Winter in Perzië •ie #jroote ergissmg De B rabantsche Brief Sneeuw op de bergen van Maandag 24 December 1934. SCHAGER COURANT. Derde Blad. No. 9624 jï Aan de poorten van de stad is het sprookje begonnen, het blanke sprookje van onbesmette pracht (Van onze*: reizenden correspondent.) Teheran, 8 December. AAN de poorten der stad is thans het sprookje begonnen, het blanke sprookje van onbe smette pracht. Den eersten morgen, dat ik het bij het verlaten van mijn hotel zag, ben ik in bewondering stil blijven staan, verrast, getroffen door de witte schoonheid, die als glanzend zilver schit terde in de stralen der ochtendzon. Den vorigen dag had het gesneeuwd, urenlang, met groote vlokken en in dien sneeuwval hadden Oostersche paleizen en fantastische moskeeën met eeuwenoude minarets verkleumd gestaan, armoedig vreemde dingen in een hun vreemd klimaat. De zwaar beladen ezeltjes, die langs de straat trokken naar en van den bazar, de overdekte winkelstraatjes, hadden nog meewariger gekeken dan gewoonlijk en in het dichte sneeuwge- Warrel had ik op den hoek van een straat plotseling belgerinkel gehoord, dat niet kwam van vlugge sle den, doch van een stoet trage kameelen, die onaan doenlijk gingen door de vochtige, speelsche witte vlokken, zooals zij 's zomers trekken door de ver pletterende, meedoogenlooze warmte. Wonderflijke dieren! Op straat was de sneeuw niet blijven liggen en was ze weldra veranderd in een hopelooze modder poel, maar de daken der huizen bleven urenlang wit. Den volgenden morgen straalde echter de zonne we der met een pracht en een kracht als bij ons in Mei. Dc zomer scheen teruggekeerd, doch toen ik buiten kwam, bleef ik verrast, geboeid staan: de bergen voor me, buiten de stad, die zich daar als een wacht verheffen, waren gehuld in een vorstelijk, zilveren kleed, waarover het rijke licht van de zon speels schitterde. De hoogste toppen waren gehuld in witte, wollige wolken. Verbluffend was dit alles van onver wachte bovenaardsche schoonheid: een sprookje aan de poorten der stad. Dan echter begon dat sprookje ipe te verontrusten en met een eenigszins bezorgd hart ging ik de stad in. Er moest dien dag post uit Europa zijn aangeko men, maar het bleek me al spoedig dat de post Te heran nog niet had bereikt; er waren geen brieven, geen couranten, niets. „Dat kan nu nog wel enkele dagen duren", zeide men mij. „De postautomobielen van Pechlevi, de haven aan de Kaspische Zee, zullen niet zoo spoedig doorkomen. De weg ligt natuurlijk ook onder de sneeuw. We moeten een paar dagen geduld hebben." Dit bracht me aan het nadenken. Niet alleen de weg, waarlangs de postautomobielen de mail uit Europa brengen, was ondergesneeuwd, maar natuur lijk ook de weg, dien wij zullen moeten volgen bij onze verdere reis, waarvoor we vrijwel alles in ge reedheid hadden, met uitzondering dan van onze visa voor Engelsch-Tndië, waarop we nog wachten. Onverwacht en onprettig vroeg is dit jaar de sneeuw gekomen, ruim n maand eerder dan gewoon lijk en met de sneeuw kwam de koude. Als de zon schijnt, is het buiten de schaduw nog lekker warm, liuaar zoodra de zon schuil gaat, voelt men den ijzi- gen adem van de besneeuwde bergen en met geld en I goede woorden, maar nog meer met slechte woorden Het sprookje aan do poorten der stad. hebben we den bezitter van ons hotel bewogen in onze kamer een kachel te zetten om niet steeds aan gewezen te rijn op de ellendige „mangaals" (houts- koolcomforen) waarmede men in den gehéelen Oriënt gewoonlijk zoo'n beetje warmte tracht te ver spreiden. Deze vroege winter dreigt ons reisplan ten minste tijdelijk in de war te sturen. Teheran ligt nog niet ten volle twaalfhonderd meter boven den zee spiegel, maar de weg, dien we zullen moeten volgen, stijgt tot ver boven de tweeduizend meter. In de stad Teheran is de sneeuw weggesmolten, maar