Weggebruikers, opgepast! Geestelijk L,evën De groote leunen. KIJKEÏ1 is KO0PEn uj CLOECK Tijdige voorbereiding is noodzakelijk Zaterdag 15 December 1934, Postrekening No. 23330 SGDAGEB 78ste Jaargang. No. 9618 COURANT. Int. Telef. No. 20 Dit blad verschijnt dagelijks. Dehalve Vrijdags. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst Uitgave der N.V. yh. P. Trapman Co., Schagen. 20 PAGINA'S. Prijs per 3 maanden f 1.80 Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent vbewljsno. inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. door Astor. IK loop al heel lang rond met de gedachte, wel ke ik in dit artikel zal uitspreken en ontwik kelen. Eigenlijk begrijp ik soms niet dat ik haar nog moet uitspreken, zóó voor de hand liggend schijnt ze mij. Maar men krijgt soms den indruk, dat de groote meerderheid der menschen juist het meest zichtbare niet ziet en het meest in 't oog val lende niet opmerkt. En zoo zal het ook wel wezen ten opzichte van wat ik aanduid als „de groote leugen". Deze groote leugen bestaat hierin, dat wij open lijk en officieel een bepaalde moraal erkennen en huldigen en dat wij tegelijkertijd die moraal prak tisch verwerpen. Dit wil ik in dit artikel aantoonen in de hoop, dat vele lezers daardoor tot een juister Inzicht in de bestaande werkelijkheid zullen komen. In theorie is onze moraal heel mooi. Van jongs af aan wordt zij ons geleerd, door ouders, dominé's, pastoors, onderwijzers. Welke is die moraal? Gewoonlijk noemt men haar Christelijk en vat haar samen in de nieuw-testamentische formule: al wat gij wilt dat de menschen u zouden doen, doet gij hun alzoo. Dit is echter niet specifiek christelijk. Want reeds vóór het optreden van het christendom werd de in deze formule bevatte wijsheid verkondigd. Ik zou daarom liever willen spreken van algemeen menschelijk. Tegen de-ze algemeen menschelijke mo raal komt niemand in verzet. Nog niet zoo heel lang geleden werd zij in een radio-rede door een niet- christen, nl. door prof. Leo Polak met klem ver dedigd. Zonder de minste vrees voor tegenspraak durf ik zeggen, dat niemand ook maar het minste bezwaar maakt, wanneer ik beweer, dat de grondslag der zedelijkheid niet anders kan en mag zijn dan de bo vengenoemde formule. Ik ben er absoluut zeker van dat, wanneer ik zou staan in een vergadering van echte Roomschen of van zuiver Calvinisten of van onvervalschte Joden en wanneer ik dan zou zeggen: gedraagt u naar den regel „al wat ge wilt dat de menschen u zou den doen, doet gij hun alzoo", ik van ieder bijval zou hebben. Ja zelfs ga ik verder: gesteld dat ik een ministerraad bijwoonde, waar alle ministers van Colijn af tot Oud toe, tegenwoordig waren en dat ik een oogenblik het woord kreeg en tot hen sprak: „groote, machtige heeren, het is mij, naar ik hoop, geoorloofd om in Nederland, hetwelk gij regeert te verkondigen, dat de grondslag van onze zedelijkheid niet anders mag zijn dan wat het evangelie ons leert en dit is uitgedrukt in de zooevengenoemde woorden en wij vatten dit gewoonlijk samen in het ééne woord .liefde", dan zou ik tot antwoord krij gen: Wel, mijn waarde Astor, daartegen hebben wij niet het minste bezwaar. Gij weet toch, dat ik een overtuigd, belijdend christen ben, zou Colijn kun nen zeggen. En Slotemaker do Bruine zou mij aan zien met een paar verbaasde oogen en uitroepen: weet ge dan niet dat ik jaren lang dominé ben ge weest en van den kansel die moraal heb gepredikt? En de Roomsche ministers zouden verzekeren dat hun pastoors precies hetzelfde doen en de guitige, geestige Marchant en het finantieele genie Oud zou den heel gemoedelijk mij verzekeren, dat ik een heel goed werk doe, als ik den menschen voorhoud om naar dien gulden grondregel der moraal te leven. En indien ik in een volksvergadering het woord zou voeren, staande voor een zeer gemengd pu bliek, dan zou een goedkeurend gemompel opgaan, als ik beweerde, dat wij ons hebben te gedragen volgens dien gronregel. Kortom: