Een Kerstspel
Voor Kinderen
om zelf op
te voeren
Boste kinderen,
Inplaafs van het gebruikelijke Kerstver
haal staat er deze keer een tooncelstukje
in de Jeugdrubriek. Het tooneelspel be
staat uit één bedrijf en er spelen 9 kinde
ren in mee, n.1.:
1 het Kerstmannetje
2 de Hulst
3 de Mistletoe
i liet Kerstblok
5 de Blokkenschouw
67 twee Kandelaars
8 de Kerstboom
9 de Ster
Hoe de kleeding voor dc verschillende
kinderen is kunnen jullie heel duidelijk
op de teekening zien.
Het Kerstmannetje komt het eerst op en
daarna één voor één de andere figuren.
Ieder, die zijn gedicht heeft opgezegd, gaat
naar den nchtergrond en de nieuwe fi
guur treedt naar voren, tot tenslotte alle
kinderen op het tooneel staan, waarna het
Kerstmannetje den zegenwenscht uit
spreekt, waarna allen zingen het lied:
Stille Nacht,
Hcil'ge Nacht,
Na dit gezongen te hebben, gaan allen
rustig en langzaam weg, om de plechtige
sfeer nog even te bewaren.
Kerstmannetje
komt, als het doek open gaat, naar vo
ren en zegt:
Vanaf de oudste tijden her
Over heel de wereld heen
Van landen dichtbij en van ver,
C,a ik met Kerstmis rond, alleen.
Kom ik doe/,' keer U lieden
Iets heel bijzonders bieden.
Kwam tot nu toe steeds alleen
Om mijn hêilwensch uit te spreken.
Ik bracht nu mijn vrienden ook hierheen
Gij raakt er niet aan uitgekeken.
Zij zijn de symbolen van dit feest,
Zoopls zo door U wel bekencj zijn.
Vertegenwoordigen de Kerst mist geest,
Wil allen dus nu zeer attent zijn.
Het is vandaag een dag van rust,
Wij hebben nu geen angst of zorgen,
Want Kerstmis geeft ons nieuwe lust
In "t werken op den dag van morgen.
Ik spreek nu mijn gelukwensch uit
De Hulst:
Ik sta in vazen en kannen
En hang om de deur en de pannen,
En om de schilderijen,
Ook doe ik U verblijon.
Heel Uw huis versier ik
Met mijn roode besjes,
Heel Uw hart verheug ik
Door mijn wijze lesjes.
Want mijn altijd groene,
Soms heel scherpe bladeren
Zijn voor U als het symbool
Mij niet te dicht te naderen.
Doch kunt U zich in denken
Ken Kerstfeest zonder mij?
Het zou geen vreugd' U schenken,
Gelooft U dat maar vrij.
(De Hulst gaat nu eenige stappen achter
waarts).
(Het Kerstmannetje komt nu met de Mist
letoe naar voren en zegt):
Kom Mistletoe met Uij lieflijke twijgen,
Gij moogt vandaag zeker niet zwijgen.
De Mistletoe:
In vroeger eeuwen kwam er eens
Een toovenaar op me toe getreden
En sprak: mijn mooie Mistletoe,
Waarom hangenj e takken zoo naar
beneden?
En door de vlammen met hun roode
armen
Verwarmen tevens Uw aller gemoed.
En als ik straks mijn plicht ga doen
En U verwarm en verlicht,
Zet dan terwille van mijn wensch
En goed en vriendelijk gezicht.
'gaat een paar stappen achterwaarts)
(Het Kerstmannetje komt naar voren met
de Blokkenschouw en zegt):
Let allen op, o, kijk eens gauw
Daar komt de oude Blokkenschouw.
De Blokkenschouw:
Al wordt U nu ook goed verwarmd
Door een kachel of electriciteit.
Er gaat toch nieta hoven een houtvuur
Wat betreft de gezelligheid.
