G EESTELIJK
EVEN
Zesdaagsche
Maandagochtendblad.
KIJKEI1 if KO0t>En büCLOECK
Postrekening
No. 23330
Int. Telef.
No. 20
20 PAGINA'S.
Een vreemde droom
Wilt U een doeltreffende
reclame voor de
adverteert dan in het a.s.
Fotogr. Atelier ARPAD MOLDOVAH - Nieuwe Niedorp
Zaterdag 20 October 1934.
78ste Jaargang. No. 9578
SCIAfiEn«CBUlANT.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst
Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers ,6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels 10.85, iedere regel meer 15 cent Cbcwijsno.
Inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
IK heb een wonderlijke droom gehad. Indien wij
nog leefden in den tijd van Jozef, dan zou
ik hem stellig eens raadplegen over de be-
'teekenis daarvan. Maar die oude droomuitlegger is
al lang dood. Ik ga dus eenvoudigweg mijn droom
vertellen en ik laat aan de lezers zelf over, wat zij
er van denken willen. In ieder geval hebben we niet
te vergeten, dat tegenwoordig de droom ook door de
wetenschap beschouwd wordt als een verschijnsel van
groot belang bij de bestudeering van de raadselen
der menschelijke ziel.
Ik had een vermoeienden dag gehad en tegen mijn
gewoonte was ik, spoedig nadat ik me in bed had
begeven, in slaap gevallen. Toen ben ik gaan
droom en:
Voor mij strekte zich een groote grasvlakte uit,
een geweldig weiland van zeldzaam mooie groene
kleur, waartusschen het heldere geel van vele bo
terbloemen schitterde. En op deze weide zag ik een
massa koeien grazen. Telkens hoorde ik dat eigenaar
dige zagerige geluid, waarmede deze dieren het
gras afscheren. Met blijkbaar welgevallen vulden
de koeien hunne magen, in het prettige vooruitzicht
om, na eenigen tijd, behagelijk te gaan neerliggen
voor den rustigen herkauw. Het geheel was een
beeld van kalmte en vrede.
Plotseling echter gebeurde er iets bijzonders. Alle
koeien hielden op met eten en staken de koppen
omhoog. Wat was er aan de hand? Onraad? Ge
vaar?
Toen hoorde ik een stem. Blijkbaar hadden de
koeien, naar hunne oplettendheid te oordeelen, haar
reeds eerder gehoord dan ik. Ik luisterde toe. 't Ge
luid was me eerst wat vreemd, maar spoedig was
ik er aan gewend. ITet was het zware geluid van een
oude koe, een groot en edel gevormd beest. En hoo
vreemd het mij ook toeschijnt, nu ik klaar en helder
wakker ben, ik begreep de koeientaal. Dat is ach
teraf het wonderbaarlijkst van mijn droom! Woord
voor woord verstond ik, wat door de koeien werd
gezegd met hun verschillende klanken, die voor het
ongeoefende oor, alle aan elkaar gelijk zijn.
„Komt allen op", riep de oude koe.
Plotseling was het grazen gedaan. Statig, zooals
het koeien past, schreden alle dieren voort in de
richting van de oude. Toen zij bij haar gekomen
waren en in een halven cirkel zich om haar had
den geschaard, stak de oude den kop omhoog, keek
de verzamelde dieren aan en sprak er haar vreugde
over uit dat allen waren gekomen.
Daarna hield zij de volgende redevoering:
„Lievo zusters, waarde soortgenooten. Ik heb u
opgeroepen voor een zeer ernstige taak, die ik aan
uw oordeel wenschte te onderwerpen. Gij allen kent
mij. Ik ben reeds oud en heb in mijn lange koeien-
leven heel wat gezien en gehoord. Evenals gij allen,
kom ik veel in aanraking met een diersoort van
zeer bijzondere beteekenis op de wereld, welke zich
menschen noemt. Deze diersoort onderscheidt zich
in vele opzichten van alle andere levende wezens,
omdat zij het vermogen bezit om allerlei dingen te
maken. Daardoor heeft zij zich de heerschappij over
de aarde, en, helaas, ook over ons, dieren, veroverd.
