Het Hagedisje dat zijn
staart verloor.
De trommels van Roel
en het gelach der
hyena's kondigen
de naderende
zandzuilen
aan
door
PETER HARS.
In lange golvidfjen omringden ons de
grote zandruggen der Sahara met hun
scherpe kammen. Honderden achter el
kaar, duizenden misschien wel tussen ons
en de bron, waaruit wij onze vijftien lee-
ge waterzakken moesten vullen.
Mijn kameel was gaan liggen, de lange,
dunne hals op het zand uitgestrekt, de
ogen gesloten.
De kamelen van de beide andere Ara
bieren stonden nog, maar met hangende
onderlip; ze waren waarschijnlijk bang om
te gaan liggen, want dan zouden ze de
kracht niet meer hebben om op te staan...
M'barek, baggerde moeizaam door het
zand de heuvel op, om vanaf de top de
omgeving te verkennen. Kudir vette zijn
leren sandalen in, die barstten van de hit
te en verweet mij op fluisterende toon, dat
ik nu juist een gids had genomen van de
stam der Toearegs, die toch bekend ston
den als rovers, die de vreemdelingen op
een dwaalspoor brengen, om hun lijken te
kunnen uitplunderen. Dacht ik soms wer
kelijk, dat deze zoon van het verraad met
de sluier der onherkenbaarheid voor het
gelaat, terug zou komen en ons naar het
water zou brengen, zooals hij beloofd had?
En wat of ik nu wel dacht te beginnen. En
toen M'barek zonder een woord te spreken
van zijn verkenningstocht terugkwam, zich
naast ons neerzette en zijn witte boernoes
over het hoofd trok, toen scheen Kudir's
laatste sprankje hoop te verdwijnen, zo
dat hij het zelfs opgaf mij mijn onervaren
heid te verwijten en in een moedeloos zwij
gen verzonk.
Twee zakken vol water hadden we nog
over, maar wat betekende dit in de onaf
zienbare dorre woestijnvlakten, waar wij
nu al bijna vijftien uur zonder ophouden
doorreden op weg naar Tin R'arho, dat wij
waarschijnlijk nooit zouden bereiken. In
deze eindelooze zandzeeën was in het jaar
1920 de Franse generaal Laparine van
dorst omgekomen, hier, in deze omgeving
moest ergens het gebeente van zijn solda
ten liggen
Hoor, een wonderlijk geluid. Een zacht
en ver verwijderd trommelen? Maar
droomde ik dan? Ik wreef mijn ogen uit,
ging rechtop zitten en hield den adem in
daar was het weer: dof, onregelmatig
tromgeroffel. Soldaten? Ik zag angstig om
mij heen en mijn blik viel op M'barek, die
zijn witte boernoes had teruggeschoven en
mij vanachter een slip van zijn hoofdbe
dekking aandachtig opnam.
„Je bent verbaasd, Sidi? Maar Je vergist
je niet, het zijn trommels Roel trommelt,
de dood zelf, de broeder der Toearegs. Hij
kondigt zijn komst aan, opdat wij niet
zullen schrikken."
Kudir verrees met moeite. Hij schudde
het stof van zijn kleren:
Honderden henvels tussen ons en de
dichtstbijzijnde bron.
„Wij moeten verder, als Roel nadert, be
tekent dat het einde, Sidi..."
Het zachte, ratelende tromgeroffel
duurde voort, zwol aan en werd weer
zwakker, woei naderbij, het scheen uit de
lucht of uit de aarde te komen, muziek
van geesten of demonen.
„De zandzuilen der geesten naderen,
heer! En Roel zit op de hete winden, die
uit het Zuiden komen aan bruisen en
raast voort, sneller dan op de snelste ka
melen. Hij zal ons onder het zand bedel
ven en lachen om ons, zoals tienduizend
hyena's maar als wij hem horen lachen,
dan is de dood zeer nabij, heer
De kamelen schenen nu ook haast te
krijgen, ze stonden met trillende neusvleu
gels dicht op elkaar gedrongen daar
klonk opeens in de ondraaglijke spanning
der lucht het hese, gillende lachen van een
hyena. In een oogwenk zaten wij weer op
onze dieren, een langharige Meharika
meel tekende zich op de top van de Zuide
lijke heuvel tegen de hemel af. De ruiter
met de blauwe sluier voor het gelaat riep
ons een paar voor mij onverstaanbare
woorden toe. Het was onze Toeareggids. De
beide Arabieren keken wantrouwend naar
hem op, doch toen hij met een paar volle
waterzakken zwaaide, lieten wij onze die
ren keren en reden op hem toe. Hij stelde
zich aan het hoofd van ons groepje en met
de opgaande zon in de rug reden wij naar
het Westen. De trommels van Roel ver
stomden allengs, deze trommel des doods,
die zandkorrel bij zandkorrel voegt, zoodat
ontzagwekkende zandzuilen ontstaan, die
den ongelukkigen woestijnreiziger in hun
draaikolken meesleuren en hem, door een
zandlaag bedekt, laten liggen. Gelukkig
voor ons nam de zandhoos ditmaal zijn
weg achter ons langs, door dé woestijn
heen. Aan de horizon zagen wij de donkere
zandsluiers waaien.