deze grondregel wordt algemeen erkend. Zelfs door de regeering, do orde politie, de justitie, het leger!! Maar nu de toepassing! Van die toepassing komt niets terecht die toe passing wordt beschouwd als een uiting van dwaas heid of van misdadigheid, welke niet wordt geduld In een geordende maatschappij, die haar naam als christelijke maatschappij moet hoog hou den. Dit is de groote leugen, waarin wij leven, dat wij een moraal erkennen, waarvan wij de toe passing niet dulden. En wij zijn aan dien leugen zoo gewend, wij zijn er zoo geheel mee vertrouwd ge raakt, dat wij er niet eens meer erg in hebben. Wij vinden het gewoon om eiken dag opnieuw dingen te zien gebeuren en er aan mede te doen, die abso luut in strijd zijn met den grondregel der zedelijk heid. Men zou, als het in wezen niet zoo droevig was, geneigd zijn om het uit te schateren van wege de be lachelijkheid, als men ziet hoe de wereld openlijk en officieel een moraal huldigt, welke zij in de prak tijk verwerpt. Maar dit is juist het bedenkelijke van het geval: de groote meerderheid merkt niets van de leugen, waarin zij leeft Het is raadselachtig, het is ongeloofelijk en toch is het zoo! Een soldaat, een korporaal, een generaal, een mi nister van defensie kunnen doodkalm in een kerk zitten, an luisteren naar de predikatie van een pas toor of een dominé, die staat te verkondigen: hebt elkander lief. En zij krijgen zelfs geen kleur; zij schamen zich niet! En de dominé of de pastoor is niet sprakeloos van verbazing, wanneer hij zulke geuniformde menschen onder zijn gehoor ziet zitten. Wij loopen langs de straat en ontmoeten b.v. een armen bliksem, die ellendig gekleed is, op wiens ge laat gebrek en zorgen diepe groeven hebben getee- kend, wiens oogen geen levenslust, maar levensmoe heid weerspiegelen en wij gaan hem voorbij zonder dat het tot ons bewustzijn doordringt, hoe zijn heele verschijning een bespotting is van onze prachtige moraal. Wij vinden het normaal (let wel: normaal!) dat er de sohrilste tegenstellingen bestaan tusschen rijk en arm, dat overdaad en weelde voorkomen naast gebrek, ontbering en ellende in een wereld, waarin voor allen genoeg is. Als een jonge man, die van zijn ouders en van zijn Roomsche of Protesjantsche opvoeders geleerd heeft zijn medemenschen goed te behandelen, het in zijn hoofd krijgt om te weigeren soldaat te worden, omdat hij zijn naaste niet wil dooden dan wordt hij gestraft. D.w.z hij wordt gestraft omdat hij wil toepassen, wat hem geleerd en voorgehouden is. Denken wij eens aan den handel. Iemand, die be kend stond als zeer achtenswaardig en bij wiens dood zeer waardeerende woorden werden gespro ken, een geëerd burgemeester op een Noord-Ho'- landsch dorp zeide eens tegen mij, toen we over handel spraken: „als ik u een koe zou kunnen ver- koopen voor honderd gulden boven de waarde, dan zou ik het zeker doen; dat is handel!" Ik heb hier maar enkele voorbeelden genoemd. Waar het op aankomt is: dat dit en zoo oneindig veel meer zonder protest wordt aanvaard en nor maal wordt gevonden en dat bijna niemand hierin ziet de volkomen verloochening van den grondregel der moraal. Dat is de groote leugen, waarin wij leven. Ik wil het nog krasser uitdrukken: onze gan- sche samenleving is de ontken ningder moraal, welke zij open lijk zegt te aanvaarden. Dit is ongetwijfeld een scherp oordeel. Ik spreek dit oordeel echter wèl overwogen uit en met groote innerlijke verzekerdheid. O, ik weet best, wat men hiertegen pleegt aan te voeren. Zijn er dan geen liefdevolle menschen, zijn er niet die met groote on baatzuchtigheid en met warme toewijding zich geven aan werken van barmhartigheid, van ziekenverzor ging, van volksveredeling, zeggen zij. Of ze werpen mij tegen dat ik vergeet dat er nog menschen zijn als Albert Schweitzer, als Domela Nieuwenhuis, enz., die toch waarachtig niet zichzelf zoeken of hebben gezocht, dat ik vergeet die stillen in den lande, lie enevoudigen, welke in hun kleinen kring zoo