VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De vroolijfce thuiskomst
DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE
Wie heeft gelijk?
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 3 November 1934. No. 9588.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Door Sirolf, vrij bewerkt nnar liet
Engelsch.
(Nadruk verboden
alle rechten voorbehouden)
MAG ik me even voorstellen?
Mijn naam is Vlcuters,
Herman Vleuters. Ja, ik
woon in Noordveen. Maar zomers
gaan we altijd voor vaeantie naar
de stad. Ja, ik hou van het groote
leven. Nou, van dc zomer zijn we
er ook weer geweest. Twee weken.
Tja, en niet om me zelf te roemen,
maar dank zij mijn voortreffelijke
regelingen, zou onze thuiskomst
In Noordveen zonder ecnige moei
lijkheid hebben plaats gevonden,
als Mina, mijn vrouw, er niet op
gestaan had, uit de stad een 2 kilo-
pak zangzaad mee te nemen, voor
Piet, onze kanarie. Ik deed alles
om Mina ervan terug te houden.
Maar ze wilde er niet van hooren.
„Nee", zei ze, „ik heb cadeautjes
voor Carlien (dat is onze dienstbo
de) en voor Fifi (dat is onze dwerg
pincher) en voor Bart je (dat is on
ze kater) en nou wil ik niet met
leege handen voor Piet thuisko
men.
Ik gaf dus toe. In den zaadwin-
kel legde Mina den winkelier uit,
dat ik de slechte gewoonte had,
pakjes te verliezen. Daarom zocht
de winkelier een groote, langwerpi
ge doos, en deed daar het pak
zangzaad in, en maakte er met
bruih papier en touw een mooi
pak van.
„F.n denk er om", zei Mina, toen
we eindelijk op weg nnar het sta
tion waren, „dat je in den trein,
nis je met iemand in gesprek raakt
niet dodelijk weer begint met je
visite-kaartjes uit te doelen. Ik
verbied het je, begrepen?!"
Op dat oogenhlik was ik woest
over deze opmerking. Ik had nog
ongeveer een 150 visitekaartjes bij
me, en ik vind het nu eenmaal
echt deftig, iemand mijn kaartje te
geven. Mina voelt dat zoo niet. Die
is niet zoo thuis in do groote we
reld. F.nfin, we zaten nauwelijks in
de coupé, of er kwam een meneer
bipnen. Ik heb nog nooit van mijn
leven een menschelijk wezen ge
zien, zóA belast en beladen met
pakken en pakjes in bruin papier,
als die man. Behalve dan Mina.
We deelden het bagagenet broeder
lijk en hij bleek een aardige vent
te zijn. Ik had hem graag een half
dozijn van mijn visite-kaartjes ge
geven, want zooals ik zei, ik bad
er nadat ik de kellnors in het hotel
en de kamermeisjes en de liftjon-
gen er van gegeven had, nog een
150 over.
Naar zijn uiterlijk te oordeelen,
was hij een soort van diplomaat
of een minister of zoo. En ik fluis
terde dat tegen Mina. Nu, het
was mijn schuld niet, en evenmin
de zijne, dat hij ten slotte bleek
reiziger in suikerwaren te zijn. Hij
was een echte heer, want hij gaf
Mina een monsterzakje zuurtjes
zoo maar cadeau. Ik kon hem
niets terug aanbieden, maar ik
hielp hem bij het uitstappen en
reikte hem zijn pakjes aan. Overi
gens was dc reis zonder cenig bij
zonder voorval.
Carlien wachtte ons thuis op,
stralend en met een schoone schort
voor. De hond kefte en Bartje
sloeg zijn nagels in mijn kuit. Mi
na ging meteen naar boven om uit
te pakken. „Hier," zei ze tegen mij,
terwijl ze het groote, langwerpige
bruine pak voor me op tafel leg
de, „doe ook wat. Maak dat pak
zangzaad nu eens voor Piet open
en geef hem een dubbele portie. Hij
heeft een kleine hartversterking
noodig."
„Hm", zei ik, „er zijn er wel
meer, die een kleine hartverster
king noodig hebben."
„Zoo", zei Mina scherp, „neem
dan ook maar een hapje zangzaad.
Nee, je hoeft niet naar dc kast
van het buffet te kijken. Het buf
fet is afgesloten en bovendien is
die kruik al een half jaar leeg!"
Mina ging naar boven. En ik
ging inwendig mopperend aan het
uitpakken van het vermaledijde
zangzaad. Toen ik het deksel van
de doos echter oplichtte... viel ik
bijna in zwijm. Ik dacht dat ik
droomde. Ik liep naar de gang en
riep: Mina, kom dadelijk beneden!