hoe is de toestand in het gebergte vijftienhonderd meter hoo- ger? Blijft daar reeds nu, zoo vroeg in het koude jaargetijde, de sneeuw liggen? Of smelt ze nog weg? Wie zal het zeggen? Verontrustende tijdingen kregen we echter te hooren. Een chauffeur, een Duit-schor, was van Mazanderan gekomen, honderdveertig kilo meter van Teheran, en met bevroren handen had men hem in het ziekenhuis opgenomen, waar hem, zoo als ons werd verteld, eenige vingers zullen worden afgezet. Niet ver van Kerinde, waar wij in het aar dige logeerhuis enkele dagen zijn gebleven, op onzen tocht naar Teheran, was een vrachtautomobiel in de sneeuw blijven steken en de twee chauffeurs waren daar van koude omgekomen. Wij rilden eens even: deze chauffeurs zaten in hun wagen beschut. Wat moet het dan worden bij een tocht per motorfiets en zijspanwagentje zonder eeni ge beschutting? Verderet sombere verhalen kwamen ons ter oore: op den Peitachpas had de winter op een andere wij ze eveneens offers gevergd. Daar was een auto op de sneeuw aan het glijden gegaan en in een afgrond van honderden meters gestort, zonder dat de chauf feurs gelegenheid hadden gehad nog af te springen. Beide mannen hadden dan ook den dood gevonden. Geruchten over nog andere ongelukken tengevolge van de sneeuw en de koude in de bergen doen de ronde en erg bemoedigend is dit voor ons niet. Eigenaardig blijft het, dat ik vroeger van zulk een winter in Perzië nooit eenige voorstelling heb gehad en de overgroote meerderheid der Europeanen haar nog niet heeft. Perzië, zoo is de gedachte van millioe- nen, ook van zoogenaamd „gestudeerden", behoort tot de echt oostelijke landen, waar steeds warmte heerscht en men in alle jaargetijden wandelt in de schaduw van eeuwig groene boomen. Ik meen dit ook op school te hebben geleerd en te hebben gele zen in vele boeken. De meeste reizigers komen hier in den zomer en nadat ze hier twee of drie maanden geweest zijn, schrijven ze soms uitvoerige verhande lingen over het land, waarvan ze tenslotte niet te veel weten. Zoo worden de verkeerde meeningen ver breid, ze krijgen vasten voet en onjuistheden worden tot algemeen aanvaarde begrippen. Twee Nederland sche reizigers, die dezer dagen te Teheran aankwa men, waren dan ook hoogst verbaasd de dingen an ders te vinden, dan ze hadden verwaoht. Het waren de heer Enschedé uit Haarlem en zijn secretaris. Bij de firma Enschede te Haarlem zijn de nieuwe Perzische postzegels gedrukt, die eerdaags zullen uit komen. De beide hceren hadden de reis gemaakt door Rusland tot Bakoe, aan de Kaspische Ze®. om van daar per boot naar Pechlevi, het vroegere Enzeli. te komen. Van Pechlevi moesten ze de reis naar Teheran per automobiel maken en hevig verbaasd en weinig verheugd waren zc, toen zc op dien tocht de sneeuwmoeilijkhoden in het Perzische bergland leerden kennen. Herhaaldelijk bleven ze steken en eenige malen wilden de Perzische chauffeurs, jam merend van de koude, terugkeeren, doch daar dit ook niet zonder bezwaren zou gaan, had men de menschen kunnen bewegen den tocht voort te zet ten, zoodat de reizigers tenslotte tegen den morgen door en door verkild te Teheran aankwamen, waar ze een verwarmde kamer en een goed bed vonden. Ook deze reizigers hadden zich een tocht door een Oostersch land wel eenigszins anders voorgesteld. Het reizen per automobiel is voor het oogenblik in de Perzische bergen hoogst bezwaarlijk en niet zonder gevaar, per motorfiets is het zoo goed als on mogelijk en wel om verschillende redenen. Het erg ste is weder, dat een motorfiets veel lager op den weg ligt dan een automobiel, die bovendien dan nog veel meer kracht ontwikkeld. Een brave chauffeur van de Skodawerken, die hier bruggen en suiker fabrieken bouwen, een Tsjech en dus een landgenoot van mijn reismakker, meende er iets op gevonden te hebben. Hij maakt