Wij waren het dreigend gevaar nog juist
ontkomen en de weg naar Timboektoe lag
verder open en veilig voor ons.
DE WIJZE RAAD VAN VADER PAD.
door
CHRISPIJN ALMEN.
Met half dromerige, half verdrietige oog
jes zit Hagedisje in het blauwe water te
staren. Je ziet de witte wolkjes in het wa
ter drijven! Nu ja, niet echt, natuurlijk! De
wolkjes zweven in de lucht, maar ze weer
kaatsen in het water. En er drijven ook
heel kleine visjes, die kringetjes maken.
Ze komen heel dicht aan de oppervlakte,
en Hagedisje zou ze best aan het schrik
ken kunnen maken door zijn pootje in het
water te laten zakken. Maar hij doet het
niet! De visjes zijn altijd erg aardig tegen
hem, en hij houdt erg veel van hun. Dicht
bij de oever spelen padden. Ze zijn vrolijk
omdat het zo mooi overal is en omdat de
zon zo heerlijk schijnt. Ja, daarom is eigen
lijk iedereen vrolijk vandaag. Behalve Ha
gedisje. Die staart maar zo'n beetje doel
loos in het water, en is treurig gestemd.
Hij heeft al dikwijls van „hartzeer" ge
hoord. Zou dat zo iets wezen, als hij nu
voelt? Dan is het wel erg naar!
De onderwijzer heeft vandaag aan de
kinderen verteld Hagedisje heeft alles
P U Z Z L E.
KAPITEIN SCOTT BEREIKT DE
ZUIDPOOL.
18 Januari 1912....
(Zie hieronder).
De namen der poolvaarders, aan wie het
niet mocht gelukken om hun doel te berei
ken, worden dikwijls vergeten, terwijl de
anderen, die gelukkiger waren, steeds in
ere worden gehouden. En toch zijn die an
deren minstens even heldhaftig! Het heeft
dikwijls niet aan hun gelegen dat zij hun
doel niet bereikten, maar aan een toevalli
ge samenloop van omstandigheden, die
voor hun expeditie en ook voor hun zelf,
noodlottig werd.
Misschien hebben Jullie nooit gehoord
van Kapitein Scott. Zijn eerste expeditie
mislukte. Onvermoeid bereidde hij toen
een twede voor. Onder ontzaggelijke moei
ten, die wij nauwelijks beseffen kunnen,
gelukte het hem om de Zuidpool te berei
ken. Dat was op 18 Januari 1912. Op 15 De
cember 1911 was Amundsen er echter reeds
geweest, dus een maand van te voren... En
Amundsen had de pool zelfs langs de
kortste weg kunnen bereiken! Op de Zuid
pool woei de Noorsche vlag... Het Noodlot
doet, wat het wil. De expeditie van Scott
had niet meer genoeg levensmiddelen. Op
de terugweg wacht hun de dood...
;d kunnen horen, want hij was tegen het
venster opgeklommen dat een mens
soms iemand raadpleegt, die het beter
weet dan hij-zelf.
„Ik ben nou wel geen mens", denkt Hage
disje, „maar ik ben een verstoten, oud Ha
gedisje. En ik kom óók raad vragen. Ja,
daarom zit ik hier, en droom ik hier zo'n
beetje."
„Daar hoor ik iets bewegen in het riet.
Dat is zeker Vader Pad. Iedereen zegt, dat
hij wijs is, héél erg wijs. Misschien kan hij
mij helpen. Ja, daar komt hij aan. Hij
komt naar mij toe. Ojee, die wordt ook al
oud. De padden leven niet meer in het wa
ter, zooals de kleine kikkervisjes dat doen
dat heb ik tenminste gehoord. Daarom
heeft Vader Pad zijn huis zeker aan de
oever."
„Goede morgen!" zegt Vader Pad vrien
delijk, als hij naderbij gekomen is.
„Goede morgen, Vader Pad." zegt Hage
disje, en dan valt hij zomaar met de deur
in huis.
„Ach Vader Pad, iedereen zegt dat U zo
wijs bent! Weet U ook wat „hartzeer" is?
Hebt U ooit hartzeer gehad? Zou U hart
zeer hebben als Uw moeder U wegjaagde?"
„Weggejaagd? Foei tóch!! Waarom? Laat
eens horen mijn jongen? Ben jij wegge
jaagd?"