Ik moet het, helaas, met droefheid constateeren, dat
er reeds vele eeuwen zijnverloopen sinds wij in
volle vrijheid leefden. De mensch heeft ons gebracht
in een toestand van slavernij, Ik weet, dat het ons
ten eenenmale onmogelijk is, onze oude vrijheid te
heroveren. Om billijk te zijn moet ik er aan toevoe
gen, dat wij daardoor verzekerd zijn van een goed
bestaan. Wel is het zwaar voor ons te moeten dul
den, dat de mensch ons onze kinderen terstond nA
de geboorte ontsteelt, dat hij ons den natuurlijken
dood niet laat sterven, maar ook hierin moeten wij
uit machteloosheid berusten. Maar, lieve zusters, één
ding is ons gebleven, een heerlijk ding, wat ons kan
verzoenen met veel leed door de menschen ons aan
gedaan. Dit ééne is onze solidariteit! Niets is in
staat gebleken om deze te vernietigen. En, wij
koeien zullen deze solidariteit hoog houden als ons
dierbaarste goed."
Toen de oude, wijze koe dit had gezegd, ging een
goedkeurend gemompel door de aandachtig luiste
rende kudde. Een paar jonge levenslustige vaarzen
loeiden een welgemeend bravo en dansten van blijd
schap om hun instemming te betuigen met de woor
den der oude. Een mooie, deftige, zwartbonte echter,
bromde met verontwaardiging, dat zij stil moesten
zijn. want dat de oude haar redevoering nog niet
had geëindigd. Daarop zwegen do dartele vaarzen
en de woordvoerdster zette haar rede voort.
„Ja, mijn waarde hoorderessen, door onze solida
riteit zijn wij, ondanks de ovcrhcersching der men
schen, toch nog gelukkig. Leven wij niet in vrede
met elkander? Een enkele keer moge eens een
kleine twist uitbreken in het algemeen mag ik
zeggen, dat een sterke geest van kameraadschap
ons bezielt. Als er overvloed is, hebben wij allen rij
kelijk voedsel, als droogte en zonnebrand het gras
schaarsch doet zijn, is er niemand onder ons die
meer heeft dan een ander. Dan dragen wij ons lot
als gelijkberechtigden. Is dit niet juist het mooie
van ons koeienbestaan?
En nu vraagt gij misschien, waarom ik u op deze
meeting heb samengeroepen. Immers: alles wat ik
zooevcn heb gezegd, wist gij reeds. Welnu, ik zal
u den reden noemen. Al vele jaren lang ik ben
al veertien jaar oud! heb ik het menschcnleven
gadegeslagen. Gij moet weten, dat ik dikwijls van
meester veranderd ben. Ik heb in verschillende ste
den op de markt gestaan, ik heb meer dan één dorp
gezien. Maar ik heb altijd goed uitgekeken en scherp
toegeluisterd. Die domme menschen wisten niet, dat
ik hun taal verstond. Maar ik kon het.woord voor
woord volgen. Daardoor heb ik hun leven lecren
kennen. En ik ben tot de overtuiging gekomen, dat
dit leven diep rampzalig is."
„Nou, nou", gromde een lakenvelder, die niet wei
nig trotsch was op haar zuiver geteekende huid.
„nou, nou, je moet niet overdrijven. Ik benijd de
menschen wel eens. Ze wonen in huizen, ze heb
ben beschuttende kleeren, die veel mooier zijn dan
onze harde dekken in den herfst, ze hebben dikwijls
gezellige feesten, ze hebben groote afwisseling in
hun voedsel
Toen gaf een blaarkop, die naast haar stond, haar
een zachte hoornstoot, tegen de ribben eft zeide: jij
wilt 't altijd beter weten dan een ander. Houd je toch
stil en luister verder naar de oude.