Mina kwam, hevig geschrokken.
„Je wil toch niet zeggen, dat je
het zangzaad over de vloer hebt ge
gooid?!"
„Er is een wonder gebeurd, Mi
na", zei ik bewogen, op de doos
wijzend: in plaats van twee kilo
zangzaad, lagen er twee... groote
flesschen, belegen, oude portwijn
in!
„O, wat een ezel ben je toch!"
riep Mina uit, „je hebt die meneer
natuurlijk het pak met zangzaad
aangegeven, toen hij uitstapte."
„Pardon," zei ik verontwaardigd,
„hij heeft zelf de pakjes aangewe
zen."
„Wat een ramp," jammerde Mina.
„Ramp? Kom, kom, Mina, je
moet altijd de lichtpuntjes opzoe
ken. Arme man, ik hoop maar dat
zijn vrouw een kanarie heeft. Ove
rigens
„O, Herman, waarom heb ik je
ook verboden, om hem een van je
visitekaartjes te geven. Dan kon
hij ons ten minste vinden. Nu is hij
zijn port kwijt."
Dat was dus onze thuiskomst.
Die tenslotte een vroolijke werd.
Hoewel er vier glaasjes port noo
dig waren, om Mina over haar
wroeging heen te helpen, vanwege
haar verbod om mijn visitekaartjes
uit te dcelen.
De op rijkdom belaste (of menigeen):
Heel mijn leven
Is één streven
Is één dranp naar geld en goed
Al wat heerlijk,
Wat begeerlijk,
Wat van waard', is overvloed!
Mijn gedachten
En mijn krachten
Zijn één enkel doel gewijd:
M' in schatten baden
En m' overladen
Met rijkdoms gulden wcrk'lijkheid.
Zijn satelliet (of de vleistem van zijn geweten):
O, evenknie van god Merkuur!
O. koninklijk verstand!
Nergens, nimmer was een stuur
In zoo bekwame hand!
Zoo zeker 't water wassen moet,
Wanneer 't is eb gen-eest,
Zoo zeker wast Uw overvloed
Door Uw begaafden geest.
Ge zijt, gelijk de zomerzon,
Die straalt aan 't firmament,
Een hemelsch licht, een levensbron,
Gij!, bovenaardsch talent!
Een wijze (de vermanende stem van het geweten of ook
wel de naijverige):
Mensch! Wie ge zijt! Laat niet alleen U leiden
Door zucht naar aardsch bezit, naar macht en geld!
Ach! Tracht deez' felle passie te bestrijden!
Hem noem ik zwak, die haar geen perken stelt!
Ge roemt U sterk! Wes dan den kamp vermijden?
Want ge ontwijkt der hartstochten geweld!
Zoo zeker als de waat'ren moeten zwellen.
Wanneer de eb zijn diepste punt bereikt,
Zoo zeker laat zich evenzeer voorspellen.
Dat straks de vloed voor 't dalend tij weer wijkt.
En zoo men U de zon tot beeld wil stellen:
Weet, dat ze rijst slechts, tot z' in 't zenith prijkt.
Zooals de waat'ren vallen en weer stijgen,
Zooals de zonne beurt'lings rijst en daalt,
Zooals aan dagen zich de nachten rijgen,
Men 't graan, dat nu goedkoop, straks duur betaalt,
Zoo kan 't fortuin zich heden voor U neigen,
Terwijl U morgen 't noodlot achterhaalt.
Ge noemt U rijk! Is dat de hoogste zegen?
Is aardsch bezit niet al vergankelijkheid?
Het grootste geluk geeft wat het zwaarst verkregen.
Ge wilt het proeven? Kies den zwaarsten strijd!
Er is geen keuze tusschen meerd're wegen.
Verwin Uzclfi Uw hartstochten ten spijt!
Een nog wijzere:
Bij komen hoort heengaan,
Bij tegenzin lust,
Na vallen komt opstaan,
Na arbeid komt rust.
Bij slagen hoort falen,
Bij luiheid hoort vlijt,
Na stijgen komt dalen,
Na vrede komt strijd.
Ook hij, die gebrek leed,
Ziet soms niet op geld,
Wat nu nog geluk heet.
Wordt straks niet geteld,
Het liefste van heden
Heeft morgen geen zin,
Gehaat of aanbeden,
't Heeft eind' en begin.
F.r kan op deez' aarde
Niets blijvende zijn.
De meest vaste waarde
Blijkt altijd toch schijn.
Om 't stof'lijke geven
Is niet altijd slecht,
Naar 't geest'lijke streven
Is niet altijd recht.
Zich zelf overwinnen
Is d'opgave vaak.