En als gij U straks zult gaan warmen,
Aan het houtvuur dat in mij brandt,
Denk dan ook eens vol erbarmen
Aan die in nood zijn en reik hen de hand
Dan zal Uw hart zich ook verheugen
In deez' blijden Kerstmisstond,
En Uw wensch is dan geen leugen,
Maar verwarmt ieder terstond.
(af)
'Het Kerstmannetje komt naar voren met
de beide Kandelaars en zegt):
Kom mijn beide Kandelaren ontsteek
Uw licht,
Om der wille van dit Kerstfeest
En zegt daarna Uw gedicht.
De Kandelaren:
(deze spreken hun wensch tegelijk uit)
Wij verlichten met onze kaarsen
De versierde Kerstboomen,
En wenschen dat de menschen
Hierdoor in de stemming komen.
Want licht te brengen is onze taak,
In huis zoowel als in de harten.
Daarom verlichten wij ook vaak
Degenen, die zijn vol van smarten.
Wij brengen door het licht de vreugd
En willen verder wenschen,
Dat gij allen U verheugd,
U, en verder alle menschen.
(Het Kerstmannetje komt naar voren met
den Kerstboom en zegt):
De meest beminde van mijn vrienden
Komt nu voor het licht,
Die steeds Uw hart zal kunnen vinden,
Begroet hem, met oen blij gezicht.
De Kerstboom
De Tannebaum van Duitschland
Kwam in 't verleden naar ons land,
En is sinds dien een gave,
Een grooten vriendenhand.
De Kerstboom wil symboliseeren
Het eeuwipr leven.
Daarom blijft men hem eeren.
„O," zei het Kerstmannetje, „ik weet van
de menschen alles af, ik weet bijvoorbeeld
ook, dat je vader ziek is en dat jullie daar
boven gebrek lijden."
„Ja," zei Henk, „dat is waar en daarom
ben ik stil weggeloopen en wil in het dorp
in het dal hulp gaan halen voor vader en
eten en brandstof voor moeder."
„Maar," zei het Kerstmannetje, „waarom
gaan jullie eigenlijk niet liever beneden in
jullie huisje in het dal wonen?"
„Omdat vader niet loopen kan en wij
hebben geen geld om een wagen te laten
komen," klonk het droeve antwoord.
„Ga dan maar met mij mee", zei het
Kerstmannetje, sloeg met zijn stok een
paar maal op den grond en opeens stond
daar een pracht van een arreslede met
een paar rendieren er voor. Vlug klommen
zij samen in de slede en vlogen den berg
op en waren een paar minuten later al bij
de hut. Het Kerstmannetje ging naar bin
nen met Henk en zei, nag egroet te heb
ben: „Ik zal U wel even naar beneden in
het dal brengen, dan hebt U weer alles
wat U noodig hebt."
Hij sloeg een paar dekens om vader
heen en droeg hem, alsof vader een veertje
was, naar de slede. Moeder kleedde zich
vlug warm aan cn het Kerstmannetje pre
velde weer een paar toovcrwoorden en al
les wat zij mee moesten nemen stond op
eens gepakt ook op de slede. Het Kerst
mannetje klom het laatste op de slede,
spoorde den rendieren aan en met groote
snelheid ging de slede bergafwaarts. Het
duurde niet lang of daar stond de slede
stidl voor de deur van het huisje in het
dal. Moeder stapte uit, deed de deur open,
doch bleef verbaasd stilstaan, want de
kachel stond heerlijk rood, do tafel was
gedekt en alles in het huis was kant en
klaar, alsof zij daar den heelen winter al
hadden gewoond. Vader werd naar bin
nen gedragen en toen hij dc warmte voel
de was het net of hij ineens veel beter
werd.
Henk wist niet, hoe hij het Kerstmanne
tje voor al het goede moest bedanken
maar deze keek hem ernstig aan en zei:
„Kijk Henk, jouw gedachten waren zoo
vervuld van liefde voor je ouders, dat ik
niet anders kon doen dan je helpen, zorg
er voor, mijn jongen, dat je altijd zoo goed
voor je ouders zult blijven."
