1 menschen verdronken De Brabantsche Brief De tragedie te Munsterscheveld van Zaterdag 29 December 1934. SCHAGER COURANT. Vierde blad. No. 9626 Een overlevende vertelt. Zooals we in ons ochtendnummer van Donderdag nog juist konden meedeelen, had zich in den toen afgeloopen nacht om kwart over twee te Munster- echevled op de grens van Emmer Compascuum in de provincie Drente een ontzettende tragedie afge speeld. Een luxe auto, waarin negen personen zaten, slipte op een brug over het kanaal en reed te water. Van de inzittenden konden slechts twee worden gered. De zeven anderen verdronken, ondanks de reddings pogingen, welke gedaan zijn. Vier van de slachtoffers waren afkomstig uit één gezin. Het gezelschap keerde met een gehuurde wagen omstreeks middernacht naar Emmer Compascuum te rug. Ilarm Buter zat aan liet stuur en reed met vrij groote snelheid langs den Roswinkelerwcg in de richting van zijn woonplaats. Te Munsterscheveld moest men een brug over het kanaal passeeren. Hiervoor moet een korte bocht worden gemaakt en deze is het gezelschap noodlottig geworden. Waarschijnlijk heeft de bestuurder, toen hij in de bocht was, inplaats van te remmen, bij vergissing nog meer gas gegeven heeft. Het gevolg was dat de auto aan den iinkerkant van de brug met de leu ning in aanraking kwam en toen aan den rechter kant onder de aan een ketting loshangende leuning door in het kanaal vloog. De auto moet een slag over den kop hebben gemaakt, doch kwam rechtstan dig in het kanaal terecht en verdween zoo goed als geheel onder water. Alleen de kap was nog zicht baar. De inzittende van Bijlen kon zich direct, door het stukslaan van een ruit, uit de auto werken. Hij ging boven op de kap staan en slaagde erin zijn ver loofde, mejuffrouw Antje Buter uit Emmer Compas cuum, die naast hem in den wagen had gezeten, er uit te trekken. Inmiddels was reeds hulp toegeschoten van vele passeerende auto's, doch deze hulp kwam te laat, want van de overige zeven inzittenden konden slechts de lijken worden geborgen. Eerst nadat de lijken waren geborgen werd het vreeselijke bericht van het omkomen van vier van hun kinderen aan den timmerman Andrles Buter en zijn echtgenooto te Emmer Compascuum medege deeld. Ontzettend was de indruk van deze mededce- ling, hoe voorzichtig ook te hunner kennis gebracht, voor de zwaargeslagen ouders. Onderhoud met een ooggetuige. Een redacteur van het Persbureau Vaz Dias heeft Donderdagmiddag nog een onderhoud gehad met den heer A. Visser uit Munsterscheveld, een der zeer weinigen, die het vreeselijke ongeval hebben gezien. De heer A. Visser kwam met zes kameraden per auto uit Stadskanaal, waar zij op tweeden Kerstdag ren kerstfeest hadden bijgewoond. De heer Visser had den terugweg naar Munsterscheveld genomen over Roswinkel, terwijl de auto, die later veronge lukte, via Ter Apel reed. De heer Visser arriveerde even voordat het ongeval plaats had bij de brug. Hier stopte hij, om eenige leden van zijn gezelschap te laten uitstappen. „Met groote snelheid, minstens 40 K.M. vertelde ons de heer Visser naderde de auto, die later be stuurd bleek te zijn door zijn dorpsgenoot Harm B ter. De snelheid was hier in verband met de te- nemen bocht veel te groot Ik stond op ongeveer tien meter afstand van de brug en zag plotseling de auto tegen de linkerbrugleuning botsen. De in zittenden begonnen te gillen. Het schijnt dat de bestuurder trachtte te remmen, waarbij de auto slip te, de voet van den bestuurder zeer waarschijnlijk van het rempedaal op het gaspedaal vloog, want plotseling schoot de wagen met kracht tegen de loshangende rechterleuning van de brug en vloog over den kop in het kanaal. Wij hoorden nog een slag en toen was alles stil." „Wat deed U toen?" „Wij holden zoo vlug wij konden naar de plek aan den oever van het kanaal, waar de auto moest