De Brabantsche Brief van Dré. Zaterdag 5 Januari 1935. SCHAGER COURANT. Vierde Blad. No. 9630 rin Gemaskerde inbrekers. KUNT u breien? Wat een vraag! Natuur lijk kunt u breient Ik wil zelfs niet ver onderstellen dat u het niet kunt. Zoo'n veronderstelling zou naar een beleediging rieken. En voor niets ter wereld wil ik mij uw toorn op den hals halen. Breien is een prettig werk. Al breiend kun je als je niet te veel te tellen hebt aan duizend en één dingen denken, aan wat je gedaan hebt of doen zult of graag zoudt willen doen; het getikkel der naalden leidt niet af. En als je met een vriendin breit kun je elkaar allerlei hartsgeheimen vertellen. Pat gaat al breiend veel gemakkelijker dan wanneer je een paar groote oogen onderzoekend, en misschien streng en bestraffend, op je gericht ziet. Bij het breien kun je je diep over je werk buigen en de be kentenis doen, die niet over je lippen komt als je geen gelegenheid hebt je blos te verbergen. Maar dat zijn bijkomstigheden. Breien „an und für sich" is even aangenaam als nuttig. Of is het niet nuttig en niet aangenaam voor enkele kwartjes- de prijs van de wol allerlei warme en mooie din gen te vervaardigen, dingen, die getuigen kunnen van je goeden smaak en je fantasie en die, op den koop toe, nagenoeg onverslijtbaar zijn? Er zij n jonge vrouwen, die er zich op beroemen piet te kunnen breien. Of dat een eer is! Of het óóit een eer is iets niet te kunnen! „Het is erg tnooi, Trude", zei mij dezer dagen een jeugdig nichtje, voor wie een motor geen enkel geheim heeft en die thans haar eerste vlieglessen genomen heeft, „het is erg mooi, dat sjaaltje, maar ik kan niet begrijpen hoe je het in je hoofd gehaald hebt daaraan zóóveel uren ten koste te leggen. Je kunt die dingen in iede- ren winkel koopen. Ik weet overigens niets van handwerken; mijn bekwaamheden op dat gebied be perken zich tot het aanzetten van een knoop". Ze lachte en blies mij den rook van haar sigaret in het gezicht „Geloof niet dat ik je daarom bewonder", antwoord de ik, een beetje bits. „Ik ben een moderne vrouw". „Je vergist je! Modern ben je misschien in enkele opzichten. Maar je bent zéker geen all-round mo derne vrouw! Want zoo'n vrouw kan breien' Dat geloof je niet? Je denkt misschien dat vliegen ruimschoots voldoende is? Dat is het niet! Kijk, hier heb ik een heel pak tijdschriften. Alle maal tijdschriften voor de moderne vrouw, die mee leeft met haar tijd. En wat zie je? Er is geen enkel, dat niet pagina's en pagina's aan de breikunst wijdt. Er wordt dezen winter ontzaglijk veel gebreid, in alle landen. Modellen voor sjaals, mutsen, manteltjes, jumpers, dassen, blouses vindt je allerwege, te kust en te keur. Het is heel jammer voor je dat je niet een aardigen „sweater" breien kunt, die je daarbo ven, in de stratosfeer, of een beetje lager, heel goed zoudt kunnen gebruiken. Een moderne vrouw heeft minstens een paar zelfgebreide aardige blouses, voor den winter en straks voor de lente, blouses, waarop zij veel trotscher zijn kan dan op kant en klaar in den winkel gekochte. Een eigen-gebreide blouse is er een met individualiteit". „Worden er dan zooveel blouses gedragen?" „Of er blouses gedragen worden? Maar, kind, kom Je van Jupiter? De blouse is dezen winter een on misbaar onderdeel van ons toilet en zal dat waar schijnlijk ook in het voorjaar zijn. De blouse en het vest. Als ik een oud spreekwoord mag varieeren zou ik zeggen: Toon me uw blouses en uw vesten en ik zal u zeggen of u werkelijk een moderne elegante vrouw bent. Denk niet dat ik overdrijf. Kijk, hier heb je blouses voor de ochtenduren. De hals sluit hoog en de slui ting bevindt zich vaak op den rug. Hier heb je an dere met scheepjeshalzen en diagonaal-sluitingen. De knoopen zijn van leder, van hout, van metaal of van kurk, en een monogram of ander fantasietje ont neemt deze kleedingstukken iets van