De bijzondere beteekenis van den Landbouw Phillips Oppenheim voor het economische leven Een eigenaardige nachtelijke schermutseling. Nieuwe kerkinbraak te RuinerwoMe. Vervolg van de lezing voor de Vereeniging van Oud-leerlingen der R.L.W.S. te Schagen, gehouden in het Noordhollandsch Koffiehuis, door den heer Dr. Ir. Dijt over bovenstaand onderwerp: Bij het zichtbaar worden van den economischen chaos treedt meer en meer de vraag naar „ordening" op. Voor den landbouw gevaarlijk is, dat deze orde ning een sterk stedelijk en idustrieel karakter draagt. In de industrie zijn de laatste eeuw door al lerlei grootere en kleinere fusies, nationale en in ternationale associaties (die men trusts en kartels noemt) ontstaan, waardoor men tot op zekere hoog te prijs-, afzet- en productieregelend kan optreden. Meer en meer begint men nu te roepen om produc tieregeling door den staat. Ten gevolge van de door de crisis en door de stedelijke visie op de voort brenging in het leven geroepen mentaliteit, is men nu, behalve in Rusland ook in Nederland bezig de agrarische productie vanuit een centraal punt te ordenen, te regelen. Als er nu één gebied is, waarop mislukking van dit soort productieregeling met absolute zekerheid kan worden voorspeld, is het wel het gebied van den landbouw. Weliswaar is de Nederlandsche „Plan- wirtschaft" (geheel in overeenstemming met het streven naar een lager levensniveau en naar verme- tiging), gericht op alle mogelijke beperking van exl portproductie. Dat de veehouders, tuinbouwers enz. daarmee ten gronde moeten, is zonder meer duide lijk. Ik behandelde dat vorige week in verband met cie valutapolitielc Evenwel is een planmatige pro ductie op de wijze van voorschriften omtrent den omvang van de voortbrenging vanuit een centraal punt steeds tot mislukking gedoemd. Ie. Omdat niemand vooruit in den landbouw iets weet van den omvang van de productie. Het weer heeft een dermate grooten invloed, dat allerlei ver- ïassingen mogelijk zijn, vooral wanneer men het met nationale „ordening' zou probeeren. Maar zelfs in de wereldproductie komen jaren met groo te en met kleine oogsten voor, die iedere bereke ning in de war sturen 2e. Omdat het boerenbedrijf er zich niet voor leent. Bij uitwintering van wintervruchten, bij ver rotting door overstrooming, bij verlies door insec tenvraat, dient de landbouwer steeds zoo spoedig mogelijk uit te kunnen maken, of en hoe hij de ver loren vrucht zal vervangen. Men weet niet vooruit of een koe één of twee kalveren krijgt, of het kalf verwerpt, of groote droogte of algemeen voorkomen de ziekte de productie van melk, enz., benadeelt en omgekeerd. De boer moet vrij zijn op zijn bedrijf anders is hij geen boer meer, maar een marionet, waarbij het departement aan de touwtjes trekt. 3e. Omdat geen enkele „Planwirtschaft" de wer kelijke behoefte kent en er dus altijd clandestiene productie en handel zullen bestaan, waardoor het systeem fout loopt. Dit gaat zelfs op voor het Rus sische stelsel. Waar het Nederlandsche economische regiem in vele opzichten op het Russische lijkt en we derhalve van bolsjewisatie van ons land kunnen spreken, is het interessant U eenige cijfers te geven van den invloed van het Russische stelsel op de agrarische productie, in het bijzonder op de veeteelt. In tegenstelling met de Nederlandsche „orde naars" wilden de Russische de produ'ctié bevorde ren, wat ten gunste van de Russen pleit, doch men meende daar eerst den boerenstand als stand te moeten breken. Het gevolg was een catastrophale achteruitgang van den veestapel, wat kan blijken uit de volgende officieele Russische cijfers. Aantal stuks vee in millioenen: 1929 1930 1931 1932 1933 Paarden 34.0 30.2 19.6 16.6 Koeien 68.1 52.5 49.9 40.7 38.0 Schapen (en geiten) 147.2 108.8 79.5 52.1 50.6 Varkens 20.9 13.3 15.9 11.6 122 Uit deze rampzalige ontwikkeling