Daarna vervolgde de oude, wijze koe:
„Ja, lieve zusters, ik zeg dat het leven der men
schen diep rampzalig is. En ik zeg dit op goede gron
den. Ik heb nl. opgemerkt, dat zij juist datgene mis
sen, want ons bestaan zoo mooi maakt, nl. de soli
dariteit. De menschen noemen haar liefde en ze pra
ten er veel over, maar ze kennen haar niet. Daarom
is hun leven heel leelijk. Zeker, daarin heeft de
Lakenvelder groot gelijk, naar het uiterlijk beoor
deeld, is het menschenleven schooner dan het
koeicnleven. De menschen hebben huizen, maar welk
een verschil is daarin. Sommige wonen in prachtige
paleizen, velen in goede woningen, maar daar zijn
er ook, die in ellendige, vieze krotten wonen. En
wat de kleeren betreft. Terwijl de één de kostbaar
ste kleeren draagt, loopt de ander in lompen. Iloe
goed herinner ik me dit alles van een keer, toen ik
op een groote markt stond. Het liep tegen den winter,
het weer was guur. Toen zag ik menschen, die liepen
te bibberen van koude. Ik sprak ze aan in mijn
koeientaal, ik wees dien stumpers op een groot ma
gazijn, waar massa's warme kleeren waren uitgestald
en beduidde hun, dat ze geen koude moesten lijden.
Maar ze verstonden mij niet. En zij bleven kleumen.
En dan sprak de lakenvelder ook van gezellige fees
ten en van afwisseling in het voedsel. Hoe is 't mo
gelijk? Heeft zuster lakenvelder die feesten wel eens
van nabij gezien en nauwkeurig het voedsel beke
ken? Ik wel! En daarom durf ik te zeggen, dat ik
de menschen geenszins benijd. Op die feesten
heerscht dikwijls een barbaarschc geest en dan be
dwelmen de menschen zich en doen gekke en vaak
zeer leelijke dingen. Dan gedragen zij zich als bees
ten! Ja, inderdaad, zusters, zóó drukken zij zich uit!
Maar wij, beesten, zouden ons er voor schamen, als
wij deden als de menschen. En wie onzer zou het
malsche gras en het geurige hooi willen ruilen voor
de spijs der menschen? Weet gij dan niet, dat de
meeste ziekten en kwalen der menschheid voort
vloeide uit de verkeerde voeding en uit overdaad?
Gij moet u dus, mijn waarde zusters, niet door den
schijn laten misleiden. Ik ateg nog eens; de menschen
kennen de solidariteit, het waarachtige gemeen-
schapsbesef niet en daarom zouden wij immers niet
met hen willen ruilen.
Bewijzen! Bewijzen!" schreeuwde met geweldige
stem een koe, die al een poos met den kop had staan
schudden. „Bewijzen! U hebt niet het recht om do
menschen van zoo iets vreeselijks te beschuldigen.
Zouden zij dan beneden ons staan?"
De oude, wijze koe, vertrok haar mond tot een
glimlach en haar goedige, groote oogen glinsterden
even van genoegen en van lichte spot.
En toen zeide zij: „Mijn jonge vriendin, wat hebt
ge weinig menschenkennis en wat hebt gij toch
slecht uit uw oogen gekeken. Maar misschien is het
U te vergeven. Gij zijt nog nooit verder in de we
reld geweest dan deze weide. En er zijn bovendien
koeien, die niets begrijpen. Indien gij echter bewij
zen wilt hebben, zal ik ze geven."
Nauwelijks had zij deze woorden gesproken, toen
plotseling een hevige schrik door de verzamelde die
ren schokte. Een geweldig geluid, aan donder gelijk,
dreunde over de weide. Wat was dat?
De oude woordvoerster keek triumfantelijk rond.
„Zusters, verontrust u niet! Er is geen gevaar.