hun Spartaan- echen eenvoud. Blouses in sombere tinten worden met lichter-gekleurde rokken gedragen zwart met parelgrijs, prune met beige. Maar bij een donker blauwe rok staat een stroogele blouse prachtig en bij een zwarten kleurt warm-rood of reseda-groen heel goed. De nuances moeten natuurlijk met zorg geko zen worden. Namiddagblouses zijn er in twee soorten. De eer ste omvat blouses met korte raglanmouwen en over hemdsblouses met lange mouwen en een recht kraagje. Deze blouses zijn vaak van fluweel en wat de kleuren betreft, wordt aan wijnrood, violet, en geelgroen de voorkeur gegeven. De tweede soort is van satijn of lamé, stoffen, die bij het knippen wei nig moeilijkheden opleveren. En wat de vesten aangaat, noteer dat het chie is een „gilet" van peau de Suède of van gemzenleer te dragen. Voor wie dat niet kunnen betalen is er het „suédine". De kleuren omvatten een gamma van alle nuances tusschen zandkleurig beige en marron. Maar op ieder uur van den dag behalve na tuurlijk 's avond bij groot avondtoilet kun je ge breide blouses dragen En het is heerlijk dat dit mo gelijk is. Want gebreide blouses zijn niet alleen chic, maar ook weldadigwarm. Binnenkort zullen wij het wie weet? toch nog tegen het offensief van den winter moeten opnemen en dan is het noodig dat wij in alle opzichten wélverdedigd zijn." „Hoe staat het in dit verband met de onderklee- ding?" „Wel zóó. Volgens de moderne hygiënisten je ziet, Ida, dat ik allerminst een vijandin van het modernisme ben! is het aan te bevelen ondergoed van zijde, natuurzijde, of wol te dragen, of van een weefsel, dat zijde en wol combineert. Dus, in dezen tijd liever geen kunstzijde en evenmin katoen of linnen. Plantaardige producten zijn koud, dierlijke houden veel beter warm. Een vereischte is ook dat je „dessous" goed sluiten. Het is overbodig een aan tal lagen over elkaar aan te trekken. Je behoeft je „lijn" ook in den winter niet op te geven. Ik ben sinds dezen zomer geen centimeter in omvang toege nomen, noch in werkelijkheid, noch schijnbaar. Het is ongezond je te veel in te bakeren. Je stelt je aan verkoudheid bloot en allerlei andere narigheden Eén laagje, maar dat je goed bedekt, - zoodat ook de felste winterwind nergens vat op je heeft, is voldoende. Dat veroorlooft je dan óók zelfs in deze maanden betrekkelijk dunne stoffen te blijven dra gen. Het defensief wordt van onderen af geleid, niet van den .buitenkant." „Hoe kom je aan al die wijsheid?" „Al die dingen leer je, al thee drinkend, op een modeshow. Onlangs woonde ik er een bij, die uitslui tend aan ondergoed en corsetten gewijd was. Er was, 11 UI venhout, 2 Januari 1935. Menier, De feestkèèrskens zijn gedoofd! Ochèrm! Ochèrm, ja, 't is zoow rap veurbij, dieën schoo- nen tijd waaraan gin end teek te komen, as ie nog beginnen moest. En toch, ze zijn deur onze vingers geglejen, die serie schoone levensmo menten, ze zijn vergaan, as assie. Niks is meer over, dan die stompkes keutelkèèrs, die 'n bietje triest ver spreid liggen op den mest hoop, 'n Droog mastentakske, 'n kerst-glinterko... hier en daar lee nog zo'n afgedaankt brokske, tries tig in 't drek van den mesthoop en den vuilnisbak. Neeë, 'k heb 't verkeerd gezeed as ik sprak: „nikske is meer over." Waant nog 'n belaangrijk dink is ons gelaten, amico! De herinnerink! Nog staat 't schoone tij in nagloei in m'n ziele- ment te smeulen. De was van de kèèrskens is versmolten, maar 't licht da gevoeid wier deur dieën was, da licht beeft nog na in ons zielement, waarin die feestdagen be waard liggen, as 'n boeketje in den kerkboek. 