Harlekijn Allah is rechtvaardig. Hans Clauert Paddestoelen Het ls al vele, vele Jaren geleden, dat ik in een klein cafétje uit den mond van een oude sheikh, die de eer genoot, mij tegen goede piasters eenige kennis van de Arabi sche taal bij te brengen, de volgende ge schiedenis vernam... „Allah", reide de oude man, „zijn naam is geprezen, is altijd rechtvaardig, ook wan neer Hij Iemand pijn laat lijden! Recht vaardig en zonder aanziens des persoons verdeelt hij deze onder armen en rijken! De geschiedenis, die ik U thans ga vertellen, moge daarvan het bewijs leveren. Meer dan honderd jaar ls het thans geleden, dat hier een Sultan heerschte, die Selim heette en die de derde sultan was, die dezen naam droeg. Op zekeren dag stond hij aan een vens ter van zijn serail en keek uit op den Bos- poru8, die erg bewogen was, daar het bui ten nogal flink stormde! De scheepjes en booten vluchtten naar den oever en tracht ten sich zoo goed en kwaad als dat mo gelijk was, in veiligheid to brengen. Maar een kajak, door een jonge, gespierde roeier bestuurd, werd door den storm gegrepen en juist op dat gedeelte van den oever ge worpen, dat streng verboden is, daar het tot het gebied behoort van den harem van don sultan. Dadelijk sprongen een paar groote bewakers op den roeier toe en be gonnen den jongen man, dia het gebied van den verheven Pasisha geschonden had, met knuppels te bewerken! Toen de man •en flink pak slaag had gehad, wenkte de sultan zijn dienaars, den roeier los te la ten. Deze wreef zijn pijnlijke rug, ging op den rand van de boot zitten en... trok iets uit de zool van zijn blooten voet! Het was een groote scheepsspijker, die In het zand van den oever verborgen was geweest en met de punt naar boven in den linkervoet van den schipper was doorge drongen! Kalm trok de man, zonder een •pier van zijn gezicht te vertrekken, den spijker uit den voet, terwijl de spijker toch haast den geheelen voet doorboord had. De sultan, die dat zag, verbaasde zich over zoo veel koelbloedigheid en liet den schipper bij zich roepen, stelde hem enkele vragen, en kreeg zulke onbevangen, flinke antwoor den, dat hij veel lust had, hem in zijn dienst te nemen. „Wat voelde je, toen de spijker in Je voet drong?" vroeg hij tenslot te. „Het was, alsof een roos mij met haar doornen prikte, heer", antwoordde de schip per. Zulke menschen kan ik gebruiken, dacht do sultan en hij beval den schipper zich te melden bij den commandant van zijn lijfgarde. Dat vond de schipper lang niet onaangenaam en hij deed zijn dienst zoo voortreffelijk, dat de sultan, die al lang een oogje op hem had gehouden, hem tot officier bevorderde en hem steeds meer met gunsten overlaadde. Weldra werd hij op-t nieuw bevorderd en zoo werd hij tenslotte Pasha en later zelfs een Datnad, d.w.z. een schoonzoon van den sultan! Hij kreeg veel geld en een heerlijk-ingericht paleis met parken en bloementuin! Hij moest dagelijks deelnemen aan de beraadslagingen, die de sultan met zijn onderdanen hield, en die men „diwan" noemt! Op zekeren dag was de Pasha niet op den „diwan" aanwezig. De sultan zond een officier naar zijn paleis om naar de oorzaak van dit wegblijven te vragen. De officier kwam spoedig terug en ..Haar een kajak, door een Jonge, ge spierde roeier bestuurd, werd door den storm gegrepen. meldde: de Pasha had, bij een wandeling in den tuin, waar hij rozen plukte, de pink van zijn rechterhand aan de doornen be zeerd en nu had de lijfarts hem twee dagen bedrust voorgeschreven. Toen sprak de sul tan glimlachend: „Rechtvaardig verdeelt Allah de pijn onder de armen ?n rijken." En hij zond den „zieken" Pasha een prach tig geschenk en liet daar den wensch aan toe voegen, dat hij hem een voorspoedig herstel toewenschte. Dat is de geschiedenis, die de oude Sheikh in het cafétjc mij verteldeHij streek eens nadenkend over zijn baard en zei: „Allah is rechtvaardig, ook bij het verdoelen van pijn onder de menschen. Rechtvaardig en zonder aanziens des per soons verdeelt hij de pijnen onder armen en rijkenI" Mevrouw van Kukelen was een mooie Barnevelder hen, die niet alleen trots op haar uiterlijk, maar ook op haar afkomst was. Want de Barnevelders konden het beste broeden. Toen zij dan ook in het voorjaar acht geel-donzen kuikentjes had om over te moederen, was ze de wereld te rijk. Toen ze