VAN DIT EN VAN DAT i EN VAN ALLES WAT P m m c 6^ Het geheim m Slot Drakenburg 1 1 J 1 S8 i BS ïf O Kruiswoordraadsel. Snelheid onder de dieren. DE AVONTUREN VAN PROF JE EN STRUISJE ZATERDAGAVONDSCHETS of DE ERVARINGEN VAN EEN AMATEUR-GESCHIEDVORSCHER. Vrij naar het Engelsch verteld, door SIROLF. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). IK ben gewoonweg dol op ge schiedenis. En als je er een beetje in komt, dan sta je versteld hoe dicht ons land feitelijk bezaaid is met oude kasteelen en burchten, waar Floris de Vijfde vermoord werd en Jacoba van Beie ren op de valkenjacht ging en Karei de Groote met zijn trouwe vazalen complotten smeedde en op zijn veertigste jaar zooals onze trouwe schoolmeesters ons leerden nog lezen en schrijven ging lee- ren. Nou, als ik maar even een tipje van een oud kasteel zie, als ik zomers buiten aan den wandel ben, dan ga ik er heen, en laat me alles haarfijn door den slotbewaar der uitleggen. Nou, toen ik dan ook van den zomer ergens in de buurt ,van Zevenhuizen een met klimop begroeid slot ontdekte, liep ik da delijk vol verwachting de slotbrug op en drukte op een electrische deurbel. En terwijl ik daar zoo stond, bedacht ik hoe in vroeger eeuwen dat belletje zonder twijfel een schare van witgevederde en blankgeharnaste roofridders over de brug naar buiten zou hebben doen stormen. Maar nu bracht dit belletje een man met een pet op en een wit sloof voor en een sigaret achter zijn oor naar buiten, die me om een vlammetje vroeg en „komt U maar deze kant uit" tegen me zei. Hij was niet de conciërge zelf, zei hij, want meneer Pluim zoo heette die kon me op het oogen- blik niet rondleiden. Maar hij zou het wel doen. „Komt best in orde", zei hij, „ik weet er geloof ik ook wel zoowat alles van want ik heb 'm de geschiedenis van het slot ze ker wel duizend keer hooren vertel len." Nu, zoo gingen we dan de poort door en staken de binnen plaats met mos tusschen de stee- nen over, naar den ingang van den toren, waar de plaatsvervanger Van meneer Pluim de duistere en vreeselijke geschiedenis van Slot Drakenburg begon te verhalen. „Nou dan'', begon hij, „aan Uw rechterhand of nee wacht effe, aan Uw linkerhand ziet U het raam, waar de jonkvrouw Grienaldine probeerde uit te klimmen in die nacht toen haar geliefde haar kwam redden omrede de wreede baron haar vader hem naar de gevangenis wou sturen omdattie in de kieren had, dat hij de koning van Frankrijk geholpen had omdat die het geld en goed had ingepikt dat zij van d'r moeder georreve had want zij was een dochter uit een vorig huwelijk, begrijp U wat ik bedoel? Nou en op die avond kwam haar geliefde, Heer Snaak van Kranenburg of Kraantjelek of zoo-iets, zijn naam kan ik nooit onthouden, maar dat staat in de gids die U bij den uitgang voor een dubbeltje kan lcoopen, en die brak hier in de toren met een troep van zijn trouwe vazallen denkt U om Uw hoofd, hier gane we een trap petje af, pas U op, het is hier erg laag, verleje week heb ik me hier nog m'n knar gestoten, dat ik drie dagen met een buil zoo groot als een duivenei geloopen heb om haar te schaken en haar tot zijn bruid te maken." „Maar laat die wreede baron of graaf, wat-of-ie-dan-ook-was, pre cies hier om het hoekie het com plot hebben afgeluisterd en toen gaf ie jonkvrouwe Grienaldine een slaapdrank van anijsmelk of zopiets en toen Heer Snaak van Krankenburg of hoedie-dan-hiet als minstreel vermomd kwam met zijn vazallen, toen ware die vazalle d'r niet, want ze hadde mekaar misgeloopen en toen was die min streel op zijn dooie eentje gegaan, en toen 'nam de wreede baron hem gevangen. Deze kant, meneer, denk U om het afstapje". „Nou, toen die anijsmelk uit gewerkt was, klom Grienaldine uit het raam en daar buiten stond haar geliefde, ten minste ze dacht dat het hem was, maar hij was het niet, want het was haar wreede vader uit een vorig huwelijk zoo als ik U al zei, en hij had zich vermomd want hij wou haar cen ten inpikke. Nou en net als ze uit dat venster wou klimmen kwam d'r een witte duif aangevlogen, zoo pardoes tegen d'r gezicht an, tot zeven keer toe en die drong haar weer naar binnen, ze zegge dat het de geest van haar brave moeder was, en eindelijk gaf ze het toen maar op en ging