zijn neergekomen. Van het voertuig zagen wij toen al leen nog maar do kap. De rest zat onder water. Het duurde even en toen zagen wij een der inzittenden uit den wageu klimmen en daarna op den kap gaan staan, terwijl hij een meisjo mee trok." „Op welke wijze hebt U toen hulp verleend?" „Ik zelf ben toen direct in mijn auto gestapt en zoo vlug mogelijk naar dokter Belksnia gereden en heb hem toen met de auto naar de brug gebracht. Toen ben ik de Koninklijke Marechaussee gaan waarschuwen, die toen direct den gemeenteveldwach ter Zoer van het gebeurde in kennis stelde. Per auto gingen wij zoo gauw mogelijk naar de brug terug." „Hoo was de toestand, toen U daar terugkeerde?" ,Mijn kameraden hadden den heer Van Bijlen en zijn verloofde intusschen bij den heer Kuipers in het café gebracht. Verder hadden zij ladders, palen, touw en ander reddingsmateriaal aangebracht, doch tot zoover hadden zij nog niemand uit den wagen kun nen halen. Dit is eerst later mogen gelukken. Onderhoud met een der beide overlevenden. De eenige manlijke overlevende van het vreeslij ke ongeluk, de 21-jarige Jan van Bijlen, vertelde, De noodlottige plek, waar het vreesclijk drama zich afspeelde. hoe het gezelschap jongelui reeds eenige dagen van tevoren de afspraak had gemaakt de zanguitvoering in de Gereformeerde Kerk te Stadskanaal op Twee den Kerstdag te gaan bijwonen. Daarvoor waren reeds tevoren entréc-bewijzen gekocht en was oen groote auto gehuurd. Deze bleek echter toen het gezelschap zou vertrekken niet beschikbaar te zijn en omdat de kaarten reeds gekocht waren, werd be sloten den tocht met een kleine wagen te onderne men. Woensdagavond te 12 uur zou men Stadskanaal verlaten, doch een defect aan de auto gaf geruimen tijd oponthoud, zoodat pas tegen kwart over één de terugreis kon worden aanvaard. Voor Ln de auto nam plaats de bestuurder Harm Buter en naast deze zijn broer Lucas Butter op wiens knieën Harm's verloofde, Dientje Meijer, plaats nam. De andere zes personen zaten achterin den wagen. De terugreis verliep zonder stoornis, totdat men vlak bij de woning van het gezin Buter de klapbrug overmoest. Volgens Van Bijlen was niet met abnormale snel heid gereden, doch had wel bij het nemen van de bocht de vaart wat meer ingehouden moeten zijn. De auto dreigde in aanraking te komen met de rechterbrugleuning. Om dat te vermijden, heeft de bestuurder waar schijnlijk het stuur te scherp omgegooid, met het gevolg, dat de wagen tegen de linker-brugleuning te recht kwam en daaronder doorgleed. „Wat er op dat oogenblik precies gebeurd is, zou ik niet kunnen vertellen" aldus verklaarde de beer van Bijlen. „Ik weet alleen dat wij luid gegild hebben en dat ik, toen de auto in het water lag, met mijn vuist het portierraam stuksloeg, waarbij mijn rechterhand danig werd gewond. Ik kon echter door de gemaakte opening mij op de autokap werken en heb daarna met veel moeite rr.ijn meisje, Antje Bu ter, nog kunnen redden.. Van het verdere herinner ik mij niet veel anders, dan dat men ons over een ladder van de auto ge haald heeft en dat mijn meisje bewusteloos het ca fé Kuipers werd binnengedragen. Daar hebben een paar verpleegsters zich verder met haar bemoeid, terwijl men mij bij de kachel zette om wat op verhaal te komen." „Het is mij nog niet zoo goed mogelijk" zoo ein digde van Bijlen zijn medcdcclingen, „te begrijpen wat in die enkele oogenblikken is gebeurd. Maar ont zettend was het wel!" De wonde die van Bijlen heeft opgeloopen is bij onderzoek gebleken niet Van ernstigen aard te zijn. De tosstand van mejuffrouw Buter. Bij Informatie aan het Academisch Ziekenhuis te Groningen bleek dat de toestand van mej. A. Buter redelijk wel was. Ulvenhout, 24 December 1934. Menier, 't Is te hopen, da ge m'n schrift lezen kunt, waant m'n haanden beven 'n bietje van den z waren wagel nog, waarmee ik 'n haalf uurke gelejen thuis gekomen ben. Ja, amico, zoo na 'nen Zondag en weer veur twee nuuwe Zondagen, ollee, dan hebben de menschen heel wat noodig. 