'k Heb nie veul lust tot schrijven nou! Waant m'n oogen zijn aan den duster van. den grauwen Januari dag nog maar slecht gewend. Ze trillen nog 'n bietje na, van den gouwen gloei, die dagenlaank geschemerd en gewemeld hee, icver- aans waar ik kwam. D'n nuuwjaarsdag is nog wa nuchter, amico. Sjuust as op 'ncn Heiligendag is da, wanneer ge 's mergens, in oew Zondagsche pak uit de kerk komt en ge oew eigen maar gin veurstelling maken kunt, da ge tóch over 'n uurke gespannen wordt in de burries van den zwaren groenten wagel...! Ochèrm! D'n mensch blijft in zullcen aard van dingen kind! En waarom nie? 'k Ben 'n bietje „Maandaghouwer", horre, da meug- de gerust weten. 't Zaterdags, as den wagel toch zwaarder gelajen is dan 's Maandagsmergens, dan douwt ie tóch veul lochter! Neeë, 'k heb nie veul lust in schrijven nou en 't zal 'n kort briefke worren, jonk! De kinders zijn weer vertrokken. Dré III is mee z'n vader en moeder mee naar Amsterdam: ons huiske is weer stillekes geworren. Trui en ik, we zijn weer veur laangen tijd al leen. Vernolle, wa leek van den mergen, bij ons ont bijt, die tafel sakkerjabels groot. 'k Heb maar niks gezeed. Trui hee nie veul noodig nou, om ze 'n bietje broerd te maken. Ze zette zelfs veuls te veul borden- gerei op tafel. begrijpelijkerwijze, alleen toegang voor dames. En vóór den aanvang van de parade hield en dokter óók een vrouw en een heel moderne bovendien! een praatje over hygiënische „dessous". Iedereen is dien middag met de overtuiging naar huis gegaan, dat modern ondergoed sierlijk, licht, behaaglijk en warm is. En passant kan ik Je nog even meededen, dat-de „dessous" voor het komende voorjaar en den aan staanden zomer meer de lichaamslijn zullen volgen dan ooit vroeger. Dat wijst er op dat ook de cos- tuums tamelijk „collant" beloven te zijn. Wat de kleuren betreft, voor brunettes is er een nieuwe tint, bleek abrikoos-roze, terwijl de blondjes de keus hebben tusschen wit en alle pasteltinten in het blauwe en groene gamma''. „Kun je me niet eens meenemen naar zoo'n show? Tenslotte is een „overall" vol bcnzinevlek- ken ook voor mij niet het ideaal van vrouwelijke elegantie Ida zegt het aarzelend. Ze vindt de bekentenis een beetje vernederend. Ik bijt op mijn lippen, Maar ik slaag er in niet te lachen. En waarom zou ik een triomfkreet slaken? Een motormeisje is in laatste instantie óók een vrouw. En zelfs een aviatrice kan niet altijd in de wolken leven. Vroeg of laat komt ze weer tot de over tuiging, dat er ook op den begranen grond toch nog wel iets aantrekkelijks te zien valt. GERTRUDE. Van den stapel nam ze 'r twee af en 'n bietje be vend zette zij den stapel terug in de kast. Ochèrm! Ok heur oogskes kunnen den nuchteren dag nog nie verdragen...! En toch, amico, allee, 'nen goeien tijd brikt aan! We gaan weer dagelijks 'n stukske meer naar "t licht. Veul kan 'k er nog nie van zeggen. D'n winter van deus jaar doet zoo maar keutelig aan. Maar we zijn over de helft van 't ergste tij. We schuiven weer naar 't zonneke, da nou maar gaauw komen mot. Zonnelicht is 't ennigste datons 't kèèrsenlicht kan doen vergeten. We hebben allemaal zo'n brokske zon getooverd in onzen kerstboom, da namaakzonneke lee nouw in gruzeltjes op den mesthoop, nouw snakken we naar 't echte zonneke as 'nen koortsigen mensch naar drinken. Waant... Sodemerakel! As ik zoo denk aan 't eerste sneeuw- klokske dat al aan 't werken is onder den grond as ik denk aan 't eerste madelieveke, dan binnenkort hier en daar al veur den dag zal komen, as ik denk aan 't lelieke der dalen, dat bij ons in Maart al in ons _Ulvenhoutsche bosch te bloeien begint, ollee, dan ;zit ik al te rijen op mijnen stoel. Dan zou 'k gaan staampen, lijk m'n goeie perdje nou en dan doet, as ik 'm te laank op stal gelaten heb! Zooas op den tweeden Kerstdag, 't Beest had al drie dagen gestald gestaan. Wier stijf in z'n knieën. „Heurt toch dieën Bles 's staan donderjagen", zee Trui, die er zenuwachtig van wier! Toen ben Tc effen d'r op uitgegaan, 'k Heb 'm^ 't Zondagsche zaal opgeleed en ben effen mee 'm gaan draven deur de bosschen. Amico, da's zo'n schoon werk, jonk! Wat hinnekte m'n brave perdje, as ie weer 's daglicht zag, as ie weer 's frissche lucht in z'n sterke borst kost slurpen. Hij schaterde zijnen hinnik iut, dat ie echode tus schen de boomen. Hij schaterde zijnen hinnik uit, dat ie trilde over de stille velden. 