VAN DIT EN VAN DAT Het Kerstgeschenk. Hf Kruiswoordraadsel. DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE ZATERDA6AV0NDSCHETS Oorspronkelijke Kerstvertelling door SIROLF. (Nadruk verlx>den Alle rechten voorbehouden). #2 DE auto slingerde, hoewel hij heel langzaam reed. Want de weg, onder het dikke encouwdek was bevroren. En daar mee de diepe karresporen. Want dit weggetje, langs den voet van Jjet duin, was feitelijk geen rijweg. Het was een zandpad, waarlangs ze liet landhuisje konden bereiken, dat tusschen de met sneeuw be dekte kruinen der denneboomen verscholen stond, en waar Willem Immers met zijn vrouw Celine, en hun vriend Dick Brand de Kerst dagen zouden doorbrengen. Het was een heele expeditie. Het land huisje was alleen zomers bewoond. Doch het had een gezelligu open haard en in het schiiirrtjo, dat vlak-aan gebouwd was, en zomers als stal voor de rijpaarden dienst deed en 's winters ook wel als ga rage kon dienen, lag een flinke stapel brandhout. Ze hadden een koffer vol levensmiddelen en dran ken meegenomen, om met weinig moeite maaltijden te kunnen berei den in het idyllisch gelegen land huisje met zijn rieten dak, nu dik onder de sneeuw. De auto stopte vlak bij het hek. Het was een don kere avond. Do lucht was dik van dreigende sneeuw. De koplampen van de auto wierpen felle licht bundels over de blanke sneeuw. Dick stapte uit, diep in zijn zware ulster gehuld, om het hek te ope nen, en vervolgens de deur van het schuurtje, ten einde den wagen vei lig binnen te loodsen. Tot aan <te assen reed de auto door de sneeuw Een oogenblik later was het een en al drukte in en rond het kleine landhuis aan den stillen zandweg. De auto stond veilig in do schuur, raast een groote hoop stroo en een dito hooi. lamers had het clectri- sche verwarmingsapparaat inge schakeld, opdat de motor behaag lijk warm zou blijven. Want hot vroor buiten. Bovendien had hij do deur, die binnendoor toegang gaf tot het landhuisje zelf, opengcla- ton, opdat er nog wat warmte uit het groote woonvertrek naar do schuur zou trekken. In den open haard vlamde een groot vuur op, dat Dick Brand had opgebouwd en vcwoed aanstookte, om zoo snel mogelijk de kille lucht in het klei ne huis te verdrijven. Celine was in het keukentje bezig, om gauw iets warms te maken en de laatste hand aan het kerstsouper te leg gen, terwijl ze de slaapkamers, met hun rustieke gebeitste houten vloe ren met dicrcnvachtcn, openzette en schoon linnengoed uitlegde, op dat het er straks niet al te kil zou zijn. Willem was bezig in den hoek van de kamer een denneboom op to zetten, met wat kaarsen en slin gers, ten einde de Kerststemming erin te brengen. De radio speelde zacht Kerstwijsjes. Want het was de avond van den 2-ten December. Inmiddels verspreidde zich een hehagelijke warmte van de groote, vlammende eikenstammen, terwijl de denneboom een aangenamv, pe- netranteharsgcur uitzond. Opeens kwam er een noodkreet van Celine lK>vcn, die riep: „O, Wim, daar be denk ik opeens, dat we geen rum in huis hebben voor de groc en morgen voor de kerstpudding! Wil len jullie niet even naar het dorp gaan?" „Als jij dan maar om het vuur denkt, en af en toe wat hout op- Kroot!", riep Wim terug, die zijn ulster weer aantrok en Dick uit- noodigde hom te vergezellen op de expeditie te voet door de sneeuw, in don donkeren avond. Met een zak lantaarn gewapend trokken ze er op uit, langs smalle boschpaadjes naar hot dorp, dat vlakbij lag. Toen ze een halfuur later weer op den landweg langs het duin gingen en ze vlak bij het landhuis waren aangeland, zei Dick eensklaps: „Kijk daar eens, voetsporen!" In derdaad, bij het licht van do zak lantaarn zagen zc een voetspoor dwars door het boschje loopen. Ie mand was blijkbaar onder do om heining doorgekropen. Het spoor liep door tot achter hot schuurtje. De sneeuw dempte het geluid van de voetstappen der beide mannen volkomen Daar, onder het af dak van het schuurtje, lag iets don kers, een vormelooze hoop Dichterbij gekomen liet Willem lamers zijn zaklantaarn erop schijnen. „Verroest", riep Dick Brand uit, „mijn kop eraf als dat geen Pinda-Chinees is!" Inderdaad, heelemaal in elkaar gedoken, zijn gerimpelde, bruine gezicht met de zwarte pleotoogics in de kraag van zijn versleten jas, de dwaas-aandoende kinder-ijsmuts over zijn ooren getrokken, zat daar