'k Heb veur vier dagen tegelijk verkocht vandaag en zo" nen wagel. die veur vier dagen gelijk gelajen is, is zwaar! Maar ik klaag nie, horre! 'k Vuul me lijk 'nen millioennair, waant ochlrre- kes, wa staan we 'r toch goed veur! En dan, 'k heb er 'nen knecht bij g'ad vandaag! M'n boske! Ja, die lot zijnen Opa nic in den steek, amico. Wat hee da lekkere jonk me kollesaal me^eholpen. Das nouw effectief 'n lieve lust, zo n hulp as ik aan m heb. Zoow speulendgewijs, maar ondertusschen. Och ja, zoow laankzamerhaandwe worren allebei ouwer. Dré I gaat den berg óf, Dré III gaat *m op... Oud, en nuuw. 'k Heb da vandaag 'n paar keeren gevoeld en... Neeë, ik verstaamp 't om te klagen. 't Leven is te schoon. Die daar wa-d-op aan te mer ken hee, is teugenover Onzelicveneerke 'nen on- daankbaren vlegel. D'n buiten staat ok kaal en triestig op deuzen oogenblik. Maar is le nie manjefiek? As ik daar straks den weg op huis aan kwam en dc duuzenden regenpèèrls hongen te beven aan 't zwart-natte tak- kenrag, dat er aderde teugen den zuiveren regendag, waarin den Kerst besloten zat as 't geluk in 't men- schenhart, dan zee ik: „Dréke, keareltje, wa-d-is 't hier toch schoon, manneke. Wa zie 'k 't toch gèren. Eén schitter van zuiver is den heelen buiten, ik hoop 'm nog laank te meugen bewonderen." Toen keek da pienter boske me serieus aan, knikte en haakte z'n haandje om mijnen erm. „As ik groo- ter ben, zal ik nog harder meewerken „Opa", zee-t-ie en op dad-oogenblik amico, dan wier 't werm in m'n borst cn 'k heb 'm opgepakt, in den wagel ge zet en as 'nen jongkearel den wagel over de keien laten dokkeren, om mijn boske te laten zien, da zij nen Opa nog nie moe was. Wat 'n bezit, wat 'n bezit, zo'n keareltje mee 'n hartje, dat is lijk eencn klomp goud. Wat 'n bezit. Daar zijn ze nouw baang veur gewiesL „Dré, ge bederft 'm!" „Dré, ge verwent 'm!" „Dré nou lacht ge met *m. maar laterP „Dré. gift 'm nouw cn dan liever 's 'nen schup, dieën ondeugn!" Sodemerakcl! As 'k da-d-ooit gedaan had 'k had veur al tij m'nen grooten teen bezeerd. Neeë ik wist 't wel! Ik had in z'n ogskes, in z'n donkere sterre-ogskes gekeken, in z'n zielementje, dat zoo helder en diep glaansde lijk de zonbeschenen Mark! En dat hee me méér verteld, dan alle menschen, dan alle opvooders-van-professie mijn te zeggen hadden. 't Is daarmee, amico, as mee oew eigen gestel. Ginncn doktoor, zóó bekwaam, of ge wit zeivers 't beste, wat goed, wat slecht is veur oew lichaam. Zoo is 't ok, mee zo'n stukske bloed-bloed-eigen familie. Ge mot zeivers weten, wat daar In zit. Zooiets mot 'n aander oe niet hoeven te vertellen. Ge meugt daarin nie te kort komen, waant 't Is 'n gaaf van den Schepper-Zclvers en zukke gaven, zukke onbetaalbare gaven mot ge zelf beheeren. En da kan. Daar groeien in de Schepping gin vruchten, die te zwaar zijn veur den tak! Afgevallen fruit is altij gestoken! En mijn boske is 'n gééf zieltje. Dèèr! Ons kribbeke-Jezus en 't bomke staan gereed, 't Ts giesteravond heelegaar veur malkaar gekomen. Da's toch zo'n leutig werk, ee, zo'n kerste-hoekske op richten in oew eigen huiske. De ouwe, vertrouwde spullekes weer veur den dag halen, schoon poetsen, bij-kleuren, 't stalleke hier en daar wa krammen en herstellen, ollee, dan timmer ik an 'n stuske geluk, amico en da's plazierigen, da's zuutcn arbeid. We hebben verguldsel gesmeerd op de ster van Betteljem, waant die mot fel schitteren deuze da gen boven 't stalleke, in don dannsenden goudwo- mel van de lichtende kèèrsekens. We hebben de beeldekens afgezeepsopt, 't Kindeke gewnsschen, 't kribbeke met nuuw mooi-uitgczocht strooi bekleed. 