blijkt ook de noodzaak van een vrije boerenbevolking voor de be stendiging van de productie. De industrieel en stede lijk denkende „ordenaars" brengen zoowel in Rusland als in Nederland economische rampen over het land. In Rusland begint men de boeren reeds eenige meerdere vrijheid terug te geven. De groote betee kenis van een vrijen boerenstand voor het economi sche leven is hiermee aangetoond. Er is mij door het bestuur gevraagd o.a. ook mijn inzichten te geven over de werking van de tegen wooi'dige crisismaatregelen en over eventueel moge lijke andere uitwegen, zonder internationale samen werking. Over het bestaande systeem heeft U de vo rige maal en ook vandaag mijne meening voldoende kunnen beluisteren. Ik acht deze politiek rampzalig uit economisch, uit maatschappelijk, uit zedelijk en uit religieus oogpunt. Het moet leiden tot een der gelijke financieele vernietiging, vooral van de vee boeren en de tuinders, dat van een ramp voor die groepen moet worden gesproken. Ik heb voor 3 jaar in uw midden gezegd, dat zon der internationale samenwerking geen behoorlijke oplossing te vinden zou zijn, doch dat men door steun van den uitvoer met behulp van last op den in voer (door middel van een grensmonopolie) iets zou kunnen doen. Ik meen dat, zelfs, indien de regee- ring iets dergelijks wilde, de tijd hiervoor nu te laat is. Immers voor 3 jaar had de zuivelpositie nog niet tot groote verarming van de veeboeren gevoerd en was de koopkracht nog niet vernietigd. Bij een vrije binnenlandsche markt bestonden toen nog consump tiemogelijkheden, die groot waren, vooral, wanneer bij wat lagere prijzen de margarine was weggecon curreerd. Wanneer destijds de koopkracht van de veeboeren door steun op den export in stand ge houden was, zou men het. belaste ingevoerde graan hebben kunnen koopen. We zien, dat de veevoer- import in het begin van de crisis sterk is gestegen, nu mede door de verarming van de veeboeren begint te dalen. Duur maken van den import zonder eerst den export belangrijk te steunen, zou de positie van de veehouders nog meer verslechten en zou zeer waarschijnlijk de invoer nog meer belemmeren. Het systeem van de z.g. Boerenbonden is hierom ook niet zonder gevaar. Het resultaat zou geheel anders uit kunnen vallen, als men denkt. Trouwens is een behoorlijke export toch weer niet mogelijk bij een noodlijdend buitenland, zoodat, zelfs wanneer dat systeem voor 3 jaar was inge voerd, moeilijkheden zouden zijn ontstaan. Persoonlijk zie ik voor de tuinders en veeboeren nu de zaken zoo hopeloos in de war zijn geslagen, geen andere redding .dan die van directen steun met geld. Vanzelfsprekend wil men dat in Neder land niet, omdat in ons land andere belangen den voorrang hebben, zooals bij het Clearing-verdrag zoo duidelijk uit komt. In Nederland wordt alles geof ferd aan gopden standaard en rente, het bedrijf is bijzaak, terwijl in een behoorlijke samenleving het bedrijf hoofdzaak is en dan èn geldstandaard èn rente tot hun recht komen. Wanneer ik nu aan het einde van dezen cursus ben gekomen, zij het mij vergund IJ er nogmaals op te wijzen, dat de groote onderlinge afhankelijk heid der Westersche staten samenwerking eischt op straffe van chaos, dat bij de tegenwoordige econo mische structuur een stabiel prijsverschil absoluut noodzakelijk is, zoowel voor de nationale productie, als voor den internationalen handel, dat vooral het statische element van den landbouw stabiele land bouwprijzen eischt, dat die stabiele prijzen te ver krijgen zijn met zeer geringe kosten en moeite door internationale valorisatie van tarwe, suiker, katoen, koffie en rubber .zooals ik U voor 3 jaar heb aan getoond), dat het uitgeven van geld tegenover deze voorraden het overige bedrijfsleven zou stimuleeren en vrije productie en handel mogelijk zou maken. Het zij mij vergund U er vooral van te doordrin