Doch richt, mensch. Uw zinnen
Niet slechts op dien taak.
Verand'ring is 't leven!
En stilstand is dood!
Beperkt is ons streven,
De schepping is groot!
A. E.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U oekend:
dat er onder de Duilsche vorsten
met den naam Frederik, vier zijn
geweest, die respectievelijk den
bijnaam hadden van De Strijdbare,
Dc Zachtmoedige, De Wijze en De
Rechtvaardige?
dat Frederik I (De Strijdbare)
keurvorst van Saksen was, 29
Maart 1369 te Altenburg geboren
werd en 6 Januari 1428 overleed?
dat Frederik II (de Zachtmoedige)
een zoon van den voorgaande was
en 22 Aug. 1411 geboren werd en
7 Sopt. 1464 overleed, twee zonen,
Ernst en Albrecht achterlatend?
I
dat Frederik III (de Wijze) een
zoon was van keurvorst Ernst en
17 Januari 1463 te Torgau geboren
werd en 5 Mei 1525 overleed? Dat
hij een voorstander der weten
schappen was, Luthcr beschermde,
doch niet diens leer omhelsde?
dat Frederik Augustus I (de
Rechtvaardige), eerst keurvorst, la
ter Koning van Saksen was? Hij
werd 23 December 1750 te Dresden
geboren en overleed 5 Mei 1S27.
HUMOR
„Geluk!", riep de wijsgeer uit, „is
het volgen van een ideaal, niet
het bereiken ervan!"
„Heeft U wel eens geprobeerd,"
merkte een doodgewoon mannetje
op, „om achter de laatste tram aan
te rennen op een regenachtigeij
avond?"
Stedeling uit New-York (zich uit
slovend bij een bezoek aan een In
dianen nederzetting) tot Indiaan:
Bleekgezicht verheugd Roodhuid
te zien. Bleekgezicht hoopt het
groote Opperhoofd zich vandaag
kiplekker voelt.
Indiaan (zijn maat roepend): Hé,
Karei, kom eris effc hier, mot je
'ns luistere, die vent is kinds ge*
worde!
De heuvel was steil en de kar
zwaar. De ezel deed zijn best, maar
eindelijk stopte hij toch en wilde
geen duim meer vooruit. De voer
man zag een man voorbijkomen:
„Doe me een plezier," riep hij, „en
help me een handje met die kar
tegen den heuvel op. Hij is te zwaar
geladen voor één ezel!"
Het bakvischje had al minstens
honderd domme vragen aan den
boer gedaan, die op zijn akker be
zig was. „Meneer", vroeg ze ten
slotte, „waarom rijd U eigenlijk
met die stoomwals over het land?"
„Omdat ik dit jaar aardappelpu
ree teel!", was het antwoord.
131. Maar op zekeren dagen, toen het
zonnetje fel scheen en Struisje het ei
even verlaten had voor een kleine wan
deling, omdat het nu toch wel warm
bleef, kwam Profjo aangeslopen. Het el
trok hem zoo erg aan, dat hij er niet kon
afblijven. Hij had het graag voor zijn
verzameling.
132. En toen Struisje een poosje weg
scheen te blijven, pakte Profje het opeen»
vast en nam het mee naar de tent. HIJ
legde het voor zich op een deken, peuter-
do er met een mesjo een klein gaatje in
en blies alles wat er in was in een kom,
die hij had klaargezet.
133. Toen Struisje terugkwam, was hij
verbaasd zijn ei niet meer te vinden,
maar hij begreep al dadelijk wat er ge
beurd was. Hij holde naar de tent en
zag juist hoe Profje het leege, lichte et
voorzichtig tusschen watten in een van
de koffers legde, bij de rest van de
verzameling.
134. Profje had bij de nadering van
Struisje graag weg willen loopen, zoo
boos keek deze, maar dat kon niet meer.
Profje dook bang in elkaar en zei gauw:
Ik zal het je teruggeven Struisje, heusch
je krijgt het terug. Als we weer thuis zijn
krijg je een nieuw, ik zal in elke winket
er naar zoeken en anders krijg je twintig
kippeneieren er voor in de plaats.
135. Maar Struisje lachte verachtelijk.
Bah, zei hij, een leeg ei zeker. Kan daar
een klein struisvogeltje uitkomen? Of uit
een kippenei? En hij draaide zich om en
ging er van door. Met groote stappen liep
hij de richting uit van de struisenkolonic.
Profjo riep: Blijf, blijf toch Struisje, ik
zal het nooit meer doen en je krijgt iets
moois van mij, heusch. Maar Struisje
dacht er niet aan, terug te komen, en
Profje kon hem niet inhalen.