'n Klein, rooi Godslaampke hebben we gehangen, temidden in 't stalleke, zoodat 't rooic licht kan fon kelen op de gouwen kroontjdk van «le Moeder-Gods, van Sinte Josef en 't nakend-erme Koningskc. En van mergon af le beginnen, as den avond vroeg vallen gaat. as de klokskes klepelen gaan veur 't Ix)f, dan steken we de kèèrskes aan. De kèèrskens in den opgesierden boom, die volhangt mot zuiveren ballen, met zijig-glaanzend engeltjeshaar, met slin gers van glazen snuisterij, zoo schoon as edelmetaal. En as ine dan weer thuis van ons kerske komen, dan brikt 't schoonste, 't alderschoonste uurke van 't heele jaar. Dan klepperen de smeltende kèèrskens In den geurenden, diep-groenen spar. Dan fonkelt er daar in dat heokske 'nen brok zon, eigesgemokte wel, maar dan schieten daar zonne stralen over die zuiveren ballen, over die slingers van bollen en engelenhaar, ollee. dan kunt ge uren zitten staren in dat hoekske, waar 't Nuuwe Leven b*eft op den gouwen schemer van de wiegende kèèrskens. En daar benejen. diepin, daar karbonkelt 't kleine Gods!aamn!:e z'n lichtniekskes in den fluweelen, zachten duster, om 't Heilig Huishouwen Glijdt de rooie gloeüng over 't Kindeke in 't krihke cn dan is 't, of z'n lachende "erichtje leven gaat. T'rcn kunnen wij daar zoo z'tton. om de pit (te huis, tegenover dat levendige Kerstehookske. Dan heurt ge niks. Niks as den tik van dc klok, die wel haast mee twaalf slagen 't Ouwejaar ons leven uit zal harneren. Niks as den flustcrzang van den wa terketel bovenop de plattebuis. Niks as 't spel van de sintels die in den ijzeren bak vallen. Niks, as 't geknetter van dc smeltende kèèrskens in den too- verspar. Dan wordt er nie veul gezegd. Dan wordt er zoo maar stillekes gezogen aan 't geluk, dat as de wèrmte uit de zon, uit dat schoone hoekske komt gestraald, tot koester van oew luie zielcmcnt. Dan zit den kleinen Dré op mijnen knie. Dan vuul ik z'n ingehouwen asemke zachtjes blazen laangs m'n ennek. En as ik efkens denk: zou ie slapen, dan dan zit-ic te staren naar 't stalleke, naar 't wiegske van den Koning onder de Koningen, dio te groot was om eer gebrocht te worren in 'n paleis van steen, in 'n wieg van zijn. Die zóó groot was, dat ie eeuwen en eeuwen ge dragen wordt op den onschatbaren, onaan raak baren h&rteklop van br&Vd menschen, oud cn jonk, erm cn rijk, simpel en geleerd. Die zóó groot was, dat Keizers en Koningen sjuust even klein veur Hum zijn, as mijnen oogappel, as Dré III. Veur zoo iets groots kost op dit weareldje gin plak zijn. Alleen de eeuwen, dc duuzenden Kerst nachten over heel de weareld kosten eer bewijzen aan zo'n geboort. Eer bewijzen in den klokkendreun, in den sirenenzang, die er in deuzen heiligen nacht tiert over de Landen en over de Zeeën, dour allo ecuwen. Maar genogt. As gij deus briefko leest is Kerst gepasseerd en zitten wo in 't Ouwejaar. Daar komt aan 't schoone tij gin ende. En 't is 't ouwe jaar, dak in deus briofke nog even uit mot luien. Maar dan dwaal ik weer as van eigens naar m'n stalleke terug. Zooas m'n oogen heel deus weken telkens getrokken worren, naar dat hoekske van ons huis. Ouwejaar! Tijd van balaans. Die 'k opgemaakt heb, amico, droomend bij ons kribbeke. Neeë, den balaans van, van, hoe za'k da nauw persies zeggen: den belaans van wat er óm- gegaan is in de zaak-van-'t-ziclement! Van de belevenis in 't afgeloopen jaar. Ochja, daar is dat uurke bij den spar zo'n ge zegend uurke veur. As ge daar stillekes te zwijgen zit, teugenover 't schamele Kcrstwiegske, dan spuit er den mensch zoowa deur zijnen kop. Dan is den mensch, temidden van z'n huis te midden van z'n allernaasten temidden van alles- wat-'m-'t-<lierbaarst-is-ter-weareld, tóch efkens al leen! Alleen en eenzaam in z'n eigen, bij z'n eigen, al leen bij 't kribbeke. Dan trekt 't jaar veurbij aan zijnen geest en dan hoe slecht den tijd ok