weer naar bed Maar zij was ook niet van gisteren en ze had al gauw in de kieren dat die min streel van d'r in de kerker zat en zs wist een zwaard bij hem naar binnen te smokkelen en toen de wreede baron op een dag kwam kijken of de heer van Snaken burg al dood was, toen gaf die hem een klap met dat zwaard, zoodat hij geen boe of ba meer kon zeggen en daar tegen die muur daar, U ken de plek nog zien, we zullen hem volgende week weer eens een kwastje moeten ge ven anders weten we niet meer waar het precies was, nou zooals ik dan zei daar tegen die muur blies ie zijn laatste adem uit en toen kon ie natuurlijk naar d'r cente fluiten en die Heer van Sna- renburg die trouwde natuurlijk met haar en toen was het voorme kaar." Ik was zoo geroerd door dit ver haal, dat ik den plaatsvervanger van meneer Pluim een kwartje gaf. ,,'t Ken weze," zei hij, „dat ik hier en daar een woord verkeerd gezegd heb maar in groote trekken komt het verhaal toch hierop neer. En als U volgende week misschien nog eens in de buurt komt ken meneer Pluim U misschien alles nogeens haarfijn uitlegge." „Dan ik hij zeker niet erg ziek," vroeg ik. „Ziek? Welnee, hij heeft alleen maar een blauw oog, nou en je ken de menschen toch niet rond leiden met een blauw oog? Dat komt, verleje week at hij een vette varkenscarbonade en daar droomt hij altijd benauwd van en die 4 1 3 5 4 7 r 9 49 44 n 43 4* 45 41 42 *9 TA ia z* O Horizontaal: Onheil Lijst Vereeniging Grieksche provincie Europeaan Berggeit Zijrivier van de Moezel Overschot Vloeistof Deel van een fuik Lucht Plaatsje in Noord-Holland Tijding Sterk V erticaal: 1. Ruw 2. Pilaster 3. Huid 4. Ned. dichter 5. Vuurspuwende berg 6. Open plek 11. Werktuig 13. Visch 14. Lijst 15. Meisjesnaam 16. Tijd (Eng.) 17 Verfstof 18. Hoogland in Voor-Azië 19. Rivier in Duitschland Oplossing van de vorige week. Horizontaal: 1. Flora; 5. Dora; 6. Erts; 8. Onder; 9. Stand; 11. Pekel; 14. Ooft; 15. Naro; 16. Raat; 19. Held; 21. Takel; 23. Melos; 24. Ge vel; 25. Doen; 26. Deen; 27. Nader. Verticaal: 1. Front; 2. Land; 3. Reep; 4. Arren; 5. Dato; 7. Ster; 9. Soort; 12. Kabel; 13. Loods; 17. Aard; 18. Tegen; 19. Heler; 20. Loon; 22. Lena; 23. Mede. nacht droomde hij dat hij op een groot schip was en dat er storm was en toen verging dat schip en hij wou naar de kant zwemmen en hij sloeg krachtig uit en raakte juf frouw Pluim precies op d'r gezicht en toen gaf zij hem er een, in haar slaap natuurlijk, op zijn oog, nou en met zoo'n oog kan hij natuur lijk niet de menschen rondleiden, dat snapt U wel, niewaar?" ALLE DIEREN HEBBEN TWEE SNELHEDEN. De kievit heeft in de lucht het meeste uithoudingsvermogen. Europeesche zoölogen heb ben de snelheden van ver schillende diersoorten in wilde staten gemeten. Tot nu toe was het maar zelden mogelijk dieren in wilde staat op hun snelheid te toetsen. Maar met moderne middelen is men zoover gekomen, dat verscheidene land-, lucht- en zeedieren geregistreerd konden worden. Daarbij deed men een interessan te ontdekking: alle dieren hebben twee snelheden, namelijk één, die ze ontwikkelen, wanneer ze uit speelschheid er van doorgaan en dus om zoo te zeggen voor hun ple zier er een vaart in zetten; en één, die ze bereiken, wanneer ze een buit nazetten, of zelf vervolgd wor den. In deze twee gevallen is niet alleen de snelheid verschillend, maar ook de manier van loopen, vliegen of zwemmen. De gedaante wijziging speelt hier een voorname rol: hoe meer de vorm van het dier die van een stroomlijn nadert, des te grooter rapheid zal het aan den dag leggen. Wanneer de windhond op de ren baan snelheden van 60 mijlen per uur haalt, hebben we te doen met een bijzondere dressuur. Met paar den, die groote snelheden maken, is iets dergelijks het geval; zij zijn er op afgericht zich bijzonder in te spannen. In geval van nood zou den ze de vaart in de meeste ge vallen waarschijnlijk nog belang rijk kunnen vergrooten. Karl May vertelt van een Arabischen hengst, die, nadat men hem een bepaald teeken heeft gegeven, pas de volle honderd procent presteert. Men kan dit zoo opvatten, dat het dier vóór het teeken in- zijn „speelsnelheid" draaft, en pas daarna ernst maakt. In Afrika en Azië wordt een jachtluipaard gebruikt bij het ver