G EESTELIJK L EVEN
KIJKEn is KOCfPEn bij CLOECK
Oudejaarsavond.
Gelukkig Nieuwjaar!
Maandag 31 December 1934.
Postrekening
No. 23330
SCHAGSR
78ste Jaargang. No. 96 27
CODRINT.
Int. Telef.
No. 20
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij inzending tot
'a morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst
Uitgave der N.V. vi. P. Trapman Co., Schagen.
22 PAGINA'S.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent tf>ewiJsno.
Inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
Daar kwam er een wagen
vol nachten en dagen,
yoi maanden en uren en stonden gereên,
fel trokken en weerden
hun de edele peerden,
die zesmaal vier hoefijzers kletteren deên.
Al rijden, al rotsen,
al bokken en botsen,
al piepen en kraken, zoo vloog hij door slee
en als hij was henen
en verre verdwenen,
toen waren de dagen en maanden ook meê.
Het spreken en 't peinzen,
het gaan en het reizen,
en al wat wij deden, 't zij droef, het zij blij,
't mocht tijdlijk of laat zijn,
of goed zijn of kwaad zijn,
*t was al op den wagen, 't was alles voorbij.
Toch nimmer vergaat het
en altijd bestaat het,
wat God door zijn heilige gratie ons geeft,
het deugdzame leven
dat is ons gebleven,
al 't ander, hoe zoet en hoe schoone, 't begeeft.
Nooit zal ons de wagen
der tijden ontdragen
*t sieraad en den rijkdom der edele ziel;
de deugd zal geduren,
schoon rotsen en muren
en tevens en al dat maar vallen kan viel.
MET 't bovenstaande gedicht van den Vlaam-
schen priester Guido Gezelle begin lk mijn
Oudcjaarsoverdenking.
Ik doe dit, omdat ik er een mooie gedachte in vind
vertolkt. Hij zegt 't anders dan ik het zou zeggen,
omdat hij een gansch andere levens- en wereldbe
schouwing had, dan ik heb. Maar dit is immers
slechts een bijkomstigheid. Ik heb, gelukkig, in mijn
leven geleerd onderscheid te maken tusschen woord
en beeld, waarin de diepste gedachten worden ver
tolkt en tusschen die dachten zelf. Zoo kan ik, al ben
ik niet Roomsch en niet Orthodox-Protestantsch, dik
wijls met groote instemming iets lezen of beluiste
ren, wat geschreven of gezegd wordt door hen, die
schijnbaar mijlenver van mij afstaan. Wij vertolken
nu eenmaal onze gedachten en gevoelens altijd in
woorden, die in onmiddellijk verband staan mèt en
ontleend zijn Aan onze eigen levena- en wereldbe
schouwing.
Waar het op aankomt is, dat wij In de woorden
van anderen ónze gedachten en gevoelens terug
vinden.
En wat lezen wij dan in *t gedioht van Gezelle?
Dat Alles voorbij gaat, niets bestendig is, behalve
'dat wat de mensch zich als w e z e n 1 ij k e, inner-
lijke waarde heeft verworven.
Het lijkt mij van zeer groote beteekenis ons hiervan
sterk bewust te worden. In de eeuwige wisseling
en verandering om ons heen, in den razend-snellen
gang der opeenvolgende gebeurtenissen, zijn wij
vaak geneigd om aan niets blijvends te gelooven.
Wij overzien de wereldgeschiedenis, die geweldige
tragedie der menschheid en vragen ons af: waartoe
dit alles? Machten komen op en gaan te gronde. Or
ganisaties worden opgebouwd en storten weer in.
Beschavingen rijzen omhoog en verzinken in 't niet
Eens schitterenden in stralende groothed de Baby-
loniërs, de Egyptenaren, ééns bloeide een wonder
bare Grieksche cultuur, eens stond in schijnbaar on-
vernietigde hechtheid het Romeinsche imperium—
wat is er van geworden? Een herinnering!
En is het met de geestelijke goederen der mensch
heid niet precies hetzelfde? Elke periode heeft men-
schen gekend, die niet twijfelden aan de juistheid
hunner inzichten. Een Egyptenaar van 4000 jaar ge
leden richtte zich tot den verheven God Ammon; de
oude Perzen geloofden in de twee Goden Ahriman en
Ormudz; de Grieken brachten hun offers aan den
hoogen Zeus en de Romeinen aan Jupiter. En allen
hebben geleefd in de meening, dat ten eeuwigen da
ge hun geloof zou blijven. Maar wat is er van over?
En toch wordt deze merkwaardige les der historie
gewoonlijk vergeten. Hoeveel Christenen zijn er niet,
die zich verontwaardigd toonen, als iemand zegt, dat
eens óók het Christendom tot het verleden sol be-
hooreni
Niettemin zAl het gebeuren. En wie nauwlettend
toeziet en het geestesleven scherp waarneemt, kan nu
reeds opmerken, dat het ontbindingsproces in wer
king is.
Daartegen is niets te doen. Geen priester en geen
kerk, geen aardsche macht, hoe geweldig zij moge
wezen, is in staat om de eeuwige wisseling stop te
zetten.