Want dit geluld is niet de bode van een naderend
onweer. Het is een van de bewijzen, die ik u zou ge
ven. Richt allen uw blik naar die zijde, waar gij des
morgens de zon ziet opkomen. Ziet ge daar aan de
grens der weide geen menschen staan? En bespeurt
ge niet een groot donker voorwerp met een lange
buis, die op een zwaren boomtak gelijkt? Dat noe
men de menschen een kanon en dat gebruiken ze om
elkaar te vermoorden. En om dit goed te kunnen
doen, oefenen zij zich. Zij hebben duizenden van die
afschuwelijke machines en soms gebeurt het, dat
millioenen menschen door die kanonnen worden ge
dood. Het lijkt ongelooflijk en toch is het zoo."
Een bedenkelijk schudden der koppen was het
antwoord op deze mededeeling.
Toen ging de spreekster verder:
Misschien zou dit bewijs reeds voldoende wezen,
om u er van te overtuigen, dat de menschen aan
waarachtige solidariteit geheel vreemd zijn. Ik wil
u echter meer bewijzen geven. Hoe zoudt gij het vin
den, als wij koeien ons gingen verdeelcn in twee
groepen, waarvan het eene deel in overvloed kon ge
nieten van wat de goede natuur ons schenkt, ter
wijl het andere deel gedoemd werd om veel, heel
veel te ontberen? Hoe zoudt gij het vinden, wanneer
wij, als er overvloed is, dezen overvloed gingen ver
nietigen, terwijl duizenden van onze zusters honger
leden?
En zoudt gij het geen schandelijke dwaasheid vin
den, als wij standen gingen invoeren, als b.v. de
lakenvelders zich verheven gingen achten boven de
andere koeien en de blaarkoppen zich meer zouden
achten dan de zwartbonten en deze weer meer dan
de rooien?
Nietwaar wij weten ons allen koeien! Wel zijn
we verschillend van kleur en bouw, maar wij voelen
ons één en wij willen niet, dat de orde van vrijheid
en recht voor allen in onze koeienmaatschappij ver
stoord wordt.
Laten wij er voor waken, dat onze samenleving
nooit afdaalt tot de laagte der menschenmaatschap-
pij."
Een storm van kreten volgde op deze met verhef
fing van stem uitgesproken woorden. „Hoog de so
lidariteit! Leve onze koeienmaatschappij! Leve onze
gemeenschap van vrijheid en recht!"
Het waren vooral de jongere dieren, die met waar
enthousiasme loeiden. Hoe voelden zij ineens
welk een geluk het voor hen was, dat ze géén men
schen waren.
Met innig welbehagen zag de oude wijze koe het
opgewonden tooncel aan. Zij gaf een teeken met den
kop en vroeg om stilte, want nu achtte zij het juiste
oogenblik genaderd, om met haar plan voor den dag
te komen.
„Lieve zusters, met innige vreugde merk ik op, dat
gij trotsch zijt op onze hoogste deugd der solidariteit.
Uw juichkreten zijn mij een waarborg, dat gij deze
deugd nimmer zult verzaken. Hierin ligt mijn gan-
sche vertrouwen op onze toekomst. En nu durf ik tot
u te komen met een gewichtig en vérstrekkend voor-
De meest drukke tijd voor foto's en vergrootingen
is begonnen. Van alle zijden toeloopende opdrachten
moeten op tijd klaar zijn. Hiervoor is Uwe geachte
medewerking ook noodig: „GELIEVE UW BESTEL-
LINGEN VOOR ST. NICOLAAS ZOO VROEGTIJDIG
MOGELIJK TE DOEN".
Zie onze advertentie verder.
stel. Ik durf dit, omdat ik in uw enthousiasme iets
heb voelen trillen niet alleen van saamhoorigheid
van ons koeien, maar van eerbied en liefde in 't al
gemeen. Ik zal het kort maken. Ik wensch u voor
te stellen: de oprichting van een zendingsgenoot
schap!"
Verbaasd keken de koeien elkander aan. Daar had
den zij nooit van gehoord.
De oude merkte de verbazing zeer goed op en in
wendig had zij daar veel plezier om.
