Geestelijk L,evën Onze Psyche KIJKEn s KOJSPEn t.jCLOECK Zaterdag 3 November 1934. Postrekening No. 23330 SC11CER 78ste Jaargang. No. 9588 C0DIAHIT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co.f Schagen. 20 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. Inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. DAAR zijn van die vreemde woorden, die langzamerhand tot algemeen eigendom worden en dus in de beschaafde taal ook algemeen gebruikelijk. Toch lijkt mij niet overbodig om te beginnen met de mededeeling, dat psyche (spreek uit: psieche) een ander woord is voor wat men gewoonlijk ziel noemt. Ileelemaal dekken de ze woorden elkander echter niet. Maar dit kunnen wij buiten beschouwing laten. Als wij maar weten wat wij met psyche, met onze menschelijke psyche bedoelen. Nu is deze zeer moei lijk te omschrijven. Maar toch moeten wij een po ging wagen om het te doen. En dan zou ik dit wil len zeggen: onder psyche verstaan wij dat niet uiter lijk waarneembare, onstoffelijke in den mensch, wat zijn eigenlijke wezen uitmaakt. Ik geef toe, dat dit geen absoluut-voldoende en door ieder aanvaardbare bepaling is, maar ik meen te gelijkertijd, dat de meeste lezers er toch wel genoeg aan hebben en dat zij dus zullen begrijpen, waar over wij het hebben, als wij over onze psyche het een en ander zullen schrijven. Het is een zaak van buitengewoon groot belang dat wij den mensch zoo goed mogelijk leeren ken nen en begrijpen. Al terstond omdat wij zelf roen- schen zijn, maar vooral ook omdat wij in mensche lijke gemeenschappen leven. En in die gemeen schappen komt tot uiting wat er in de menschen leeft en werkt. Indien men derhalve de mensche lijke samenleving tot een hooger peil opvoeren wil, dan is het hoogst noodzakelijk den mensch te ken nen. Als iemand een huis wil bouwen, moet hij ken nis hebben van materiaal, bezit hij deze niet, dan zal zijn werk mislukken. Een samenleving wordt op gebouwd door menschen n dus moeten wij ook trach ten door te dringen in het wezen van den mensch. Wie met dit wezen niet rekent, zal voor een aan eenschakeling van teleurstellingen komen te staan. Daarom is het van buitengewoon groot belang, dat er een nieuwe wetenschap is opgekomen, welke zich tot taak heeft gesteld de menschelijke psyche te bestudeeren. Deze wetenschap (waaraan voor al tijd de namen van Freud en Adler verbonden blij ven) draagt den naam van psycho-analyse. Analyse beteekent: ontleding. De psycho-analyse houdt zich dan ook bezig met de ontleding van de psyche. Dit wil zeggen: zij tracht te leeren kennen welke krach-" ten in haar werkzaam zijn en hoe deze krach ten aan de ontwikkeling der menschheid ten goede kunnen komen. Wat heeft de psycho-analyse tot dusverre bereikt? Allereerst heeft zij vastgesteld dat de oude opvat ting, welke leerde, dat de mensch op weg was om geleidelijk de dierlijke neigingen te overwinnen en re vervangen door hoogere, als foutief moet worden verworpen. De nieuwe, door de mannen, die zich met deze bezig houden, verkondigde opvatting is deze: de oor spronkelijke neigingen, de primitieve driften worden niet overwonnen en sterven niet af, maar worlen In het groeiproces der menschheid onderdrukt verdrongen en gesublimeerd. Wat hebben wij daaronder te verstaan? Onderdrukking van de primitieve driften beteekent hun onderwerpen aan den wil. Dit ge schiedt om zoo te zeggen bij ieder van ons eiken dag. Van nature zijn wij b.v. geneigd om terst.ind geweld met geweld te beantwoorden, om ons te wre ken. Maar wanneer wij eenmaal tot het inzicht zijn gekomen dat het moreel beter is om dit niet te doen, dan zullen wij die driften bedwingen. En hoe meer wij worden tot sterke persoonlijkheden, des te meer zal ons dit inderdaad gelukken. Verdringing is van onderdrukking juist hier om sterk onderscheiden, omdat zij niet het gevolg is van het bewuste willen van den mensch, bij wie de verdringing plaats hoeft. In „het handboek van het moderne denken", schrijft Westerman Holstijn