groot genoeg waren, bracht Mevrouw van Kukelen de kleintjes in de zon, op het erf, en leerde hen daar al gauw alle dingen die nuttig zijn om te we ten voor een kip. Mevrouw van Kuke len was heel gelukkig met haar kroost, want zij was moederlijk van aard. En zij zou heelemaal gelukkig zijn geweest, als er op het erf niet nog een hen was ge weest, die acht precies zulke kleine don zige kindertjes had, die net zoo mooi en lief en aardig waren als de hare; mevrouw van Kukelen was echt jaloersch, en kon die andere moeder niet goed zetten. Toen zij haar de eerste keer met haar kroost zag wandelen, sprong zij woedend op die andere vrouw af en begon te vechten, zoo als een vinnige, booze hen dit zoo goed ver staat, Zij werden al gauw gescheiden en even later had men de twee moeders, in nerlijk nog zeer opgewonden, maar uiter lijk echte „dames", ieder met hun spruiten zien rondwandelen. Toen ze 's avonds in het kippenhok terugkeerde, bleek het, dat mevrouw van Kukelen 12 kinderen thuis bracht, terwijl de andere er slechts 4 had. Mevrouw van Kukelen had de kuikens van haar tegenstandster naar zich toege- lokt. Later gebeurde het wel meer, dat mevrouw van Kukelen's gezin meer dan acht spruiten telde. Misschien was zij war mer, en moederlijker. Want mevrouw van Kukelen was zéér moederlijk. Alle zestien kuikens groeiden hetzelfde op, maar in een ding bleek mevrouw van Kukelen de meerdere van haar vijandin, van haar 8 kuikens ontpopten er zich n.1. twee als hanen, terwijl er bij de andere acht, vier hanen waren. Nu zag mevrouw van Kukelen's tegenstandster eindelijk dan toch in dat zij mevrouw van Kukelen de meerdere was. En langzamerhand be gon zij dan ook genoeg van het opvoeden tc krijgen. Het was erg vervelend om altijd met die kinderen opgescheept te zitten. Ze „De Koning der Narren" Door RIE DE GRAAF. was nu letterlijk nóóit eens vrij, zooals vroeger. Onderwijl kon mevrouw van Ku kelen haar geluk niet op, nu de kleintjes verstandiger werden, en haar leerrijke les sen meer begrepen en waardeerden. Eiken dag vond de andere moeder het opvoeden vervelender, en vaak liep ze dan ook tot heel dicht bij de andere hennen, wat vooral de haan zeer op prijs stelde. Hij wenkte haar vriendelijk toe, en scheen erg uitnoodigend. Ze verlangde erg naar het oude leven, en keek er haar kleintjes op aan, of ze nu langzamerhand niet oud genoeg waren om op eigen beenen te staan. Ze waren toch al vijf weken oud! En toen verzon zij een list. Ze wachtte tot de kin deren niet opletten, en verstopte zich toen achter de haag. Toen de kleintjes opkeken, was hun moeder verdwenen. Aangstig be gonnen ze te piepen en als dwazen rond te loopen. Hun moeder lette daar echter niet op, en ging, zoodra ze haar kans schoon zag, naar de hennen toe, waar ze hartelijk ontvangen werd door den haan. Toen de kleintjes haar in de gaten kregen, storm den ze op haar af, maar ze deed, alsof zij haar kinderen niet kende, wendde zich om, en zette haar gesprek met de haan voort. De kuikens omringden haar toen; hun moeder werd nu echter boos en begon links en rechts van zich af te slaan, zoo dat haar kinderen verschrikt wegstoven, en verderop verslagen bij elkaar gingen staan. Mevrouw van Kukelen had dit alles ga de geslagen, en haar moederlijk hart ging uit naar de moederlooze kinderen. Ze wa ren toch nog veel te klein om alleen te staan! Ze hadden toch nog de moederlijke hulp noodig bij het opgraven van kevers en wormen, en bij het uitkijken naar kat ten. Toen nam ze een kloek besluit: Zij zou dan de kleintjes opnemen, en verder op voeden tot flinke kippen in de maatschap pij! En zooals ze hen ééns langen tijd ge leden lokte, zoo lokte zij hen ook n u, op moederlijken toon: „kloek, kloek". En een voor een kwamen zij, tot mevrouw van Kukelen 16 kinderen had. Zoodat ze zich 's avonds als een klok moest uitbreiden, om ze allemaal onder haar vleugels te krij gen. Mevrouw van Kukelen bekommerde er zich niet om, dat de natuur voorschrijft: dat de kuikens na vijf, zes weken alléén gelaten moeten worden. Zij hield ze bij zich tot, zij uit eigen beweging van haar weggingen. En daarna ging haar belang stelling nog altijd naar haar kinderen uit, óók toen zij al groot en volwassen waren. Na een jaar kwam zij zelfs weer bij haar dochters terug, die haar nu, als hofdames voelden. En als zij