Henk wilde wat zeggen, doch het Kerst
mannetje was verdwenen met slede en
rendieren en alles en het hcerlijksche was
nog, dat toen Henk binnenkwam, vader
zich al veel beter voelde. En zoo vierden
zij een blij en gelukkig Kerstfeest.
Voor een Kerstfeest vol van vrede,
Zend U gedachten van geluk,
Een voorspoed en bid U: wees tevreden.
Ik kom nu met mijn vriendenschaar
Die elk hunner iets hebben te zeggen,
En hopen, dat wij met elkaar
De basis voor Uw geluk mogen leggen.
(Hij neemt de Hulst bij de hand en brengt
die naar voren, zeggende):
Mooie Hulst, U breng ik eerst naar
voren,
Want gij groeit voor het Kerstfeest
naar behooren.
Wie vindt het niet leuk om onder den
Hij raakte me toen aan met zijn staf
En prevelde eenige tooverwoorden,
Waardoor hij mij de gave gaf
Mij op te richten naar hooger oorden.
Ik breng U nu mijn Kerstmisgroet
En wensch U van ganscher harte
Een tevreden en blij gemoed
In vreugd' zoowel als smarte.
(Gaat achterwaarts).
(Het Kerstmannetje komt nu met het
Houtblok op en zegt):
Kom, keurige Kerstblok, neem deel
aan het feest,
Gij weet zoo de harten te verwarmen,
Zoo is het door d'eeuwen heen geweest.
Voor de rijken zoowel als voor de armen.
Het Houtblok:
Als heel de natuur met een dik
sneeuwkleed is bedekt,
Dan hebben de houthakkers ons reeds
lang op stapels gezet,
Nu komen we in de huizen, met
onzen zoeten geur
En verwarmen de menschen al door
onze odeur.
Wij zorgen er voor, dat de menschen
zich verwarmen
En knett'ren onze heilwensch in den
gloed.
Kerstboom met je cadeautjes te spelen.
Een Gelukkig Kerstfeest
EEN GELUKKIG KERSTFEEST.
HET STEMMIGE KERSTSYMBOOL: DE KRIBBE.
Rechtsboven een eenvoudige kribbe uit bordpapier, door een kaars verlicht Links boven een
transparant uit een sigarenkistje, verlicht door een gloeilamp. Op de plaats van bet deksel is
een perkament met een aardige teekening de Wijzen uit het Oosten geplakt. In het
midden dc kribbe, uit een sigarenkistje vervaardigd, met omhooggeslagen deksel
De „Tannebaum", onze Kerstboom,
De altijd groene den,
Is een symbool van liefde,
Dat U en ik goed ken.
Als U mijn takken vol hangt
Met versieringen en licht,
Dan weet ik dat U blij bent.
Zoo iets lees ik op Uw gezicht
En brandt een kaars mijn takken,
Ik huil niet van de pijn,
Maar vul't vertrek met geuren,
Die er met Kerstmis moeten zijn.
Maar als het feo^t gedaan is,
En ik onttakeld ben,
Vergeet dan niet dat ik nog
Altijd een denneboom ben.
Zet mij weer in de aarde,
Zet in de zon mij fijn,
Opdat ik volgend jaar weer
Uw Kerstboom moge zijn.
(gaat naar achteren)
(Kerst mannetje komt met de Ster naar
oren en zegt):
Kom Serre, lief en zacht,
Houdt over ons de wacht
En spreek Uw wensch voor Kerstmis,
Omdat het nu Uw beurt is.
De Ster:
Over Judea's heuvel straalde
Een groote Kerstmis Ster,
Die de eenvoudige herders haalden,
En koningen, die kwamen van ver.
De Ster stond stille boven een stal,
Waar het Kerstkindje was geboren.