hierover het volgende: „Indien een drift als „instel ling" in den mensch leeft, terwijl zijn Ik er geen voorstelling van heeft ten gevolge van een inncrlij- ken weerstand er tegen, noemt men de drift ver drongen". Misschien is deze uitspraak voor iedereen niet even duidelijk. De bedoeling dezer woorden is de volgende: er leven in de psyche driften (neigin gen), welke de bewuste persoonlijkheid niet kent, daarom kan hij ze niet met bewustheid onderdruk ken. En tóch gebeurt het! Waaraan is dit toe te schrijven? Hierbij wordt veronderstelt dat in do psyche iets aanwezig is wat buiten het willen der persoonlijkheid staat. Westerman Holstijn wijst op Iets dergelijks in de dierenwereld. „Zoo worden", schrijft hij „in de paar- en broedtijd de Instincten tot voedselopname en zelfbehoud goeddeels op den achtergrond gedrongen ten gunste van bescherming der jongen of voedelafstand aan hen of aan het wijfje". Ik stel me voor dat op deze wijze, geheel bui ten den bewusten wil van den mensch om, het vechtinstinct geheel kan worden verdrongen door een sterk overwegende vrees voor letseL Wat natuurlijk heel iets anders is dan een uit zedelijke overwegingen voortvloeiende onderdrukking. Sublimeering. Elke drift elke neiging verte genwoordigt een kracht, is energie. En nu verstaan wij onder sublimeering de aanwending dezer ener gie voor een ander doel, dan waarvoor zo bestemd is van nature. Dit wordt ons vooral duidelijk, wan neer wij denken aan de erotiek, d.i. aan het sexuecle leven.. Do daarin tot uiting komende energie kan worden overgebracht op iets anders, b.v. op harts tochtelijk beoefende kunst of wetenschap. En het schijnt wel, of dit door velen onbewust zoo wordt aangevoeld. Zegt men niet dikwijls: hij of zij is met de kunst getrouwd? Daarmede wordt dan bedoeld, dat hij al zijn kracht aan haar wijdt? En voelen we niet ook de sublimeering van de geslachtsdrift :n de liefde voor de kerk of voor de hemelsche bruid of bruidegom? Zoo roept Mechthild von Magdcburg uit: „Eija, Herr, minne mich sehr und minne mich oft und lange; je ofter du mich minnest, desto reiner ich werde; je heftiger du mich minnest, desto schöner ich werde, je langer du mich minnest, desto heiliger werde ich hier auf Erden". (O, mijn Heer, heb mij zeer lief en bemin mij vaak en lang; hoe vaker gij mij liefhebt, des te reiner word ik; hoe heftiger gij mij liefhebt, des te mooier word ik; hoe langer gij mij liefhebt, des te heiliger word ik hier op aarde.) En een andermaal uit zij zich aldus: „Dein Blut und mein Blut ist ungctrübt und eines, deine Minne und Meine Minne is ungetfeilt und eine, dein klein und mein kleid ist unbefleckt und eines, dein Mund ist ungeküszt und wird einer". (Uw bloed en mijn bloed is zuiver, uw liefde en mijn liefde is onver deeld, uw kleed en mijn kleed is onbevlekt en één, uw mond en mijn mond is ongekust en wordt tot één). De haatdrift kan b.v. gesublimeerd worden tot een geweldige strijdkracht tegen wat men kwaad acht. Vechtlust kan worden uitgeleefd in gcsublimeerden, d.i. in verhevenen vorm, wanneer zij zich richt tegen maatschappelijk onrecht, tegen leugen, tegen bijge loof enz. Ik hoop, dat vele lezers de moeite hebben genomen om het bovenstaande aandachtig te lez®n. Het was me niet mogelijk om het eenvoudiger en begrijpelij ker te zeggen. Maar het lijkt mij zoo gewenscht dat de menschen wat meer op de hoogte komen met de resultaten van de moderne wetenschap en daar door het leven en zichzelf beter leeren verstaan. Wij gaan verder. En wij stellen thans de vraag: welke zijn de driften, die in de menschelijke psyche leven? Het zijn er twee of juister gezegd: zij kunnen tot twee herleid worden en deze twee zijn tezamen tot één terug te voeren, n.1. tot den algemeenen levenswil. De twee driften zijn: de zucht naar zelfhand having en de zucht naar het behoud van de soort, waartoe men behoort. De eerste komt in den oorspronkelijken mensch tot uiting in den strijd om zich te voeden. De tweede in de voortplanting. Deze