„Ja Vader, weggejaagd! Mijn Moeder
heeft gezegd dat ik voortaan van haar
huis ik bedoel ons huis weg moet
blijven. Ons huis is het. Want mijn over
leden Vader heeft er gewoond en dus is
het het huis van ons allemaal! Ach, als hij
nog geleefd had, zou ik nooit zijn wegge
jaagd."
„Maar waarom ben je weggejaagd, mijn
jongen?" wil Vader Pad nu weten.
„Ja Vader, daarom! Wij speelden en
toen bleef ik met mijn staart hangen en
toen toen brak mijn staart af!"
Vader Pad heeft allang het stompje op
gemerkt, maar hij wilde er niet naar vra
gen. Toch dacht hij wel dat dit de oorzaak
was, waarom zijn Moeder hem weggejaagd
heeft.
„En nu..." zucht Hagedisje. „Nu mag ik
niet meer met mijn broertjes spelen, en
nu ben ik ook niet meer zo'n mooie ver
schijning als vroeger. Dat heeft Moeder ge
zegd. Ach, als ik toch weer mijn staart te
rug kreeg! Wat zou ik dan gelukkig zijn!
Maar ik kan mijn oude staart toch niet
gaan aanplakken? Ach Vader, kunt U mij
geen raad geven? U bent zo wijs dat
zegt iedereen! Ach, geef mij toch raad, lie
ve Vader Pad!"
.Hagedisje heeft tranen in de ogen.
Hij is ook zo erg verdrietig.
En Vader Pad denkt:
„Ach, dit schepseltje is nog zo Jong en
het weet nog zo weinig van de wereld!
Laat ik hem maar helpen!"
„Kijk eens, mijn jongen. Nu moet Je goed
luisteren! Als ik klaar ben, dan moet Je
precies weten wat je te doen hebt! Nu, luis
ter maar!"
En Vader Pad praat al, en Hagedisje
luistert naar hem met grote ogen.
„Zie jij daar die bergen? Juist. Nu naar
die berg moet je gaan. Die is heel ver hier
vandaan, maar je moet de hele weg te voet
afleggen. Langs de weg zul je veel vreem
delingen ontmoeten. Allemaal vreemde die
ren, die je van de goede weg zullen willen
afbrengen, maar jij moet je daar niet aan
storen! Jij moet maar je gang gaan! En als
je dan boven op die berg komt, dan ga je
eerst maar eens lekker uitrusten. En dan
bijt je van het mooiste bosje een takje af.
Je moet dat takje als je terug komt aan
mij geven. Dan zal ik je dadelijk mijn raad
geven, en dan zul je weer gelukkig zijn."
Nauwelijks heeft Vader Pad de laatste
woorden uitgesproken, of Hagedisje is al
op weg. Dagen en dagen duurt de reis. Hij
wordt moe en raakt uitgeput. Ook krijgt
hij honger, maar de gedachte aan de goede
raad doet hem voort sukkelen.
Eindelijk ontmoet hij Haasje. Die had zo
met Hagedisje te doen, dat hij hem wat te
eten gaf en hem zelfs een klein eindje op
de rug gedragen heeft. Met de woorden:
„Dag, dag, het ga je goed! Tot ziens."
„Ooooo! Maar nu ben ik bijna boven!"
Hij heeft nu weer moed, en gauw legt hij
het laatste deel van zijn reis af.
„Alle mensen, wat is het hier mooi! Zo
iets heb ik nog nooit gezien! Ovêral bloe
men en nog eens bloemen! Ohohoho! Wat
is het hier heerlijk en schitterend!" Hage
disje heeft zijn verdriet allang vergeten, nu
hij hier zo veel moois om zich ziet! Hij
neemt een mooi bosje bloemen voor Vader
Pad mee, en welgemoed gaat hij weer op
weg. Nu hoeft hij niet meer te klimmen
en, de reis is daardoor veel gemakkelijker.
Hij is erg gelukkig door al het schoons dat
hij gezien heeft.
Als hij terug is, gaat hij direct naar Va
der Pad. Hij vertelt van zijn reis, en
vraagt niet eens naar de raad die Vader
Pad hem zou geven. Eindelijk, toen Hage
disje uitgepraat is, zegt Vader Pad: „Kijk
eens om!" En dan ziet Hagedisje voor het
eerst, dat zijn staart onderweg al weer
aangegroeid is! Hij kan zijn eigen ogen
niet geloven.
In de haast om terug te komen heeft hij
niet meer aan zijn staart gedacht, en in
die tussentijd is dat dingetje helemaal
aangegroeid!!
Allemensen! Die Vader Pad is me toch
maar een slimme kerel! Hoera voor Vader
Pad!!
OPLOSSING van de
puzzle, in het nummer van
de vorige week: „Hoe maak
je een sneeuwman?