schalken van hazen en herten. Dit dier maakt vijftig mijlen per uur. Men heeft dat in Taganyika geme ten. Hier stelde men ook vast, dat struisvogel, buffel en giraf, wan neer ze achterna gezeten worden, vijf en dertig mijl per uur loopen. De olifant, die onder normale om standigheden niet meer dan S1/^ mijl per uur wandelt, haalt de twintig, als er gevaar dreigt, bij voorbeeld bij een boschbrand. De „tweede" snelheid treft men bij vogels nog duidelijker aan dan bij zoogdieren. Hier is dikwijls zelfs verdubbeling waar te nemen De lammergier heeft het sprintre cord op zijn naam: over korte af standen haalt hij de honderdtien mijlen per uur. Op hem volgt de zwaluw met honderd vijf mijl. Maar wanneer er lange afstanden in het spel ko men, verslaat de kievit alle andere vogels. De pelikaan is sneller dan de ooievaar, hetgeen men misschien niet verwachten zou. Hij brengt 't tot eenenvijftig mijl per uur, terwijl de ooievaar er maar achtenveertig maakt. Heelemaal achteraan komt de duif, die nauwelijks zesendertig mijl per uur vliegt. Hoe zeer de kievit de naam van kampioen der vogels toekomt, blijkt uit het feit, dat eenige van kentee- kenen voorziene kievitten, die men te Ullswater in Cumberland opliet vierentwintig uur later in Canada werd geschoten. Onder de visschen telt men ook snelheidsmaniakken. Daartoe be hoort de tonijn, die op zijn tochten een groot deel van de wereld be reikt. Ook snoek en zalm weten van opschieten, maar allen leggen het af tegen de zwaardvisch. Bij hem vergeleken is de walvisch een slak. Zooals bekend is de walvisch een zoogdier, dat geheel op een le ven in het water is gespecialiseerd. Meer dan twintig knoopen per uur heeft men van hem niet te wach ten. Is het U bekend: dat een echte Stradivarius-viool dikwijls een waarde heeft van twintigduizend gulden? dat het meerendeel der oude beursgebouwen in de zeventiende en achttiende eeuw ontstond? dat aanvankelijk in Amsterdam de beurs in de open lucht werd ge houden? 176. De kapitein wist niet wat hij be ginnen moest. Een dokter was niet bij de hand. Maar Struisje kwam gauw naaiL zijn meester toe en keek in diens keek En met zijn scherpe oogen, nog ver sterkt door een bril, zag hij al gauw het lastige graatje zitten. Eventjes de lange snavel in Profjes mond en hoera, daar was de boosdoener van een graat en Profje was zijn benauwheid kwijt. 177. Tranen van dankbaarheid liepen hem over de wangen. Hoe geroerd dank te hij Struisje, die er verlegen onder werd. Struisje, Struisje, zei hij, ik zal je nooit, neen. nooit meer kunnen mis sen. Maar Struisje schudde zijn hoofd en zei: Dat denkt U maar. Hij dachl wel eens aan dingen, die hij voor geen geld van de wereld aan Profje gezegd zou hebben. 178. De kapitein stelde voor, dat ze een eind de rivier op zouden varen. Dan wist hij wel een pad. bij een mooie lan dingsplaats, dat hen dieper het bosch in zou brengen. Want het was in dal bosch. dat je nu reeds overal kon zien. waar Profje zijn ontdekkingen zou gaan doen. De kapitein wees op een kaart aan waar ze zouden heen gaan. Wo nen hier ook wilden? vroeg Profje. Maar die waren er niet. Tenminste geen wilde menschen, maar des te meer wilde dieren. 179. Na een paar dagen varen, met prachtig weer, was de plaats bereikt, waar ze aan land zouden gaan. Voor één dag maar, zei de kapitein, we moe ten op de boot slapen, want dat kun je in het bosch niet doen. Niet? Waarom niet? vroeg Profje, het is toch warm ge noeg. Dat wel, gaf de kapitein toe, maar je zou er niet levend vandaan komen. Profje werd een beetje wit. Zoo. zoo. dan was het hier zeker een heel gevaar lijk land. Maar ze waren met zijn allen, dus het zou wel losloopen. 180. Toen ze een eindje geloopen had den, kwamen ze aan het bosch. Het zag er veelbelovend uit, maar nogal donker en je zag ook geen pad. Hoe moet dat nu, vroeg Profje. Wel, antwoordde de kapitein, we moeten een bijl meenemen, want af en toe is het pad een beetje dichtgegroeid. Toen opeens keek hij naar de beenen van Profje en Struisje. Och, lieve hemel, riep hij uit. Dat gaat heelemaal niet zoo. Jullie moeten net als wij allemaal hooge kaplaarzen aan doen, anders bijten de slangen in je beenen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 19