beide driften zijn onover winnelijk, onafscheidelijk aan de psyche verbonden. Zij zijn van het oogenblik af, dat de mensch zijn intrede deed in de wereld der levende wezens op aarde, de drijvende motoren geweest. Zij hebben hem leed en vreugde geschonken en hem nu eens een kreet van wanhoop, dan weer een jubelend lied ont lokt. Want in den mensch was ook de drang naar bewustwording d.i. naar persoonlijk heid. De mensch leerde i k zeggen. Dit is het begin der bewustwording. De opmerking is vaak gemaakt, dat in den enke len mensch zich steeds weer in versneld tempo üe gansche ontwikkelingsgang der menschheid her haalt. Deze opmerking is volkomen juist. We hebben slechts te letten op het kind. En in de ontwikkeling van het kind lezen wij die van de menschheid als geheel af. Het kind begint met een volkomen dier zijn, het kent niet anders dan zijn eigen begeerten, is zich van zichzelf in het geheel niet bewust. Het spreekt van zich zelf in deu derden persoon. Jantje wil melk hebben, Jantje wil op schoot zitten, enz. Pas op ongeveer driejarigen leeftijd verandert dit. Dan gaat het Ik zeggen en poogt niet meer onbewust, maar bewust zich te laten gelden. Welnu, de bewustwording heeft bij den primitie ven mensch in het verre verleden, evenals bij het mensch-kind van tegenwoordig als eerste gevolg, dat er moeilijkheden ontstaan, omdat men begrip gaat krijgen van goed en kwaad. Hoe poëtisch vinden wij deze gedachte verwerkt in de oude paradijslegende, waar Adam en Eva uit hun idylisch verblijf worden verjaagd, omdat zij hadden gegeten van den verboden boom, waarvan de slang had gezegd: „Maar God weet dat, ten dage als gij daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geopend worden en gij zult als God wezen, kennende het goed en kwaad." En nauwelijks is de onderscheiding tusschcn goed en kwaad ontsaan, of met de rust van den mensch is het uit, voor eeuwig uit. Van dat oogenblik af is het paradijs der onschuld, der gelukkige onwetend heid voor den mensch onherroepelijk gesloten. En voor hem ligt de lange, lange weg vnn moeite en strijd, van nederlaag en overwinning, den weg van strijd tegen zichzelf, d.i. tegen de in zijn psyche werkende driften. Want, bewust of onbewust ervan, hij wordt voort gestuwd door zijn ik-verlangen, door zijn verlangen om tot sterke, zedelijke persoonlijkheid uit te groeien. Van n a t u u r-m e n s c h gaat hij over tot rede-mcnsch. En de noodzakelijke voorwaarde hiertoe is de ontwikkeling van den geest. Want als ik zeg „van natuurmcnsch tot redc- mensch" dan beteekent dit niet anders dan van zie ligheid tot geestelijkheid. Of men het nog duidelij ker te zeggen: het beteekent de overgang van het onbewuste tot het bewuste leven. En hierbij is „on bewust" te verstaan als door de driften ge leid en „bewust" als door de rede geleid. Zooals ik echter reeds opmerkte, is het niet mo gelijk de driften te dooden Zij blijven als een onaf scheidelijk bestanddeel van de psyche bestaan. Dat dit feitelijk door ieder erkend wordt, blijkt uit d« bekende, populaire uitdrukkingen „de natuur gaat boven de leer" en „tegen de natuur is niet te vech ten". Wie dit vergeten is zal de diepste teleurstellingen ondervinden. Want telkens weder zal hij ervaren, dat driften, welke hij geheel overwonnen waande, de kop weer opsteken en op krachtige wijze zich uiten. Het leven geeft ons hiervan eiken dag de voor beelden. Laat ik er een paar van noemen. In ieder mensch leeft de zoogenaamde agressie drift, d.i. de aanvalsdrift en eveneens de zoogenaam de destructiedrift, d.i. de vernielingsdrift. Dit kun nen wij zeer duidelijk opmerken bij het zuivere na tuurwezen, dat het kind nog is. Een samenleving zou echter ten eencmate onmogelijk zijn, wanneer ieder mensch zich door deze driften liet leiden. Daarom wordt van jongsaf aan door ouders en op voeders aan het kind ingeprent dat het deze driften moet beteugelen en overwinnen. Het mag niet slaan, het mag de boel niet kapot maken. En inderdaad zien wij