Dit moge voor velen tragisch klinken, omdat zij
zich aan het eenmaal zijnde vastklampen en mee-
nen het niet te kunnen missen voor de rust van
hun gemoed voor allen, die het leven der mensch
heid hebben leeren zien als een groeiproces, is er iets
hoopvols en bemoedigends in geiegen. Zij hebben de
eeuwige wisseling aanvaard als een historisch feit
en zij zijn wijsgeerig genoeg om daartegen niet in
tot nederlaag gedoemden, opstand te komen, ook
dAn niet, wanneer hun menschelijk hart iets pijn
lijks gevoelt bij het versterven van eens dierbare
meeningen.
Want zij weten, dat er altijd iets blijft ondanks
den ondergang van zoo ontzaglijk veel, dat onmis
baar scheen. Zij weten dat, waar uiterlijke vormen,
waar gedachtebouwsels, waar levens- en wereldbe
schouwingen opkomen en vergaan, het waarachtig-
waardevolle van geslacht op geslacht overgaat. Dit
waarachtig-waardevolle is het rein-menschelijke dat
zich met een innerlijke noodzakelijkheid steeds zui
verder openbaart.
Met al onze zwakheden en minderwaardigheden,
met al onze fouten en tekortkomingen zijn wij toch
méér menschelijk dan de geslachten., die aan ons
voorafgingen. En zij, die nA ons komen, zullen hoo-
ger staan dan wij.
Ik zou de menschheid daarom willen vergelijken
met een groeienden boom. Jaar op jaar vallen de
bladen af en nieuwe komen er voor in de plaats,
maar de stam vormt haar jaarringen wordt dikker,
sterker.
Zoo zien wij geelacht nA geslacht komen en ver
dwijnen. Ieder geslacht heeft zijn eigen denkbeelden,
zijn geloof en zijn hoop, zijn bewust en onbewust
streven om het zuivere mcnsch-zijn te benaderen,
d.w.z. om de eeuwige m e n s c h-i d e e te verwezen
lijken. Zij vormen wat bij den boom de jaarringen
zijn. Met andere woorden: zij leveren allen iets dat
niet meer vergaat, maar blijft voortbestaan als een
onvergankelijk, wezenlijk bezit der menschheid.
Onze groote dichteres Henriëtte Roland Holst zegt
het zoo mooi:
Hoe vredig is het sterve in de natuur,
Het blad valt af, roest op de stille aarde,
Vergaat en krijgt in 't vergaan nieuwe waarde:
Elk wezen weet zijn tijd en beidt zijn uur.
En altoos is, tusschen tijd van sterven
en het opkomen van een nieuw geslacht,
een verbeiding iets als een stille wacht
op de anders zoo drukke en volle werven.
Dit geeft een rustige bezonkenheid
aan 't leven der natuur in deze streken:
stilte omhangt wat is bezweke' en
een nieuw geslacht wordt stil verbeid.
Vinden wij in dit gedicht niet de vertolking van
de zooeven uitgesproken gedachte? En zou er wel
één gedachte, meer geëigend zijn om ons te verzoe
nen met de eeuwige verandering, waaraan wij juist
op het einde van het jaar bij voorkeur denken.
De mensch denkt bij voorkeur in tegenstellingen.
Iemand, die van armoede tot welvaart is gekomen,
is altijd geneigd om over zijn vroegere misère te
denken en te spreken en omgekeerd is het eveneens
het geval.
Wie gezond en krachtig is, maar ook ziektedagen
heeft gekend, denkt daaraan dikwijls terug.
Hierom is het zoo begrijpelijk, dat op den oude
jaarsavond, waarop wij noodwendig met onze ge
dachten stilstaan bij dood en vergaan, waarop de
beelden van hen, die ons ontvielen, ons voorden-geest
komen wij, als een zuivere reactie daarop, onze
aandacht richten op wat blijft.
Ik vermoed, dat hieruit te verklaren is het eigen
aardige feit, dat honderden menschen, die nooit een
kerk bezoeken, op dien laatsten avond van#het jaar
hun schreden daarheen richten. Wellicht geven zij er
zichzelf niet duidelijk rekenschap van en is 't voor
hen niet anders dan een onbestemde sentimenteele
drang. Het komt mij echter voor dat de ondergrond
daarvan is: het in hun onderbewustzijn levende ver
langen om iets te hooren, dat hen kan verheffen bo
ven de gedachte, dat alles voorbijgaat en niets
blijft.
Want de denkende mensch kan zich niet neerleg
gen bij de gedachte, dat alles wat geschiedt, dat zoo
veel streven, zooveel strijd en zooveel leed van men
schen doelloos en zinloos zou zijn en daaruit nieta
zou voortkomen, wat de tijden en hunne wisselin
gen trotseert. Zijn gansche ziel komt er tegen in op
stand, dat voor altoos zou verloren gaan wat in vaak
bange worsteling wordt verkregen.
Daarom schrijf ik met een gevoel van bevrediging
deze oudejaarsavond-overdenking. Want ik ben er
zeker van dat van de honderden menschen, die dit
artikel onder de oogen krijgen, velen juist in dezen
tijd er behoefte aan hebben, dat hun een hart on
der de riem wordt gestoken.
