liet hij dan liggen, om mij er van te verzekeren, dat hij tenminste in dat oogenblik zich zelf geen schade toediende. Het was geen wonder, als ik voor mijn jongste kind steeds in duizend zorgen ver keerde. Vijf kinderen had ik achter el kaar moeten begraven. Alleen de jongste was mij gespaard gebleven. Had hij niet zoo'n gelukkige gemoedsgesteldheid ge had, dan was het zeker een onuitstaanbaar moeders kindje geworden. Op een dag zat ik met het kleine kerel tje hij was altijd bijzonder klein aan den rand van een bosch. Wij speelden met elkaar, hij juichte en was opgewekt. Plot seling kwam een kennis, waarmee ik een paar woorden sprak. En toen ik mij weer naar mijn kind toewendde, was de jongen verdwenen. Het bosch kon hij niet ingeloo- pen zijn; dat was hem door mijn man zoo streng verboden, dat hij 't beslist niet deed... Urenlang zocht ik langs het bosch. Mijn oogen, die door tranen verduisterd waren, konden niets meer onderscheiden, zochten nog slechts automatisch verder, om in Baron Rolf van Winckelhaeken werd één der beste en betrouwbaarste ridders van ons genootschap. En op zijn wapen want wapenschilden hebben we óók, staat, be halve een winkelhaak, een groote eikel af gebeeld! Als herinnering aan ons „eikel bombardement!" mijn onmacht niet heelemaal te wanhopen En daar vond ik hem. In een lage struik lag hij, tusschen zonnebloemen: een vuistje vast tegen zijn wang gedrukt, de duim van zijn andere hand in zijn mond. Toen ik hem in mijn armen nam en naar huis wilde dragen, werd hij half wakker, sloeg zijn armpjes om mijn hals en mompelde: „Ikke een bloem weest!" En sliep dadelijk verder. Den volgenden dag wist hij er niets meer van en kon hij zich ook niets meer herinneren, en noch mijn man, noch ik zeiden leelijke woorden tegen hem, om hem het avontuur, eens 'n bloempje geweest te zijn, niet te versto ren." De lange winteravonden, die nu weer zoo langzamerhand aankomen, leenen zich uitstekend tot allerlei spelletjes en het de- monstreeren van aardige trucjes. Een van deze laatste soort zal ik jullie hier eens leeren. Van klei maak je een mooie ku bus, en snijdt deze door de helft. Twee gleufjes, zooals afbeelding 2 laat zien, wor den gemaakt, waarna de twee helften weer samengeplakt worden, en men het geheel laat drogen. De vriendjes laat je nu door den kubus kijken en deze zien nu wel het rechte gat, maar niet het gebogen. Je haalt nu een touw door het gebogen gat van den kubus, en laat deze daar langs glijden. Laat nu een der vriendjes „halt!" roepen. Trek het touw strak aan en de kubus zal stil blijven staan, tot groote verwondering van de kameraadjes natuurlijk. door HENNIE V. 1 Dat kan ik Je wel zeggen, kinderen, de goedmoedige olifant, die je in den dieren tuin brood en apenoot jes voedt, en die siga ren, die in zijn slurf gelegd worden, met 'n goedgemikte zwaai in de zak van zijn oppas ser steekt, heeft wei nig gemeen met zijn broer, die daar ginds in de wildernis leeft. Het gebeurde eens, dat ik in 't Tanganji- ka-gebied en in Oegan da vriendelijk uitgenoo- digd werd op een oli- fantenjacht. Ik had voordien in andere lan den wel al tijgers en zulke wilde dieren ge schoten, maar die le ken naderhand, verge leken bij deze dikhui dige lompe dieren, on schuldige katjes! De wilde kudden van Afri- kaansche olifanten bren gen de boeren daar di rect in vertwijfeling. Want een bezoek van deze monsters in de stille uren van een Afrikaanschen nacht, waarin je je heele maal niet thuis voelt, is iets verschrikke lijks en iets ontzettends. Reusachtige, don kere gestalten breken overal met tot in merg on been doordringend trompetgeschal en gebrul door het hout. Boomen worden als onkruid ontworteld, schuren en bijge bouwen worden van hun fundamenten ge rukt en als kaartenhuisjes overal heenge- slingerd. Kilometer-lange omheiningen worden als spinnewebben weggevaagd, ir- rigatiewerken worden platgetrapt, zoodat er geen spoor meer van te zien is. Den heelen nacht door vreten en stampen deze razende dieren met duivelsch genoegen. Bij het aanbreken van den dag trekken de aanvoerders met hun benden weer af. Als dan den volgenden morgen de tropische zon opgaat, en het tooneel belicht, ziet de arme kolonist, dat alles volslagen verwoest is. De arbeid van een héél jaar is vernie tigd, zijn land en zijn verdere bezitting is kapot geloopen, zoodat het onherkenbaar is. Het lijkt of tienduizend stoomwalsen 't land in den grond gestampt hebben. Wel iswaar zouden de kolonist en zijn zoons uit het venster op al dat gewirwar van slurven, slagtanden en lomp-stampende dieren kunnen schieten, maar dat wagen ze er niet op! Want hetMs wel eens ge beurd, dat dan de leider zijn kudde voor gaat op het huis... af, van waaruit gescho ten werd en het dan letterlijk in den grond stampte. Ik was er eens getuige van, dat een olifant een houten woonhuis in de lucht slingerde, zoodat het daarna als een gebroken eierschaal op den grond lag, en vervolgens de familieleden in den bodem stampte en hun ledematen uit elkaar trok. Eens vertelde de commandant van de „Northern Province", waarmee ik den avond doorbracht, mij een voorval, dat zich eenige dagen tevoren op zijn bezitting had afgespeeld. „Om twee uur 's morgens", zei hij, „klonk de roep van mijn boy" (olifant!) een roep, waaraan we langzamerhand ge wend zijn! Ik sprong uit mijn bed, keek naar buiten en zag vier of vijf reusachtige dieren, die in alle gemoedsrust mijn mais alen. Denkt U dat ik hen gestoord heb? Geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht! Ik Het die groote dieren eten zoolang ze daar zin in hadden. Anders hadden ze mijn huis in de lucht gegooid, met een kudde wilde olifanten is het niet prettig om te vechten!" En zoo kwam het dan, dat ik de uitnoo- diging voor de olifantenjacht afwees, om dat ik van tijgers en leeuwen veel meer verstand heb! Ik had de waarheid van het versje uit mijn jeugd, dat de olifant niet twee, doch vier pooten heeft, aan eigen ondervonden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 20