met een zware vrachtauto ge regeld den tocht van Teheran naar Mezjed en volgt dus over ruim duizend kilometer den weg, dien ook wij zullen moeten volgen. Hij stelde ons voor, dat wij bij ons vertrek tot Mezjed achter zijn wagen zou den rijden. De zware vrachtautomobiel zou den weg vrij maken en zonder al te veel moeite zouden wij kunnen volgen door de sneeuw. Het aanbod was goed bedoeld, maar dc brave ziel had een kleinigheid vergeten, n.1. dat de radstand van ons driewiclig voertuigje anders is dan die van een automobiel. Indien we de wielen van den mo tor in een wielspoor van den auto zouden laten loo- pen, dan zou het wiel van ons zijspanwagentje door de sneeuw moeten. Bovendien staan dc automobielen Ulvenhout, 18 December 1934. Menier, Zoo lankzaamerhaand zijn we dan weer in de Kerstweek geregend, ee! En as ik zeg: „zoo laank- zamerhaand", dan wil da nie beteekenen, dat veur mij den tijd zoo la&nk- :aam gaat, maar dan wil ik er mee vertellen, dat 't komen van deus bezonde- re feestdagen al zoo laank verwocht wier. Zoo laank al zit ik stil- lekes 't schoone tij zijnen komst af te tellen. Eerst met weken, nou nog met dagen. En straks straks met uren... as mijn baaske gaat komen! Waant hij, hij brengt mijnen Kerst mee. Z n hriefke is er al. D n lesten Zondag, mee 't kwaaie weer, heet-t-ie geschreven. Ja, amico, daar kan 'k op rekenen. As 't 'nen Zondag vuil weer gewist is, zoodat m'n kca- reltje z'n eigen hee zitten vervelen, dan komt er 'non brief. Hoe kwaaier weer, hoe drukker Driek Frijters, onzen postbooi het krijgt. Ochja, 't is zo'n levendig keareltje, Dré III, hij kan nie laank aan 'n tafel gaan zitten mee 'n figuurzaagske of zoo iets. Daarveur zit er te veul gc- Aan den voet der besneeuwde bergen is het nog zomer. hier hoog op de wielen, zoodat reeds daarom zoo'n auto voor ons laag drie wiel ig voertuigje niet als sneeuwploeg kan dienen. Het komt er nu voor ons op aan juist den toe stand van de wegen te kennen. Misschien smelt do sneeuw nog, daar het immers, nog vroeg in den win ter is. Sneeuwberichten worden hier niet uitgegeven en daarom loeren we op eiken chauffeur, die uit de richting komt, waarheen wij moeten trekken en eiken morgen kijken we naar de bergen. Een enkele maal zijn deze grootendeels al weder sneeuwvrij ge weest, doch den volgenden ochtend droegen ze een nieuwen witten mantel. Het gekste is, dat het beneden nog bijna geheel zomer is. De boomen hebben hun bladeren nog niet verloren en 's middags ziet men vaak nog kameelen rustig wandelen in warmen zonneschijn tusschcn boomen, die alleen een weinig geel zijn geworden en hoogstens aan den herfst, maar zeker niet aan den winter doen denken. J. K. BREDERODE. zondheid in zijn donderementje. Hij mot kunnen sjouwen, kunnen ravotten, voetballen en klimmen en zoo. As de gezondheid deur zo'n zielementje bruist, dan kan hij "t nie verhelpen, dat ie gin „zit" in z'n gewitwellake hee. Waant dan motten de jon ge spieren uit malkaar! In beweging. Dan mot den groej geholpen worren, zooas de wind da doet mee 't jongk gewas in de maanden Maart en April.Dan mot 't gestellckc van don jongen mensch en 't jonge plantje uit malkaar getrokken worren! Hij schroef: „Lieve Opa en Opoe! Ik ga een grote brief schrijven. En de fouten die ik maak, Opa, dat bennen geen fouten. Die fouten zijn eenvoudige spelling. Ik ben bezig Opa om alles van het Nederlands dat ik geleerd heb, weer af te leren. Dat moet zoo. Dan blijf je zo'n beetje aan do gang hè Opa? Onze Bart thuis boft. Die gaat met. Augustus pas naar dc grote school en die kan dus dalek leren schrijven zo als hij het. uitspoegt. Maar hij is een boffer, want hij het vleden week in Amsterdam een grote teddybeer geloterd op een loterei schreef Moe ke mijn maar hij moest de beer aan ons Truike ge ven en toen bofte hij weer niet. Aan zussies in de