'k Heb gedraafd, ollee, as 'nen jongkearel, die af- geëxerceerd is bij de Veld. En die 't genot van rui tersport pas hee leeren kennen. We hebben slootjes genomen, struikgewas en ge velde boomen, dat onzen asem veur ons uit krulde, den mistigen dag in. D'n ouwen Bles en den ouwen Dré, ze vratten da stuk Kerstmis op, as 'nen sappigen appel, die eten en drinken tegelijk is. En as me wijd in de bosschen zatten, as me niks aanders meer teugenkwamen dan de Stilte van dieën Kerstmiddag, dan viel den duster met den mist, zwaar op éérde, kringelde tusschen 't gebomte, viel op de wegels, da ge 'm om oew henen vuulde kroe len as 'n kouw laken. Bles z'nen gaank klotste dof de stilte aan klon ters. 't Maantje begost te klimmen boven 't donkere sparregroen uit. Waterhelder glom 't tusschen 't wolkenrag, da dunnekes veurbij stoof. „En nouw gaauw op huis-aan, Bleske!" Da ver stond ie. Z'n vel schokte evenkes over de spieren, die hij spande, z'n huid glaansde onder 't zuiveren manelicht en nóg 's hinnekte-n-ie den verdwenen dag na, die opgezogen scheen in den zwarten duster van de bosschen laankszij. In stagen draf klotsten wij de wegels af. Amico! Da moste gij Ts meemaken, Jonk! Op zo'nen oogenblik, alleenig in den plechtig-stil- len Kerst, daarbuiten temidden van Gods schoone schepping, mee de zuiveren maan boven oewen kop, mee 't zuiveren manelicht teugen de ouwe boom reuzen aan, dravend op oew brave péérd, dat oew verstaat as ge met 'm praat, dat oew knieën jouw verlangen voelt om thuis te komen weer, ah! da's 'n genieting die 'k nie beschrijven kan. Zoo op huis aan, op oew gestrekte peerd, dat a3 'n manestraal veurt-schuift in 't, heilig Kerstedon- ker, da's 'nen tocht uit 'n sprook. Zoo den „stal-ruuken", gij zei vers en oew perdje, ah daar is 'n hecle Fordfabriek 'nen blekslagers- winkel bij! Zoo te draven naar oew huiske, dat ergens aan 't end van de bosschen te drijven lee in den misti gen avond, naar oew huiske waarbinnen Dré III te wachten zit bij 't stalleke op zijnen Opa, da's 'n Kerst.moment da rnisschient. met de Kerstge- dacht-zelvers nie veul te maken hee maar ami co, 't is een van de oogenblikken die nou nog na- gloren in m'n zielement waarin 'nen heelen Kerst boom te braanden staat op den olie van de her innerink! Ik zeg: „da rnisschient. met. de Kerstgedacht-zel- vers nie veul te maken hee." En da raakt zoow uit m'n potlood, jah! Nie heelegaar toevallig! Ik heb critiek gelezen op 's menschen Kerstvie- Zooas teugeswoorig ïeveraans critiek op is. Zooas teugeswoorig alles en alles gemoerd wordt deur lui, die schrijven en spreken mee d'r harsens, mee d'r vertroebelde harsens en nie mee d'r wèrme d'r kloppende zielement. 't Zijn de dieven van de leste wèèrden, die. den. mensch gelaten wieren. Alles moet ie afgeven. Z'n vertrouwen in menschen, z'n geld en z'n goed, z'n hoop, z'n liefde, z'n geloof dikkels! Een ding bleef 'm. !l De zuute stemming van oogenblikken as Kerst mis, opgewekt dikkels mee 'n onnoozel glinsterke, mee 'n brokske klatergoud, mee 'n vroegtijdig bloe- dermoeiig tulpke. Mot al da leste nog afgenomen worren deur judas- serige dikdoenders, die niks meer kunnen prijzen, niks meer kunnen waardeeren dan d'r eigen bestofte, zwarte, zuure brein? 'k Kwam deuze dagen in 'n groot winkelpaleïs. Daar sting 'nen Kerstboom, zoo groot as ze bij ons in de bosschen maar groeien. Van boven tot onder was deuzen reuzenspar op gesierd mee zuiveren prullen en ge kunt nie ge- leuven wa-d-'n weelde aan 't vergraauwde oog. da gin blom of licht meer gewend was, wat 'n weelde dieën Kerstboom spreidde onder z'n takken aan de menschen van goeien wil. Met open mond stond ik te kijken. Daankbaar veur den winkelier, die zóó de komende dagen, op zijn manier, aan de menschen deelachtig mokte. 