iets extra's had, dacht zij altijd het eerst aan haar kinderen. Die goede mevrouw Kukelen! Vroeger hadden alle koningen en zelfs de vorsten van de kleinste rijkjes hun hof nar. Dat behoorde eenmaal zoo. Al wat de nar te doen had, was grappen bedenken en zijn meester laten lachen. En toch was hij niet te benijden. In zijn harlekijnspakje zat hij aan den voet van den toren en vaak pijnigde hij zijn moede hoofd om een grap te bedenken, die hem weer bij den vorst in de gunst zou brengen. Want een nar, waar niet om gelachen werd, ver dween gauw van 't hof, dat begrijp je wel. Hans Clauert was ook zoo'n hofnar, maar hem kostte het bedenken van grappen geen moeite. Dat ging vanzelf en niet zoo'n en kele keer, maar voortdurend door. Hij werd daarom „de koning der narren" ge noemd en die eerenaam verdiende hij, want nu, na ongeveer vier eeuwen, zijn zijn grappen en dwaze streken nog niet vergoten. Hij is in do omgeving, waar hij thuishoorde, even onvergetelijk als Tijl Uilenspiegel in de Noordelijke en Zuide lijke Nederlanden. Trebbin in Brandenburg was de stad, waar Hans Clauert zijn dolste stukjes heeft uitgehaald. Er waren daar eenige aanzienlijke mannen, die hem graag moch ten lijden en hem altijd de hand boven het hoofd hielden. Daardoor kreeg hij niet dat slaafsche, waardoor menige hofnar alle grappigheid verloor. Hans Clauert is bo vendien nooit lang op één plaats gebleven; dat hield hij niet uit. Nadat hij als jongen bij een slotenmaker in de leer was ge weest, ging hij reeds naar het verre Hon garije, waar de Turken het land aanvie len. Zijn vader vond dat alles behalve pret tig, dat begrijp je wel, want hij maakte er allerlei gevaarlijke avonturen mee. Toch ging het Hans niet slecht in den vreemde; om zijn grappen en komische invallen was hij overal graag gezien en ook uit de moeilijkste gevallen wist hij zich te redden, doordat hij zoo vindingrijk was. Ook op markten is hij wel opgetreden als harlekijn. Eén ondeugd was er, die Hans Clauert niet kon uitstaan, n.1. gierigheid. Hij wist er goed den draak mee te steken. Zoo was hij eens in dienst bij een Hongaarsche gravin, die hem liet begrijpen, dat zij een geschenk van hem verwachtte. Wat deed Hans nu? Hij liet op haar eigen erf alle ganzen en kalkoenen slachten, waarna hij haar dit vorstelijke „geschenk" aanbood. Eerst was de gravin dolblij, maar na tuurlijk kwam zij er achter en toen was zij woedend. Hans kon een zware straf ver wachten. Hoe kon hij zich dóór uitreden? Nu, hij hield zich dood en liet zich in een open doodkist naar de kerk dragen. De gravin was nu niet boos meer; zij was zelfs zeer ontroerd, want zij mocht hem in haar hart toch graag lijden. Bij de kist staande, sprak zij: „Ik vergeef je al je zonden, mijn beste dienaar Hans, al heb je mij ook zeer gekrenkt." Bij die woorden ging Hans rechtop in de doodkist zitten en antwoordde heel beleefd: „Ik dank u zeer, vereerde meesteres!" De gravin wist niet, hoe zij het had, maar toen zij gekal meerd was, vergaf zij hem toch. En zij heeft nooit meer van haar dienaars ge schenken verlangd. Door ANNIE KF.MPERS. Overal in het bosch kun Je ze nu zien staan, de feoënstoeltjes, paddestoelen. De mooie vliegenzwam, rood met witte stip jes, het eekhoorntjesbrood, en hoopen an dere soorten, veel te veel om op te noemen. De meeste van hen, en dikwijls juist die, welke er het aardigst uitzien zijn vergif tig, en julio doen dan ook maar het best, er met de vingers af te blijven. Alleen menschen, die er veel verstand van heb ben mogen paddestoelen zoeken, die om te eten geschikt zijn. Wat jullie misschien niet weet is, dat b.v. in sommige streken van Duitschland, in den tijd dat de pad destoelen uit den grond verrijzen, in Sep tember en vooral October, heel dikwijls onschadelijke paddestoelen in plaats van vleesch worden gegeten. Hier, in Neder land gebeurt dit niet, en is het eten van paddestoelen bijna altijd iet of wat „def tig." Tallooze sprookjes en verhalen bestaan er over paddestoelen, jullie zult er ook wel eenigen kennen. En dat is ook niet verwonderlijk. Wanneer men in het na jaar door het bosch loopt, en je ziet de kleine, geheimzinnige feeënstoeltjes staan, dan kan je je best voorstellen, dat er heel wat sagen, met paddestoelen als onder werp, zijn ontstaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 8