oen Pinda-Chinees, die daar blijk baar een povere beschutting voor den nacht had gezocht De roode trommel met pinda-lekka stond naast hem in de sneeuw. Er had een bosje stroo tegen den buiten muur van het schuurtje gelegen, en daarop was hij gaan zitten, in el kaar gehurkt Hij keek verschrikt naar de beide mannen en knipper de tegen het felle electrische licht je. „Wat doe je hier?", vroeg Wil lem Lamcrs. De man stootte wat onverstaanbare klanken uit, waar uit als ecnig houvast twee woor den telkens naar voren kwamen: „Bus weg bus weg". „Ik snap het.al", zei Lamers, „hij heeft de bus naar de stad gemist. Die kerels zwerven het heele land door, tot in de meest afgelegen hoeken En nou had hij zeker ge dacht nog met een bus mee te kun nen, naar de stad. En die heeft hij gemist blijkbaar „Wat hebben jullie toch?" riep Celine, die op het stcmmengemcht buiten kwam aanloopen, met een indertiaast omgeslagen wollen sjaal „Arme Chinees", zei ze meewarig, toen ze dichterbij gekomen was, „wat moeten we daar nu mee aan? En nu juist op Kerstmis je kunt hem hier toch niet buiten la ten, in de kou?" „Hm", bromde Dick, „ik ver trouw die kerels voor geen cent Waarom verstopt hij zich nu spe ciaal hier bij jullie huis? Laat 'm bij een boer vragen, om in het hooi te slapen!" „Ze zijn hier erg wantrouwend", zei Willem, „hij komt bij geen en- Horizontaal; hemelte 2. Daarna 5. Nieuwste Wereldtaal 5. Werkelijk 6. Spoedig 7. Tot ziens (Spreektaal) 7. Achterdocht 8. Oppervlak temaat 9. Bekwaam 10. Oxyde 11 Onderwerp 12. Stad in Weet-Afrika 12. Dagvaarden 13. Warboel 14. Lichaamsdeel 15. Koren zeef 18. Voorzetsel 16. Zeer treurig 20. Soort 17. Reuzenslang 21. Stad in Algerie 18. Plaatsje in Overijsel 23. Mannetjeszwijn 19. Geur 24. Iets 22. Landstreek ln Noord-Afrika 26. Boomsoort Dwaas Lidwoord Wachter Bekende badplaats Verticaal: 1. Verbond 2. Lidwoord 3. Behoeftig 4. Achterste gedeelte van 't ver Oplossing van de vorige week. Horizontaal: 6. Lid; 8. Aga; 10. Ideologie; 11. Min; 12. Oei; 13. Bar, 14. Eta; 16. Ase; 18. Dillinger; 19. Eed; 20. Inc. Verticaal: 1. Slim; 2. Aden; 3. Dalmatiër; 4. Sago; 5. Tael; 7. Idiotie; 9. Giessen; 14. Eden; 15. Aida; 16. Agio; 17. Eren. kele boer het erf op, daar kun je van opaan." Celine dacht aan het gezellige in terieur binnen, met al die warme gezelligheid, de overvloed van sma kelijk voedsel en lekkernijen, de feestelijke aanblik van de kamer met het vlammende vuur. En ter wijl ze naar den kleinen Chinees keek, was het, of er iets in haar zei: „want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt mij to drinken gegeven, ik was een vreemdeling en gij hebt mij geher bergd „Hij kan in de schuur bij ons, in het hooi slapen", zei Celine vast besloten. „Kom mee", beduidde ze den Chinees, die van den een naar den ander gekeken had. Hij kon natuurlijk geen woord verstaan, maar de vriendelijke trek om Ce- li ne's gelaat was voor geen misver staan vatbaar. Moeizaam stond hij op, pakte zorgzaam zijn trommel met lekka-lekka en volgde Celine. Willem Lamers en Dick Brand volgden zwijgend. Ze bracht den Pinda-man door de kamer naar de schuur, waar een spaarlichtje brandde. Met gebaren beduidde zc hem, dat hij zich in het stroo en hooi in den hoek van de behaag lijk warme schuur een warme rust plaats kon improviseeren. De klei ne Chinees grijnsde en boog en stootte klanken uit, die klaarblijke lijk zijn dank moesten vertolken. Celine liet de deur naar het woon vertrek open. En was even daarna druk in de keuken bezig terwijl Willem met zijn vriend be- hagelijk bij het vuur zaten en rookten. Behalve het smakelijke soupertje, maakte Celine snel nog wat anders klaar.Ze warmde een pannetje met soep, sneed wat brood, en maakte een kan thee. Dat bracht ze den stomverbaasd en kleinen Chinees, die zich reeds in het hooi had in gegraven, doch die met graagte de hem geboden warme spijs en drank aannam, met vele grijnzen en buigingen en onverstaanbare klanken. Het werd een allergezelligste avond in het kleine, rustieke land huis. Ze snoepten en aten en dron ken en waren vroolijk en keken naar de vlammen in den haard en naar de kaarsen lichtjes in den kerstboom en op den schouw en haalden oude herinneringen op en tusschen dit alles door speelde de luidspreker Kerstwijsjes. Aan den kleinen Chinees, die warm en ver zadigd in het hooi was