ont zaglijk veel goed doen en tot zulk een grooten ze gen zijn. Dit alles is mij niet onbekend en geloof me, ik waardeer deze menschen ten volle Dit verandert echter niets aan het feit, dat onze maatschappij, wat haar karakter betreft de zuivere menschelijke moraal ontkent. Want dit karakter brengt met zich mede, dat er is de strijd van allen tegen allen. En dit is niet een strijd (was het maar zoo!) om in de ontwikkeling zijner geestelijke en physieke krachten boven anderen uit te blinken, om uiéér dan anderen te z ij n, maar om méér dan an deren te hebben. Onze maatschappij geeft ons één worstelpark te zien, waarin allen trachten om het zoo goed mogelijk te hebben. In dieworsteling is een klein deel zoo gelukkig te slagen, maar het overgroote deel brengt het niet verder dan zich met moeite staande te houden en zeer groot is het aantal van hen, die tot een leven zonder eenige vreugde, zonder hoop en zonder toekomst, zonder uitzicht op beter vervallen. En deze samenleving met haar harden, wreeden bestaansstrijd noemt zich christelijk, d.w.z. huldigt de moraal: al wat gij wilt, dat de menschen u zou den doen, doet gij hun alzoo! En de meesten hebben er zelfs geen besef van dat zij leven in leugen. Zij voelen niets van de jammer lijke tegenspraak. Moeten wij nu in deze groote leugen maar blijven door modderen? Ik zie maar twee mogelijkheden. De eerste is dat wij onze maatschappij, onze maat schappelijke orde(ü) handhaven met de zielige ver ontschuldiging, dat het niet anders kan. Maar laten wij dan tenminste zóó eerlijk zijn( dat we die verheven moraal overboord wer pen. Want het is toch heusch te mal om maar to blijven doorgaan met te verzekeren, dat wij als hoogsten levensnorm aanvaarden het gebod der liefde (wat zoo noemen wij immers die idee, die grondidée der moraal), terwijl wij een levens praktijk aanvaarden, welke daar onmogelijk mede te rijmen is. De tweede mogelijkheid is, dat wij den leugen over winnen door het leven met de moraal in overeen stemming te brengen. Is dit uitvoerbaar? Wat mij persoonlijk betreft: ik zeg ja! En ik wil het open lijk uitspreken, dat ik er heel sterk van overtuigd ben dat b ij n a alle voorwaarden daarvoor aanwe zig zijn. De menschheid beschikt tegenwoordig over de technische middelen om alles, wat de menschen noodig hebben: voedsel, kleeding,huisvesting, intellec- tueele en aesthetische bevrediging, in overvloed te verschaffen. Nieman behoeft gebrek te lijden, niemand b e h o ef t in stompe onwetendheid, in ge mis aan schoonheid zijn leven door te brengen. Wat hij mist, wordt hem eenvoudig onthouden, omdat hij in dien zooeven genoemden bestaansstrijd de zwak kere is. Het komt er slechts op aan te komen tot een eerlijke distributie der door allen voortgebrachte stof felijke en geestelijke goederen. En dat dit gebeurt is een eisch van de gehuldigde mo raal. Daarom wil die moraal handhaven in haar volledige toepassing! Ik zeide zooeven dat bijna alle voorwaarden om het levén met de moraal in overeenstemming te brengen, aanwezig zijn. B ij n a. Want iets ontbreekt er nog aan. Er ontbreekt n.1. het geloof in die moraal. Hiermede bedoel ik, dat de overgroote meerderheid der mcnscheïfer niet van doordrongen is, dat deze moraal ooit zal kunnen heerschen, dat zij niet in overeenstemming is met het wezen, mei de natuur van den mensch. Welnu, ik ontken dit Ik meen dit te mogen ontkennen op goeden grond. Hierbij zie ik werkelijk niet voorbij, dat het den schijn heeft of de mensch niet anders is dan een zelfzuchtig wezen. Maar ik bedenk tegelijkertijd, dat hij in deze om brood en geld vechtende werold in de richting der zelfzucht gedreven wordt, gedreven maar al te vaak tegen zijn diepste gevoelens in. Hij weet drommels goed dat hij daarmede niet humaan, niet zedelijk handelt! Wilt ge 't bewijs? Spreek dan eens van hart tot hart, van ziel tot ziel met een medemensch. Dan zult gij ervaren, dat in ieder mensch iets aanwezig is van gevoel voor den