familie heb je dikkels strop Opa. Want als Truike vroeger betere sijfers of cijfers dat moet ik nog eens aan den klasbroedcr vragen. Maar als Truike vroe ger betere cijfers kreeg als ikke op school, dan kreeg ik van Vader op mijn kop, omdat Trui op school zo braaf was. En meissies bennen toch zeker op school altijd braver als jongens hè Opa? Kunst. Meissies kunnen niet in bomen klimmen. Meisjes durven niet haar vingers in de inkpot te stoppen, want daar bennen ze te vies voor uitgevallen. Nee Opa, een zussie in de familie! Je kunt veel beter" een lollig hondje hebben. door JOAN SUTHERLAND. HOOFDSTUK XVII. „Mijnheer Dighton, sir." Lionel die eenzaam bij zijn koffie en sigaar zat, stond op en schoof een stoel bij. „Goeden avond, Dighton. Ga er bij zitten. Een likeurtje?" Dighton nam den aangeboden stoel, doch bedankte voor de rest. „Neen, dank je. Als je er niet op tegen hebt, zal ik een van mijn eigen cigarctten rooken. 't Is wel aardig hier boven. Je krijgt hier meer fris- fiche lucht, dan bij ons, al zijn wij dan dichter bij de kust." „Ja. 't is hier hoog", zei Lionel onverschillig, en hij wist drommels goed, dat Dighton er tegen op zag over liet doel van zijn komst te beginnen. „Onze voorvaderen waren handig genoeg in hot uitpikken van een goed plaatsje." „Reken maar! Kan je vrouw ons niet komen sto ren?" ..Neen. Zc ligt in de huiskamer wat te lezen. Dus je wou me spreken, Dighton. Waarover?" Dighton bestudeerde vol aandacht do punten van zijn schoenen. Hij had het land. want ellendig als de beeic geschiedenis was, vond hij Moreton er toch niet den man naar. om te doen. wat er blijkbaar ge daan was. Dus was hij, behalve diep verontwaardigd ook min of moer in de war. Hij begreep echter, dat hij met wat om de zaak heen te draaien niets won FEUILLETON en dus vatte hij dc koe bij de horens. „Ik heb je vrouw vandaag gesproken", zei hij. „Ze kwam geheel onverwacht mij als vrouwenarts consul teeren." Hij wachtte even, maar Lionel's gelaat stond on doorgrondelijk en dus ging hij door: „Je weet natuurlijk, dat de toestand van je vrouw niet geheel was zooals ik dien verwachtte." „Ja," antwoordde dc ander kort. „Ga door." „Het is natuurlijk niet aan mij, je gedrag als man te vcroordeelen, Moreton. Maar als dokter, als be kend lid van dezelfde faculteit, acht ik het mijn plicht, mijn groote afkeuring over je handelwijze uit te spreken. Wat bezielde je man, om zoo te doen?" Eensklaps zweeg hij, maar Lionel gaf niet dade lijk antwoord. Moarilyn's onbezonnen daad, Dighton te gaan consulteeren, zonder hem daarin te kennen en zonder dat er een dergelijk consult noodzakelijk was, had de bescherming, die zc in het huwelijk ge zocht had, te niet gedaan. Bovendien had het hem zwart gemaakt in de oogen van een man, wiens oor deel hij op prijs stelde. Wat Dighton betrof had het zijn naam als medicus zeer zeker geen goed gedaan. Het was absoluut onmogelijk, zichzelf te verdedigen en zelfs al had hij liet gekund, «hij was er nu een maal de man niet naar, de dingen half te doen. Hij had Marilyn gehuwd, om haar te beschermen tegen de gevolgen van de zonde van zijn overleden broeder. Er zat dus niets anders op, dan zich de schande te laten aanleunen en te doen, alsof alles zijn schuld was. Toch was het een harde slag voor hem en het kostte hem moeite, kalm te blijven zitten en door woord noch blik, noch houding te verraden, dat hij zich onschuldig wist Hij leunde achterover in zijn stoel, teekendo niet zijn fruitmesje op het tafelkleed. zijn gelaat strak als een masker en eensklaps sprak Dighton ongeduldig: „Je neemt het nogal kalm op, Moreton. Beteekent het zoo weinig voor je?" Precies zooals Dighton gehoopt en bedoeld had deed dat gezegde hem opschrikken. Eensklaps keek hij op en zag Dighton aan en deze schrok van de hittere, gekwetste uitdrukking in Lionel's