En wees een ieder, die kwam den weg,
Tot den dageraad kwam gloren.
Al verbleekte ook haar licht,
Daarom de de Ster nog niet verdwenen
En heeft na dien bijzonderen dag
Trouw ied'ren avond de aard beschenen,
(gaat achteruit)
(Allen voegen zich nu te saam, komen
naar voren in de volgorde als het plaatje
laat zien, het Kerstmannetje nu zegt ten
slotte):
Moge onze zegcnwenschen
Busten op dit huis.
Wees tevreden val van vreugde,
Ook al draagt ge soms Uw kruis.
Voor we heengaan wil ik vragen:
Zing met ons een liedje zacht.
Bij de mooie, brandende Kerstboom,
liet lied van: Stille, Heiige nacht.
'Daarna zingen allen in koor):
Stille nacht Heilige nacht
enz.
Het was een vrceselijkc kouden winter
en al weken lang lag de sneeuw hoog op
de paden en op dedenneboomen. In do
hut van den houthakker, die boven op een
bergtop stond, omgeven door sparreboo-
men, was het haast niet uit te houden
van de koude, vooral omdat er eigenlijk j
gebrek aan brandstof was. Dat kwam om
dat de houthakker, die 's zomers met zijn
gezin in de hut woonde, ziek was gewor
den en niet vervoerd kon worden. Zoo was
dus ook zijn vrouw en zijn zoontje bij hem
boven op den berg gebleven, inplaats van
dat zij, als elke andere winter beneden in
het dal woonden. De boomen, die in den
loop van den zomer door den houthakker
omgehouwen waren, had hij in de beek,
die vlak bij de top ontsprong, naar bene
den laten drijven, zooals hij dat iederen
zomer deed, en daar werden zij naar een
houtfahriek gezonden, waar er verder van
alles mee gedaan werd. Doch doordat de
man ziek was geworden, had niemand zich
er om bekommerd of hij nu wel voedsel en
Koningin Lucia, die de hoofdpersoon is
van het oude Zweedsche feest.
Jongens die sterren dragen in de optocht
van Lucia, de Bruid.
alles voldoende had. Het ergste was nog,
dat de winter zoo vroeg was ingevallen en
er dus geen sprake van kon zijn, dat zijn
zoon Henk naar het dal kon gaan.
Eindelijk werd echter de nood zoo nij
pend, dat Henk besloot er niets van te
zeggen en naar het dorp te gaan om hulp
te halen, want anders vreesde hij het erg
ste.
En op een morgen, terwijl hij even naar
buiten ging en wat hout sprokkelde, legde
hij dit voor de deur neer en holde den
berg af, zoo goed als het ging. Vaak gleed
hij op den gladden bergrug uit en zelfs
kwam hij eenige malen leelijk te vallen.
Doch hij klemde zijn tanden op elkaar en
voort ging het dan weer.
Het Kerstmannetje was de eenige, die
wist, dat er in de hut een zieke was en
hij besloot eens een kijkje op den berg te
gaan nemen, want och, misschien kon hij
ergens mee helpen. Het was nog zoo vroeg,
toen Henk van huis ging, dat het nog bij
na donker was. Het Kerstmannetje zag
verwonderd, dat Henk het hutje verliet en
bleef aandachtig kijken, waar hij naar toe
ging. Hij zag Henk een paar keer vallen,
weer opstaan en verder loopen.
Toen sprak hij een paar tooverwoorden
uit en opeens was hij een eind verder bo
neden als Henk en besloot hem op te
wachten. Hijgend en bijna huilend, terwijl
zijn handen verkleumd waren van de kou
de kwam Henk aan. Het Kerstmannetje,
met een groote zak speelgoed op den rug,
en gekleed in een heerlijk wit bontpak,
wenkte Henk en vroeg: „Waar ga je hee-
lemaal naar toe, Henk?"
Henk keek het Kerstmannetje verwon
derd aan en vroeg: „Hoe weet U mijn
naam?"