naaste, dat de menschenliefde in kiem in ieder een sluimert, zelfs in het hart van hem, die door de wereld als misdadiger wordt gebrandmerkt. En mij komt voor den geest het woord van Louise Michel, de Fransche revolutionaire met het groote, warme hart, het woord: de menschen zijn niet slecht, maar zij dwalen! Juist zij dwalen uit onkunde, uit gebrek aan in zicht. Zij denken niet na over de vraag of de mensch- verhoudingen ook anders kunnen zijn. Daarom blij ven ze in de leugen voortleven. Maar dan is het ook onze taak die leugen in het licht te stellen. En hoe zouden wij dit beter kunnen doen, dan door te wijzen op de rampzalige gevolgen, welke voortkomen uit de volharding in die groote leugen? Denkt u eens één oogenblik in dat de paus, de bisschoppen, de pastoors, de synode en alle dominé s den moed hadden om te zeggen de moraal, vvelko wij prediken, de morraal der menschenliefde moet practisch worden toeepast, moet in daden worden omgezet! Als dat gebeurde, als daarna werd gehandeld dan bestond onze maatschappelijke orde niet meer. Ik vermoed dat het nooit zal geschieden. Maar wel iets anders. De stoffelijke en zedelijke nood, waarin millioenen verkeeren, zal den mensch dwingen om na te den ken over de vraag of wij maar moeten blijven voort leven tegen de moraal in. De behoefte aan uitkomst zal steeds sterker moéten worden. Men zal steeds meer moeten inzien, hoe ongerijmd het is dat, waar de natuur en de geperfectioneerde techniek in on- metelijken overvloed alles verschaffen, wat de men schen behoeven, er nog gebrek en ellende geduld wordt. Zoodoende zal zich als vanzelf aan de mensch heid opdringen de noodzakelijkheid om niet ia theorie, maar in de praktijk den grooten grondregel der moraal te aanvaarden. Nood leert bidden, zegt een oude vaderlandsche spreuk. Ik zou haar willen veranderen in „nood leert denken" of „nood leert zoeken". Te zoeken hebben wij naar de toepassing van de moraal. Van de moraal, die nota bene officieel door kerk en staat wordt gehuldigd! Van de moraal, wier toepassing echter door do machthebbers tot dusverre niet geduld wordt. Want het is bitter 't te moeten zeggen zij zijn de verdedigers van een „orde" welke de moraal ont kent. Daarom zie ik in dezen verwarden tijd, in alle woelingen en in alle vaak ruwe bewegingen, in de daarin tot uiting komende geestelijke worstelin gen als diepen ondergrond den kamp van twee le vensbeschouwingen, die heftig tegen elkaar botsen. Do ééne levensbeschouwing is de aanvaarding van den meedoogenloozen bestaansstrijd, die in haar bit tere gevolgen een weinigje verzacht wordt door tot liefdadigheid gedegradeerde liefde. Do and(^ is de aanvaarding in volle consequentie van den gulden grondregel der moraal: al wat gij wilt dat de men schen u zouden doen, doet gij hun alzoo. Welke levensbeschouwing zal het op der^Pyuur winnen? Wie gelooft in eeuwige wording, in evolutie, in groei der menschheid heeft zijn antwoord klaar. Hij weet met Innerlijke zekerheid dat, misschien door gruwelijken strijd, door bloedige catastrofen heen, de tweede levensbeschouwing zal triomfeoren. Eens zal de menschheid den grooten leugen te boven ko men. Want ondanks alles wordt zij gedreven op den weg, die voert naar licht en waarheid. ASTOR. LUXE HUPMOBIEL, '31—'32, zeer mooi, 39000 K.M. gel., f675.—. Garage C. NIEUWLAND, Bergen. HET NIEUWE JAAR BRENGT NIEUWE VOORSCHRIFTEN. Als de laatste slag van twaalven in dit jaar ver stomd is, zullen er weer enkele nieuwe voorschriften voor de weggebruikers in werking zijn getreden. Zoo als men weet, zijn de meeste dezer bepalingen reeds in den afgeloopen zomer gepubliceerd, doch ons is gebleken, aldus schrijft de A.N.W.B., dat er nog maar al te veel menschen zijn, die de sindsdien verstre ken maanden hebben laten verloopen zonder de noodige voorbereidingen te treffen. En omdat de nieuwe voorschriften al zoolang bekend zijn, zou het best kunnen gebeuren, dat hier en daar de po- litie het nieuwe jaar begint met een strenge controle, j Men kan er nü nog in voorzien en dus met zekerheid een anders onvermijdelijk proces-verbaal voorkomen! Allereerst laten wij hier volgen de eischen, waar aan auto's en motorfietsen moeten voldoen. Tusschen haakjes is bij de op 1 Januari 1935 in werking tre dende voorschriften het woord „Nieuw" vermeld. Het roode achterlicht van motorrijtuigen op meer dan twee wielen mag niet hooger dan 1.25 meter boven het wegdek ge plaatst zijn (nieuw) en niet verder dan 50 c.M. ver wijderd zijn van het meest naar links uitstekende deel van het voertuig (nieuw). Het stoplicht. 