dan in den regel, dat deze driften gaande weg niet meer tot uiting komen. Maar dat dit niet beteekent, dat ze overwonnen en gedood zijn, blijkt helaas maar al te vaak uit de gedragen van den mensch, die komt in een toestand, waarin zijn rede zwijgt en haar heerschappij tijdelijk verdwenen is. Dit kan gebeuren bij hevige toorn en boosheid: dan breken de driften los en uiten zich ongeremd. Dan is de agressiedrift èloverheerschend, dan uit zich de plotseling losgebroken vernielzucht in een alles kort en klein slaan. Mtn denke hierbij ook aan dronke- manstooneelen, Learbij de driften remloos worden! Wij zijn te beschaafd om te moorden. Maar laat niemand zich verbeelden, dat hij de moorddrift in zichzelf heeft uitgeroeid. Of zou er één wezen, die niet moet erkennen, dat hij wel eens in den letter lijken zin des woords „doodelijk" heeft gehaat, dat de lust in hem is opgekomen om een medemensch het leven te benemen. Is er niet de oorlog met zijn gruwelen en WTeedhcden? Hoe zou deze menschen- slachting mogelijk zijn, wanneer de agressiedrift niet als een laaiende vlam losbarstte, omdat de rem der conventie, der zedelijkheid wordt weggenomen en omdat van de zijde der oorlogsmakers een recht streeks beroep wordt gedaan op de driften en deze driften worden geidealiseerd. Want in den oorlog wordt geen beroep gedaan op de rede, maar gespe culeerd op de natuur der menschen, d.i. op het beest, dat in ieder leeft en nooit sterft. Met beest bedoel ik hier de psychische driften. Welnu, wanneer iemand door deze driften zich laat leiden in vredestijd, staat hem straf te wach ten. In onze huichelachtige samenleving is het ten strengste verboden een medemensch te dooden, men raa£ zelfs niet eens stelen, wanneer men honger heeft. (Ik neem hier stelen in de opvatting, die alge meen geldig is en ook in 't wetboek van strafrecht wordt erkend en denk dus niet aan het fatsoenlijk, nette stelen). Doet men deze dingen toch, dan wordt men het kind van de rekening en heeft straf te on dergaan. Daarom wordt er dan ook heel weinig ge moord en gestolen, niet alleen, omdat de wet 't ver biedt, maar meer nog omdat men het verkeerd vindt en omdat men dus zijn moord- en steelzucht, d.i. zijn agressiedrift, in toom houdt Maar nauwelijks is de oorlog losgebroken of moord en diefstal zijn geoorloofd. Wat is oorlog anders dan roofmoord? In den oorlog gelden de zedelijke nor men niet meer. Stelselmatig wordt daarom den sol daat geleerd, tot in het onredelijke toe, gehoorzaam te zijn. Voor hem mag slechts bestaan het bevel, En dit bevel sluit zich volkomen aan bij zijn diep ste natuurlijkheid, welke in de volvoering van het bevel zich kan uitleven, zonder door redelijke, zedelijke overwegingen te worden geremd. In dit licht bezien, wordt de oorlog niet anders dan een huiveringwekkende terugval van cultuur tot natuur, d.i. van beschaving tot barhaarsrhheid. Zij, die oorlog en militairisme verdedigen, wijzen hiertegenover op iets anders, schijnbaar met recht. Zij zeggen namelijk dat in den oorlog offers worden gebracht voor het vaderland en zij laten niet na om met nadruk daarop te wijzen als iets ver- De meest drukke tijd voor toto's en vergrootingen is begonnen. Van alle zijden toeloopende opdrachten moeten op tijd klaar zijn. Hiervoor is Uwe geachte medewerking ook noodig: „GELIEVE UW BESTEL LINGEN VOOR ST. NICOLAAS ZOO VROEGTIJDIG MOGELIJK TE DOEN". Fotogr. Atelier ARPAD MOLDOVAN Nieuwe Hiedorp Zie onze advertentie verder. GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF Garage C NIEUWLAND. BERGEN. hevens. Als wij lezen wat er bij officieele gelegenhe den b.v. in redevoeringen bij het graf van den onbe kenden soldaat of bij de onthulling van oorlogsge denkteekencn wordt gesproken, dan krijgen wij den indruk alsof die gevallenen, die den nfgrijselijken oorlogsdood hebben gevonden, zich hebben geofferd, zich hebben gegeven aan het vaderland (wat dan feitelijk beteekent, dat zij gevallen zijn voor de be langen van de oorlogsmakers). Maar