gen, dat redelijke vrijheid alleen mogelijk is bij en door redelijke gebondenheid en dat de rede weer beheerscht wordt door de geestelijke gesteldheid van het menschdom. Ik begon met U te zeggen, dat de wetenschap van de economie zich in zooverre onderscheidde van de natuurwetenschap, dat we bij de economie steeds te maken hébben met de verhouding van stof en van geest. De laatste 150 iaar hebben ons geleerd, dat een bepaalde geestelijke gesteldheid zonder groote wij zigingen toch aanleiding heeft gegeven tot een op zekere hoogte automatische ontwikkeling van het be drijfsleven. In het tegenwoordige tijdsgewricht zijn we vastgeloopen. De zelfregeling van de maatschap pij heeft gefaald, een nieuwe binding is noodig, om on hooger niveau te komen. Die nieuwe binding is slechts te begrijpen door de rede en de rede is een uiting van de geestesgesteldheid. Hier kan een hoogere geesteshouding uitkomst brengen. Falen wij, dan beteekent de toekomst verval. Slagen wij, dan kan een nieuwe Europeesche geschiedenis be ginnen. Een krachtig applaus weerklinkt na deze woor den. DE OPMERKINGEN EN VRAGEN. Van de gelegenheid tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen wordt ditmaal een groot gebruik gemaakt. De heer H. Visser kan zich voorstellen, dat waar de heer Dr. Ir. Dijt binnen afzienbaren tijd het einde van de crisis ziet, hij verschillende maatregelen on logisch acht. Spr. deelt echter die meening niet. Het moge waar zijn, dat er een andere geestesgesteld heid zal moeten komen, dat de menschen anders zullen moeten gaan denken, op 't oogenblik is het de vraag hoe de wereld thans is. Er is geen spoor van internationale samenwerking, iedereen wil haar, mits hij er maar niet te veel schade van heeft. Spr. ziet slechts één lichtpunt, n.1. dat elk redelijk mensch de huidige toestand toch als een groot schandaal, den mensch onwaardig, zal be schouwen, een toestand, waarin de wereld armoede lijdt, juist door de aanwezigheid van alles wat er is. Al wil spr. niet alles goed praten, toch meent hij, dat wat de Nederlandsche regeering doet, wel lo gisch is. Het is gemakkelijk om als men niet aan het stuur zit, achteraf de verschillende dingen af te keuren. Spr. oordeelt dat juist den weg op gaan van autarchie zal leiden tot internationale samenwer king. Toen het West-Europa best ging, had het dit te danken aan het feit, dat de bruine, gele of zwarte broeder genoegen nam met een zeer laag levenspeil. Daar heeft Nederland aardig van geprofiteerd en speciaal Engeland, doch dat spelletje is thans uit; als die tijd terugkomt zal niet Europa er van profi- teeren, maar zullen de Oosterschen er zelf de vruch ten van willen hebben. Wij zullen dus onze eigen boontjes moeten doppen en daarom zal ook ons land den weg van autarchie opmoeten. Z.i. draait het heele geval zich om de werkloosheid. Voor bevredi ging van 100 lichamelijke menschen zijn geen 100 menschen voor de productie meer noodig. Dit is een gevolg van de rationalisatie. Alle menschen zullen weer moeten werken, maar die 100 menschen willen ook 100/100 loon behouden. Iedere staat zal voor zich zelf den kostprijs moeten uitmaken. Dit speelt echter een tweede rol, het consumptievraag- stuk, de eerste. Waar evenwel niet iedere staat, alles wat hij noodig heeft zelf zal kunnen producee- ren, zal daaruit, verwacht spr. de internationale sa menwerking ontstaan. De heer Dr. Ir. Dijt kan veel van deze redenee ring onderschrijven. Het is echter niet voldoende, zich de vraag te stellen, hoe wij op 't oogenblik uit de ellende komen. De groote quaestie is juist, dat de menschen in hoofdzaak statisch denken, ze denken niet dynamisch, terwijl regeeren toch betee kent vooruitzien .Wel degelijk moet worden ger vraagd, hoe de toestand geworden is en ook hoe hij zal worden. Dat spr. niet achteraf praat, moge blij ken uit het feit, dat hij op 