1. Dit moet automatisch werken op de voetrem. 2. Mag niet verder dan 30 c.M. van het roode ach terlicht verwijderd zijn (nieuw). 3. Het licht moet oranjekleurig zijn, waarbij men er wèl op moet letten, dat het stopsein ook overdag duidelijk zichtbaar is. N.B. Het goed zichtbaar op- en neer-bewegen ter linkerzijde buiten het motorrijtuig van een arm of stok, enz. als stopteeken b 1 ij f t geoorloofd, evenals het gebruik van een gecombirtcerdc stop-achtcrlamp. De richtingaanwijzers. 1. Alleen geoorloofd zijn de modellen met sein- armen (trommelvormige richtingaanwijzers of flik kerlichten zijn dus verboden). 2. De richtingaanwijzer mag niet hooger uitgesto ken worden dan ter schouderhoogte van den bestuur der (nieuw), de seinarm moet direct uitgestoken en teruggebracht kunnen worden (nieuw). 3. De seinarm moet rood of oranje van kleur zijn en bij verlichting over het grootste deel zijner lengte rood of oranjekleurig licht geven (nieuw). Deze ver lichting is niet verplicht, doch wel héél wenscholijk! 4. Buiten gebruik zijnde mag geen enkel deel van den richtineaamviizer meer dan 5 c.M. huiten de auto uitsteken. (Nieuw.) 5. De grootste breedte van den seinarm (die lang werpig moet zijn) mag niet grooter zijn dan het één derde deel van de lengte. (Nieuw.) Verdere regels om aan te denken. Het zal bovendien geen kwaad kunnen om de ove rige nieuwe verkeersvoorschriften, welke enkele maanden geleden in werking zijn getreden nog eens te recapitulcercn; schier dagelijks zien we de men schen langs den weg deze nieuwe regels overtreden. 1. Overbodige geluidsseinen zijn strafbaar. 2. Bij elke verandering van richting moet men tij dig zijn voornemen daartoe kenbaar maken (door het uitsteken van arm of richtingaanwijzer). Dit voor schrift geldt óók voor wielrijders, zelfs als er verder geen verkeer is of als men een bocht nanr rechts maakt. Bij een onvermijdelijke verandering van richting, d.w.z. in bochten van den weg zelf. geldt de zoo juist genoemde verplichting evenwel niet. 3. Stilstaande auto's moeten in donker weder ver licht zijn. (Men weet, dat talrijke gemeenten in ons land ontheffing van dit voorschrift hebben verleend, sommige onder voorbehoud, dat de geparkeerde auto door con lantaarn of andere lichtbron verlicht is. In een vreemde gemeente zijnde, vrage men inlich tingen aan de politie of late men de lichten (vei ligheidshalve!) maar branden. 4. De autodeuren moeten voorzichtig worden ge opend. Dit openen is verboden als de veiligheid van het verkeer in gevaar gebracht wordt of de vrijheid belemmerd. 5. Ook motorfietsen moeten voorzien zijn van een achteruitkijkspiegel. 6. De bestuurder moet steeds voldoende zij-uit zicht hebben (let dus op de zijzeiltjes van open auto's, paardenkarren enz.) 7. Bakfietsen moeten van een rem voorzien zijn. Deze driewielige rijwielen mogen niet meer op rijwiel paden rijden of op wegen, welke uitsluitend bereden mogen worden met. motorrijtuigen en tweewielige fietsen. In dit verband is het nuttig er op te wijzen, dat de bakfietshestuurder dikwijls zijn loven waagt door zonder rood achterlicht op den grooten weg te rijden. Een reflector is in de praktijk niet voldoende. En tenslotte herinneren wij er aan. dat in het bo venstaande slechts de nieuwe bepalingen genoemd zijn. Men houde zich echter ook stipt aan de oude!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 1