is dit inder daad het geval? Neen! Want de soldaten vechten niet om zich-zelf te offeren, maar om anderen tot hun slachtoffers te maken! Hun doel is niet om gedood te worden, maar om te dooden! En in dit dooden leeft zich hun vrijgekomen agres sie-drift op noodlottige wijze uit. Laat dit genoeg zijn om ons goed te doen begrij pen dat de driften, welke leven in de psyche van den mensch, niet gedood kunnen worden. Dit zou geheel troosteloos wezen, wanneer er niets anders tegen over stond. En nu kom ik terug op wat ik in het eerste deel van dit artikel schreef. Wij kunnen onze driften niet alleen onderdrukken, maar ook sublimeeren. Dit wil dus zeggen, dat de energie, de spankracht welke in de driften tot uiting komt, gebruikt wordt op redelijke wijze. Met andere woorden: de energie moet door den mensch redelijk worden beheerscht en geleid. Indien dit gebeurt, wordt de in de psyche opge hoopte kracht niet meer een aan de menschheid en hare cultuur vijandige, maar een zegenrijke kracht, waarvan wij in de toekomst ongekend-groote ver wachtingen mogen koesteren. T.aat ons toch nooit vergeten welk een geweldige hoeveelheid energie thans verbruikt wordt, b.v. door groote industrieelen, door handelsmannen, terwille van de bevrediging van hun geld- en eerzucht. Als deze energie gesteld werd in den dienst der mensch heid, zou zij geen vloek, maar een zegen voor haar zijn. Waar het derhalve op aankomt is dat het ge meenschapsgevoel den mensch steeds meer er toe brengt om zijn driften te stellen in den dienst der menschheid. Dan kan hij zich uitleven in hoogeren zin. Want de behoefte om zich uit te leven zit in ieder. Hij wordt daarin slechts belpmmord door de rem der openbare meening en der officieele moreele op vattingen. En hij gevoelt zich daardoor onbevredigd. Hoe anders wordt het wanneer hij zijn driften gaat sublimeeren. Dan wordt hij een strijder niet tegen menschen, maar tegen toestanden instellingen, ge bruiken en in zijn strijd zal hij zich gelukkig ge voelen, omdat er harmonie gekomen is tusschcn zijn psychisch verlangen en zijn door de rede geleiden wil. Langs dezen weg groeit hij van natuurlijk wezen tot geestelijk wezen uit. Wij hebben dit in het bijzonder in dezen tijd ern stig te ovnvegen. Want deze tijd is zeer zwaar en brengt den mensch groote moeielijkheden, niet het minst omdat hij geweldige spanningen oproept. Deze spanningen zijn op den duur niet te dragen en moe ten worden afgereageerd, zooals de psychologische vakterm luidt. Er is een groeiende haat als gevolg van de crisis toestanden, er is een opkomende vechtlust. Slechts tijdelijk worden deze verdrongen door afleiding als wedstrijden, feesten, nationale vertooningen. Maar na de verdringing doen zij zich weer met volle kracht gelden. Daarom leven wij als op een vulkaan, die ieder oogenblik tot uitbarsting kan komen en het is niet te voorspellen van hoe grooto hevigheid deze zal wezen. Dan zal het zijn of lang bedwongen demonen op de wereld aanstormen om haar tot een hel van ellende, tot een chaos van satanische krachten te maken. Wie dit klaar en duidelijk ziet, zal het als zijn taak en zijn plicht gevoelen om een ideaal te pre diken en de massa's op te roepen tot den strijd daar* voor. Haar driften zoeken een uitweg. Zij zullen moe ten leiden tot vernietiging en verwoesting of tot opbouw van een nieuwe cultuur. Zoo staan wij dan voor een belangrijke keuze in onzen verwarden tijd. Arme wereld en arme menschheid, wanneer die keuze niet wordt bepaald door zuiver menschelijke overwegingen, waardoor de driften worden gesubli meerd tot krachten voor een samenleving van hoo gere orde. Wee de wereld, wanneer die keuze.gedaan wordt uit de zucht om zich niet als menschen, maar als klasse te handhaven. ASTOR. P.S. Ik heb nog een paar brieven te beantwoorden. Bij nader inzien zal ik dit particulier doen. Maar het zal nog wel enkele dagen duren, om dat ik momenteel óverbczet ben.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 1