was, hoeveul er gebeurde soms, dan bleft er toch nog zoowveul te daankeit. Waant op 't end, dan was toch alles veur ons bestwil. Dan keerde alles ten goeie. Dan krijgen we wel 's effekens 'n kleur daar teu genover da simpele ruifke Waant deuzen balaans, amico, dien we zoow op maken, da's ginnen balaans van inktcijfcrs, haan- dig in malkaar geknoeid deur advocatigc boek houwers! Aan deuzen belaans vólt nie te knoeien, valt nie te... liegen! En as me dan zoo „schoon schip" gemokt hebben, dan kan 't feest van Ouwejaar beginnen. Dan zijn de kamers van 't zielemont weer stofvrij en opgedoft, dan zijn ze gereed om de gasten der feestelijke gedachten naar wèèrde te ontvangen. En dan!! Dan schuiven we aan de gezellige tafel, die ik' wensch 't allo menschen van harte toe dan to klein blijkt. Dan is onzen Dré en ons ieske, ons schoondochter» ke, weer present, mee den kleinen Bart en de kleine Trui! Dan komen de kinders allemaal af! Dan gaat 't beginnen; dan gaan ine 't end vieren. Vieren in 't geluk en in den vrede, die 't schoone Kerstfeest bij ons allemaal achterliet. Dan schuiven we aan die groote tafel, die God zij diepen dank, weer 's 'nen keer „vol" geschaard is van kinders! 't Groote geluk, den grooten rijkdom van m'n goeie, m'n brave, m'n pronte wijf! Dan gloeit op den achtergrond den Kersthock nog na, waar 't Kindeke nou min of meer verlaten lec, maar zooas Hij 't wel nie aanders wenschen zal. Waant 't blijft gelukkig en wijs glimlachen om al die groote menschen, die veur enkele dagen gelejen sjuust zoo „klein" waren as 't Kindeke, toen God weer in huillie hart herboren wier! En dan kruipt en dan sjouwt en wringt d'n kleinen Dré nét zoolaank, tot ie stijf naast zijnen Opa zit; dan hee-t-ie gedouwd en gepeuterd tot ie „zijn" plots- ke veroverd had cn dan, amico, dan golft 't groote, 't huiselijke, 't ènnigste geluk deur oew vertrek! Dan golft dat oew hart in, dan kekt ge zoo 's naar oew wijf, dat koortsachtig van diep geluk sjouwt en reddert, om 't heur bloeien alegaur naar den zin te maken. Dan welt en dan schokt daar wat onder m'nen borstrok en dan zou 'k in staat zijn, om de tafel ef kens in den steek te laten, om m'n Trui, alleen, in 't achterhuis 's ferm en hartelijk 'n zalig Ouwejaar te wenschen! Ja, daar is 'n jaar zurg, 'n jaar ploeteren, 'n jaar trubbel, nie te duur veur, veur zo'n Ouwejaarsmo- ment. Watte? 'n Heel leven van zurgen, van trubbel en gesappel is nog nie te duur veur deus momenten van intiem geluk bij oew eigenste plattebuis! Menschen, moderne menschen, waarveur den Kerstnacht 'n bal-nacht is, 't Ouwejaar 'nen roes en 't heclc leven 'nen daans om aanlokkelijk gevaar, zulke menschen beseffen nie wa ze missen, op 't end. Gelukkig maar! 't Leed zou te wreed zijn, amico. 't Is aan zulken, opgetuigd in smoking en witten front, afgetuigd in blooten rug-c n-de-rest, da'k dan wel 's denk rnct meelijen cn 'n bietje triestighcid. Dan gaan m'n oogen naar 't heilig Huishouwcns in dat schemergouwen hoekske en... da's privce. Maar zoo amico, in den midden van m'n „volle" ta fel, met den geluksglaans van Trui d'r oogen in m'n zielement, zóó pak ik 't glas op en ik wensch oe 'n zalig Ouwejaar! Ik wensch alle lezers en lezereskes van m'n brie ven op die manier alvast 'n Zalig Nuuwjaar. En 'k zeg erbij: al mag den kwaaien tijd veul afnemen van ons ermoeike houw vast, bouw mee al oew knusten vast 't grootste, 't wèèrdevolstc bezit, dat nie as geld en goud aan wèèrdevermindering onder hevig is: houw vast 't volle vertrouwen op 't Kerste kind en 't geluk en den vree in 't gezin. Dan komt alles en alles weer recht! Dót is van 't jaar mijnen diepsten, oprechtsten wensch! Zalig Nuuwjaar, ok namens Trui, van oewen toet a voo DRé. VIER KINDEREN UIT ÉÉN GEZIN OMGE KOMEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1934 | | pagina 13