oogen. Toen wijdde hij weer al zijn aandacht aan het ta felkleed. „Ik vat het niet licht op", zei hij met bedroefde stem. „Wat dat betreft, doe je me onrecht aan, Dighton." „Dat doet me tenminste plezier," zei do ander kort en even heerschtc er zwijgen. Toen sprak Lionel op zakelijken toon: „Is er nog iets te zeggen, met betrekking tot de gezondheidstoestand van mijn vrouw?" De ander ging er dadelijk op in. „Niets. Ze is absoluut in orde en die zwaarmoedig heid is niets dan een natuurlijk resultaat van hare omstandigheden. Ik heb haar een paar eenvoudige leefregels gegeven. Niet Iaat naar bed, niet to veel uit per trein of auto, licht verteerbaar voedsel. Geen cocktails. In het kort, zoo de gewone raadgevingen. Maar een ding zou ik je wel willen aanraden en dat is, laat haar zuster zoo veel mogelijk bij haar zijn. Suzanne heeft een wonderbaarlijk gunstigen invloed op Marilyn en als die haar dus zoo veel ze kan gezelschap wil houden, zou haar dat zeker veel goed doen. Dat kan je wel voor elkaar krijgen, niet waar?" Moreton nam een cigaret en stak die op, toen ant woordde hij met effen stem: „O, ja. Dat zal wel gaan." „Dat raad ik je dus aan. Ik heb thuis gasten, dus moet ik eens opstappen." Moreton stond ook op en het gelaat van den oude ren man verzachtte een weinig, zijn stem klonk ge woon. „Geloof me, mijn plicht in deze is me niet gemak kelijk gevallen," zei hij. „Ik behoef je niet te zeg gen, dat mijn oordcel over jou als medicus er niet onder geleden heeft." „Niet?" Moreton trok spottend pijnlijk de wenk brauwen op. „Neem me niet kwalijk, maar dat kan niet anders. Gelukkig voor mo voeren mijne wegen niet naar hetzelfde doel. Zal ik je even met don wagen naar huis rijden, of loop je liever?" „Ik loop liever. Wel te rusten. Denk er om, wat ik' van Suzanne heb gezegd." En zonder verder op Lionel's laatste opmerking in te gaan. stapte Digh ton over de lage vensterbank en verdween in de purperen nachtschaduwen. Lionel bleef bij het raam staan tot het geluid van het hekje, dat dicht sloeg hem deed beseffen, dat Dighton al weer een heel eind onderweg was. Toen ging hij aan de tafel zitten, de handen voor zich op het tafelkleed en staarde met niets ziende oogen recht voor zich uit. Even liep er een rilling over zijn gezicht, maar hij zette de tanden op elkaar en wist zijn emotie te bedwingen. Na een poosje ging hij de kamer uit en begaf zich naar Marilyn, die nog altijd lag te lezen. Hij zette zich aan de piano en begon voor haar ie spelen want hoewel hun karakters weinig punten van aanraking hadden, in de muziek begrepen ze elkaar uitstekend en Marilyn hoorde hem graag Liszt, Chopin, Bach, Beethoven, de groo te klassieke meesters of meer moderne zoals Dehus- sv en Scriabinc vertolken. Hij spoelde de een na den ander, meesterlijk van nanslag en voordracht. Eensklaps echter stond hij op van de piano ort trad op haar toe. „Hoe voel je je nu?" vroeg hij. „Niet al te ver» moeid, na dat uitstapje van vandaag?" „Neen. 't Is een opluchting voor me. Wie heeft' het je verteld? Suzanne?" ..Ja en Dighton. Hij is net even bij me geweest. Waarom hen je hem gaan consulteeren, Marilyn? Was het noodig?" „Ik geloof niet, dat die oude Bawlins iets van me afweet. Ik wilde eens een betrouwbare opinie hoo ren. Ik weet zeker, dat je je niet zoo ellendig behoeft, te voelen, als ik doe. Het kan niet goed wezen. Het is niet fair. Waarom moeten al die maanden zoo verknoeid worden?" Lionel zag haar treurigen blik, kwam op den rand van de bank zitten en legde zijn hand op de hare, „Het zal zoo heel lang niet meer duren, heb dm nog maar een poosje geduld," zei hij. „Terwille van «e ..O, doe toch niet zoo hopeloos ouderwetsch, Lionel! Wat voor verschil maakt dat uit? En hoe zou jij het vinden, als ze je zeiden, maar geduld te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 9