'Nen meneer, van zestig omtrent, mee bolle, uit puilende oogen, 'nen slordigen (artisten!) hoed op zij nen kop, gooide dieën kop heelegaar achterover zóó hoog was den boom en zee teugen zijn dochter, turend naar den boom „stompzinnig!" Ik schoot vol vuur. „Ellendeling," zee ik: „verpest 't nie veur oew dochterke; bij heur glom de versiering sjuust in d'r oogskes en nouw staan die oogskes dof en leeg! Stompzinnig? Gij, menier den artist, die schoonheid zoekt, waar ze nie te vinden is! In 'n kist verf, in 'nen stommen bonk klei, in 'n blad muzieknoten of weet ik veul?, Gij zijt stompzinnig!" „Wel viel ie uit! „Nog efkens, artist! Stompzinnig is den menscK, die de sfeer nie bespeurt. Die alleenig tuurt naar foutjes in 'n bladzij schrift, in 'n doek mee verf, in 'n melodie. En veur de rest: zalige Kerstmis bij 't stompzinnige stalleke, dat al millioenen menschen gelukkig mokte, geluksdief!" „Hoor 's zee-t-ie. „Ja?" „Weet je wie ik ben?" „Zekers!" „Zoo, wie dan?" „Ge zijt den .modernen-duuvel huichelèèr en veur de rest, nog eens: zalige Kerstmis en den wensch da ge die dagen oew eigen tot genogt stompzinnigheid kunt verheffen, om gelukkig te zijn as 'n kind. Sa luut!" Ik liet 'm verders staan. 'k Had 't gevoel of ik 'n verken geslacht had. Amico! Da moest ik 's kwijt. 'k Heb de leste jaren veul zien vernielen deur mo derne critiek. 'k Heb altij zoo meugelijk, daar teugen 't opgeno men. 'k Ben ok altij alleen gebleven, daarin. Ge kunt dus veilig zijn veur misselijke streberei van mijnen kant. Ge kunt me dus... geleuven! Waant ik verdien er wezenlijk niks aan. Zoo gaan we weer 't nuuwe jaar in. Vol moed! vol moed achter den zwaren wagel, teugen den wind op, over hellende wegen, laanks de pingelende mensch- heid! En we hopen den wagel weer netjes en prontjes 't ouwejaar uit te rijen, naar 't ouwe, steeds nuwwe geluk, da 'k zoo gèren bezit, da'k de dieven er van steeds in de gaten houw, al is 't maar in 'nen winkel mee 'nen „stompzinnigen kerstboom." 'n Bietje meer stompzinnigheid, 'n bietje minder scherpheid, wa zou 't menschdom veul gelukkiger en veul vrediger gestemd zijn in deus moeilijke weareld, mee de zware groentenwagels, die we alle maal te douwen hebben! Ook de... scherpzinnige gladjanussen! Amico, vol. Veul groeten van Trui en as altij gin horke minder van oewen toet a voe, DRé. Vrouw des huizes bedreigd en geslagen Heerlen: Toen de vrouw van den politiebe ambte van de Staatsmijnen P. S. te Brunssum, Don derdagmiddag, toen haar man afwezig was, achtei het huis kolen wilde gaan halen, zag zij twee ge maskerde mannen. Een van hen maakte juist aan- stalte om van de bovenverdieping van het huis naai beneden te springen. De man, die op den grond ston^ dreigde de vrnuw met een revolver, terwijl de andei toen hij eveneens op den beganen grond stond haai een klap tegen het hoofd gaf, waardoor zij neerviel De mannen zetten het daarna op een loopen. De di reet gewaarschuwde politie stelde een onderzoek iï en constateerde dat de bandieten door een boveit openstaand raam het huis waren binnengedrongen. Zij hadden alles overhoop gehaald en een geldkistje in houdende 250 gulden, buit gemaakt. De vrouw van S. is door het gebeurde zoo van streek geraakt, dat zij haar sprookvermogen heeft verloren. De begrafenis van het stoffelijk overschot van wijlen baron Adatcl, oud-president van het permanent hof van internationale justitie, heeft Donderdag op de algemeene begraafplaats te Den Haag plaats gehad. De kist met het stoffelijk overschot wordt uit het Vredespaleis naar de gereedstaande lijkkoets gedra gen. Op het bordes onderscheidt men oan. Z.Exc. Jhr. de Graeif, minister van bnitenlandsche zaken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 13