weggekro pen en wie-weet wel van het verre China droomde, dachten ze geen van drieën meer. Laat na midder nacht gingen ze naar hun slaap kamers boven. Celine, die altijd heel licht sliep, werd den volgenden morgen het eerst wakker. Ze meende wat ge stommel gehoord te hebben. En in eens dacht ze aan den Chinees. Ze wipte uit bed en slipte haar dikke, gewatteerde ochtendjapon aan, ter wijl ze in haar met bontomzoomde muiltjes stapte. Zacht liep ze naar beneden. Het vuur gloeide nog. Vlug legde ze wat klein hout erop en blies het aan met den blaasbalg, zoodat het in een minimum van tijd oplaaide. Dan keek ze rond. Alles stond op zijn plaats. Dc deur naar het schuurtje stond nog aan. Voor zichtig keek ze naar binnen. Het spaarlampje brandde nog. Ze keek nog eens goed de kleine Chi- nees was verdwenen. Er was al leen nog een kuil in het hooi, waar hij gelegen had. En de groote gap rage-deur naar buiten, stond op een kier. Doch op een kist in een hoek, stond het leege soeppannetje, het bord waarop het brood gelegen had, en de leege theekan. En daar naast, zorgvuldig op een stapeltje gelegd, lag het ontroerende bewijs van de dank van den Pinda-man* drie plakken pinda-Iekka-lekka Celine keek ernaar. Met trillende vingers nam ze de plakjes gesui kerde pinda's in perkamentpapier op. „Hot Kerstgeschenk van den „Pinda-man", dacht ze. En slikte iets weg. Dien heelen dag was het wonderlijk licht en blij in haar. En het was net of er aldoor iets heeï zacht op een wonderlijk mooie melodie in haar zong: voor- zooveel gij dit één van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat mij gedaan ,H Vervelende zeurkous: Jaja, wat is de wereld toch vooruitgegaan in df laatste tijden Kijk eens naar de vliegmachine, de mensch kan feitelijk alles doen wat de vogels doen! Geprikkelde toehoorder: Is het werkelijk? Nou, als je een vliege nier op een ei ziet zitten, moet Je me toch eens waarschuwen, dan kom ik kijken! Landlooper voor den politierechter, „.Te hebt een worst gestolen?" „Ja, edelachtbare." „Waarom?" „Ik had honger, edelachtbare." „Als je zoo'n honger had, wat lag dan het meest voor de hand?** Met een stralend gezicht ant woordde hij: „Juist die worst, edel achtbare! n 166. 's Avonds ging Profje nog wat uit om 't een en ander te koopen voor den verderen reis. Hij wilde in deze groote stad niet lang blijven, want in de wil dernis was voor hem veel meer te loeren. Van allerlei zag hij in de groote winkets, waar hij samen met Struisje heen was gegaan. Het was wel een beetjo moeilijk om de menschen duidelijk te maken wat hij eigenlijk wilde hebben, maar eindelijk lukte het toch en Struisje kreog een heel pak te dragen. 167. Nog lang zat Profje in de gekochte kaarten te studeeren en Struisje was al lang op zijn stoel in slaap gevallen. Tel kens schrok hij even wakker als Profje een uitroep deed, of als hij opstond om weer een ander boekjo op te zoeken. Het was dan ook al heel laat toen de Profes sor zijn bed opzocht, maar zijn plannen voor den nieuwen tocht, waren kant en klaar en hij lachte in zichzelf toen hij er aan dacht. Den volgenden morgen voor dag en dauw gingen de twee, of liever de drie, op weg om den nieuwen reis te begin nen. Het was alweer een wandeling door de stad, waar ze mee begonnen, aange gaapt door de menschen, die niet gewoon waren struisvogels als bedienden te zien De stad lag aan een rivier, en het was niet ver voor ze die bereikt hadden. De professor had zich voorgenomen dezen keer eens een boot te huren. 169. De bagage was door een bediende van het hotel al op Profjes bevel aan boord gebracht en de komst van den pro fessor met zijn bediende tevens aange kondigd. Dat was per telefoon gebeurd. En toen Profje dus aan het schip kwam, lag de loopplank al uit en konden ze meteen aan boord gaan. Profje was wel wat bang voor deze plank, want hij lag zoo raar. 170. De boot was niet groot, maar hee! mooi ingericht De bemanning bestond uit den kapitein, een stuurman, een stulc of zes matrozen, een hofmeester en eeu kok met koksmaat Verder waren er ln de machinekamer natuurlijk nog een machinist met stokers, maar die kreeg je zelden te zien. Bij Profje's komst aan boord stond de geheele bemanning ge reed om hem en Struisje te ontvangen en kon hjj dus met allen kennismaken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 16