„Ja, lieve vriendinnen, wij moeten een zendingsge
nootschap oprichten. Dit wil zeggen, dat wij de meest
wijze en meest bespraakte koeien tot de menschen
moeten laten gaan om hen te leeren, hoe w ij met
elkaar leven, hoe wij ons geluk vinden in het bewust
zijn, dat wij goed en rechtvaardig inet elkander le
ven."
„Laat die menschen aan hun lot over", riep een ta
melijk bejaarde vaalbonte, die bekend stond nis een
pruttelaarster, „wat hebben wij met hen to maken?
Mijn kinderen hebben ze mij ontstolen en als ze mij
melken en Ik daarbij niet doodstil sta, vloeken ze
me uit!"
Toen zeide de oude, wijze koe: „Ik ken de fouten
der menschen, maar ik vergeet daarbij niet, dat wij
hun ook dank verschuldigd zijn. Zij stellen des win
ters hun huizen voor ons open en wij zijn daardoor
beschut tegen de koude. En zouden we niet van hon
ger omkomen, als zij niet zorgden voor hooi, dat zij
met veel inspanning oogsten? Maar bovendien is er
nog een andere reden, welke mij drijft. Ik heb groot
respect voor het menschelijk vernuft. Wanneer wij
zien wat dit vernuft reeds tot stand heeft gebracht,
dan begrijpen we hoe onuitsprekelijk mooi voor alle
menschen het leven zou kunnen zijn en het
klinkt een weinig egoïstisch hoeveel mooier ook
ons leven zou kunnen worden. Bedenkt eens dat de
wetenschap algemeen zou worden gebruikt voor het
heil der menschheid! Want door de wetenschap kan
veel zegen worden gebracht. Verleden jaar had ik op
stal een vriendin naast me staan, die erg ziek werd.
Zij leed vreeselijk. Toen liet onze meester een dok
ter komen en hij redde mijn vriendin het leven. Die
wetenschap missen wij. Maar de menschen missen
iets, wat wij bezitten, wat onze trots en onze eer is:
gevoel voor elkaar.
Daarom kom ik tot u met mijn voorstel. In het
kort komt het dus hierop neer dat wij, dieren, wij
koeien, den menschen trachten te overtuigen van
hun dwaling. Zij moeten van ons loeren, dat zij een
éénheid vormen en dat in die éénheid alleen waar
achtige solidariteit het geluk kan brengen. Zij moe
ten leeren inzien, hoe dwaas het is elkander te ver
nietigen in onderlingen strijd, terwijl de goede natuur,
geholpen door het menschelijk vernuft, de voorwaar
den schept, die voor allen een vreugdevol bestaan
mogelijk maakt. Ik beschouw het als een verheven
taak voor ons: den menschen op to voeren tot een
hoogere beschaving en deze is alleen bereikbaar, wan
neer zij van ons leeren dat méér dan verstand, méér
dan technische ontwikkeling is de wijsheid. De
wijsheid, die zetelt in het hart en zegt: gij zijt allen
menschen, eikaars gelijken, daarom zal er geen ver
schil in levenskansen zijn, daarom zult gij één ge
meenschap vormen, daarom zult gij elkaar niet ver
nietigen."
Een goedkeurend gemompel ging door de groote
kudde en een bijzonder geestige jonge koe riep
uit: ga tot de dieren en word wijs!
„En dus", riep de oude, „mag ik aannemen, dat
mijn voorstel in goede aarde is gevallen?"
Een machtig ja!, uit honderden kelen was het ant
woord.
Ik was sterk ontroerd en voelde mij beschaamd.
Zouden de koeien mij hebben opgemerkt?
Plotseling werd ik wakker; ik wist dat ik ge
droomd had. Een vreemde droom. Is er een JozeX
die hem kau uitleggen?
ASTOR,
P.S. Aan Z. Uw brief kwam in mijn bezit. Dank
voor uwe belangstelling. Dit artikel was ech
ter reeds geschreven. In een volgend zal ik uw
schrijven beantwoorden.