16 Februari 1931 aan enkele menschen heeft geschreven, hoe bet zou wor den tot een catast.rophe voor de veeteelt, voor bloe misterij, pluimveeteelt, enz. en toen spreker zijn mee ning aan het departement kenbaar maakte, toen werd hij voor gek verklaard en werd hem geant woord, dat Nederland rijk werd door de crisis. Spr. herinnert aan het spreekwoord, dat men de zotheid van een volk moet respecteeren zoolang men de fouten niet kan wegnemen. Evenwel, hier zijn de fouten weg te nemen, doch daarvoor is het noodig de fouten aan de kaak te stellen. Wat de quaestie der autarchie betreft, wijst spr. erop dat Japan op de wereldmarkt weer andere producten koopt en dat alleen bij een algemeene catastrophe er sprake is van een Japansch probleem. De werkloosheid in inderdaad een lastig geval. Wel is er altijd rationalisatie geweest, maar vroeger on derstonden er nieuwe behoeften. Vijf kostelijke jaren zijn er thans verloopen, nieuwe behoeften zijn er niet, doordat gestuurd is naar een lager levens niveau. De heer Joh. de Veer is het met den inleider eens, dat onmiddellijke hulp van de regeering niet te ver wachten is. Spr. verdedigt het standpunt van de boerenbonden, dat de boeren de prijzen dermate dienen vast te stellen, dat het land rendabel is, dat een behoorlijke pacht kan worden betaald, en dat het buitenlandsche veevoeder op dien prijs wordt gebracht, dat evenwaardige concurrentie mogelijk is. Ook wat den akkerbouw betreft, dient gezorgd te worden dat allen landen op gelijke wijze rendabel zijn. De heer Ir. Dijt wijst er in zijn antwoord op. dat hij niet inziet dat er door verhooging van graan rechten voldoende in 't fonds zal komen om er den vee- en tuinbouw-export mee te steunen. De heer De Veer meent dat de boer zich bij het heffen van invoerrechten veel gemakkelijker zal aanpassen dan bij al die binnenlandsche maatregelen en wellicht is er een redelijke kans dat de regeering een dergelijke regeling aanvaardt. De heer Dr. Ir. Dijt ziet voor het allerslechtste faar 1935 alleen heil in steun in den vorm van het stom me geld, juist omdat men bij andere te nemen maat regelen altijd weer achter de feiten aankomt. De heer P. Stapel Cz. vindt het te ver gaan als beweerd wordt, dat het er op lijkt dat de crisis maatregelen worden genomen om de boeren zoo murw te krijgen, dat anderen in de gelegenheid zouden zijn, de landerijen goedkoop in handen te krijgen. Spr. vindt ook geen gelukkige greep dat Rusland vergeleken wordt met den toestand hier. Rusland is in handen van een staatsbestuur van 5 jaar terug of eerder, hier is het ingrijpen het gevolg geweest van de problemen die tot uiting kwamen. Tenslotte wijst spr. erop dat z. i. het experiment dat Landbouw en Maatschappij wil, te laat is en spr. vernacht dat als de graanmonopolie van fl.50 op f5.zou worden gebracht, er onder de boeren veel meer slachtoffers zullen vallen. Als hét naar een verhoogd niveau moet, laat het dan geleidelijk gebeuren. De heer Dr. Ir. Dijt zegt dat uitspraken van in vloedrijke menschen, 3*4 jaar geleden geuit, hem aanleiding hebben gegeven tot de opmerking, die de heer Stapel te ver gegaan acht. Wat Rusland betreft^ verwijst spr. naar zijn vorige lezingen, waarin hij er o.m. op heeft gewezen, dat de chaos ontstaat wanneeer de redelijke vrijheid wordt verlaten en de redelijke verbindingen verbroken. De heer Barendregt merkt op, dat de boeren wel statisch moeten denken, want als ze dynamisch denken, kon het wel eens te laat zijn. De heer Dr. Ir. Dijt zegt daarom op 't oogenblik geen ander middel te weten, dan de boeren direct met geld te steunen. De hepr Bürman dankt voor de gelegenheid, die den leden van Noorderkwartier is geboden, deze le zingen bij te wonen en wekt eveneens op om lid van Oudleerlingen of van Noorderkwartir te worden. Nadat nog enkele opmerkingen zijn gemaakt en. beantwoord, dankt de