Het is immers een tijd van vertwijfeling en wan
hoop. Men beheoft zich slechts onder de menschen
te begeven en met hen te spreken! Onmiddellijk
ontdekt men bij talloos velen gebrek aan geloof in
de toekomst, moordenden twijfel aan de overwinning
van het goede. En dit voert tot die ellendige onver
schilligheid tegenover het leven en zijn moreele
eischen en tot die ijskoude ongevoeligheid jegens den
medemensch, welke den maatschappelijken vooruit
gang zoo noodlottig belemmeren. Dit voert tot het
alle idealisme vernietigende cynisme, hetwelk zich
uit in de, helaas, maar al te vaak vernomen woor
den: ,,'t is een ellendige boel in de wereld en het
zal wel altijd zoo blijven."
Neen, menschen, het zal niet altijd zoo blijven.
Honderden verscliillende tijdperken zijn voorbijge
gaan, ook dit tijdperk is bestemd om te verdwijnen.
De patriarchale toestanden verdwenen, de feodale
wereld is ondergegaan zou de kapitalistische
wereld dan eeuwig zijn?
Het lijkt mij het toppunt van kortzichtigheid dit
aan te nemen.
Wij kunnen toch niet blind blijven voor het feit,
dat in de menschheid allerwegen nieuwe krachten
geboren worden, dat in haar ziel een verlangen naar
zuiverder verhoudingen opleeft.
Wat is dat? Waar komt dat vandaan?
Ziehier mijn antwoord: Dat is het gevolg van dien
Oudejaarsavond op de Zugspitze.
duisteren drang, welke de menschheid voorwaarts
stuwt, van dien drang, waarin de idéé „mensch"
bezig is zich te verwerkelijken. Deze drang is de
schepper der menschheidsgeschiedcnis. En in deze
geschiedenis treden telkens nieuwe geslachten op
met hun dwalingen en fouten, maar ook met hun
hoogere inzichten, hun verfijnde gevoelens. En elk
nieuw geslacht levert een bijdrago aan het groote
werk der eeuwen. De geslachten verdwijnen, hun
geestelijke bouwsels storten ineen, maar de mensch
heid als geheel groeit, moét groeien in de richting
der i d e.
Hieraan willen wij bij voorkeur denken op den
oudejaarsavond.
Wij blijven dus niet weemoedig staren op al wat
verdwijnt, maar wij willen is niet ieder mensch
een klein beetje filosoof? als denkende wezens
zonder bitterheid veel en velen zien verdwijnen, om
dat wij weten dat het beste onverwoestbaar is en
zich dóórzet, door alle tegenstrijdigheden, door alle
verwarringen en catastrofen heen.
Integendeel: ons verdiepend in al wat de oude
jaarsavond in ons wakker roept, voelen wij ons zélfs
in dezen van onheil zwangeren tijd nog hoopvol ge
stemd en wij nemen afscheid van wat heenging ora
vertrouwensvol de toekomst tegen te gaan.
Luidt 't oude uit, luidt 't nieuwe aan,
Luidt klokken over 't sneeuwig veld;
Het jaar vertrekt; laat het stil gaan
Luidt in den vrede, uit 't geweld.
Luidt u i t het knagend leed dat doodt,
Om hen, die wéren en niet meer zijn;
Luidt uit den twist van weelde en nood,
Luidt in der menschen eind van pijn.
ASTOR.
Nu is 't nieuwe jaar gekomen,
't Oude is voorbij gegaan,
Met zijn vreugd en met zijn droomen,
In een wisselend bestaan.
Met veel dagelijksche zorgen,
Vol van lief en vol van leed,
En we staan op Nieuwjaarsmorgen
Tot den nieuwen taak gereed!
Zoekend blikken we naar voren,
Komt er licht in het verschiet?
Nieuwe plannen zijn geboren,
En succes? We weten 't niet!
't Lot gaat vaak langs and're wegen
Dan wij hebben uitgedacht,
Veel wordt eind'lijk nog verkregen,
Wat per slot niet werd verwacht!
't Hoofd omhoog en oogen open,
Dien Uw plannen, kloek en sterk
Voorwaarts! En op beter hopen,
In ons streven, in ons werk.
Als de zorgen overwinnen,
In het dagelijksch bestaan,
Rest ons weinig kracht van binnen,
Om den nieuwen weg te gaan.
Zte, we drukken vele handen,
Metterdaad of per P. F.,
Dat verstevigt weer de banden
En t saamhorigheidsbesef.
Van de oude, trouwe vrinden
Doet het ons zoo extra goed,
Als we in hun handdruk vinden
Iets van waren Nieuwjaarsmoed!
Gij, die zóó nog voort moogt bouwen
Aan t geluk van Uw gezin,
'k Wcnsch U voorspoed en vertrouwen,
Bij een zegenrijk begin.
Maak Uw toekomst goed en sterker,
Spreidt wat zegen om U heen,
Help, als "t kan, één armen werker
Door dit moeilijk Nieuwjaar heen!
Nieuwjaar. KROES.
(Nadruk vorboden.)