Voorzitter den heer Dr. Ir. Dijt voor zijn leerzame voordrachten en spreekt den wenseh uit, dat. wanneer nog eens een beroep op den heer Dr. Ir. Dijt zal worden gedaan, deze aan dien oproep gevolg zal willen geven. Spr. dankt de pers en don heer Waiboer voor de diensten, die door hem zijn bewezen, deelt mede. dat tegen betaling de brochure dezer lezingen ook voor niet-leden beschik baar zal worden gesteld en doet verder een beroep op de aanwezigen om bet aantal leerlingen der school zoo groot mogelijk te doen zijn, opdat het verschil tusschen stad en land zoo klein mogelijk worde gemaakt en de landbouw tenslotte de plaats zal krijgen, waar bii recht op heeft. Hierna volgt sluiting. De dame in de kleerenkast Parijs. Een eigenaardige nachtelijke schermut seling heeft in den afgeloopen nacht plaats gevonden in een dorp bij Etampes. Een 65-jarige scheikundige ingenieur Brocquet was juist naar bed gegaan toen hij plotseling rumoer in zijn kleerenkast hoorde. De kastdeur ging open en een gestalte kwam op hem toe, die nog voor hij licht kon maken eenige schoten op hem lostte, waardoor hij gewond werd. De aange vallene greep een als wandversiering aan den muur hangende paradedegen en stak ermee naar de ge stalte, waarin hij plotseling een voormalige vrien-» din, de 60-jarige Mdlle Lerminiaux herkende, die hem reeds bij hun scheiding in 1930 vitriool in het gezicht had gegooid. Er ontstond thans een gevecht waarbij de man er tenslotte in slaagde de vrouw uit het lage venster te werpen. Toen waren ook zijn krachten uitgeput, temeer waar een kogel hem in den schouder had getroffen en bewusteloos zakte hij! in de kamer in elkaar. De beide bejaarde doch nog hartstochtelijke lieden werden in zorgwekkenden toestand naar het ziekenhuis gebracht. i Verdachte aangehouden. M e p p e 1. Toen Dinsdagavond de kerkeraad der Gereformeerde Kerk te Ruinerwold—Koekange voor een vergadering bijeenkwam, bleek, dat ook in dit kerkgebouw ongewcnschte bezoekers waren ge weest. Hoewel in de kerk vrij wat geld aanwezig was en alles overhoop gehaald was, hebben de die ven niets ontvreemd. De offerbussen, die de collec tes van een geheel jaar bevatten zijn onaangeroerd gebleven. De brandkast is iets beschadigd, maar ook hier is het niet verder gekomen. In verband met de diefstal in de Ned. Herv. Kerk, die den vorigen dag was gepleegd, heeft de majoor van de Rijksveldwacht te Meppel aangehouden den 22-jarigen Chr. G. J. D. te Steenwijk, vroeger klom penmaker te Meppel. De aangehoudene was reeds meermalen verdacht van het plegen van kerkdief stallen in andere plaatsen, o.a. te Amersfoort, en te Epe. Hij heeft toegegeven, op het terrein van de kerk geweest te zijn. n,Ii#ï)üWitu" JHf JV stem werd zacht en teeder als die van een vrouw. MÊ „Ik bedreig u niet, mr. Wilfred Haven, dat is abso- 9 luut mijn bedoeling niet. Ik zou u er echter wel aan ySBHr willen herinneren, dat in geval van een kleine woor- Wi denwisseling tusschen ons, ik een compagnie goed getrainde en goed gedisciplineerde soldaten achter me heb." 10. „U heeft nog heel wat mijlen woest land door te trekken voor u kunt zeggen, dat u in veiligheid is. Indien u werkelijk in een dergelijke postie verkeert, zult u er goed aan doen vriendschap te sluiten met hen, die in staat zijn om u te verdedigen." Haven volgde het voorbeeld van den ander en schonk zich nog eens in. „Ik heb geen bijzondere hulp noodig," zei hij. „Ik hevind me in een bevriend, ik zou bijna zeggen, ge allieerd land. In Warschau zal ik in contact zijn met de geheele beschaafde wereld." „Het kan zijn", gaf Patinsky toe, „dat u zich in een bevriend land bevindt politiek maar u moet rekening houden met een onaangename omstandig heid. U bevindt zich in een zeer woest gedeelte er van. Niemand weet waar u is. Alles kan er met u gebeuren en niemand zou zeker weten waar het gebeurd was of wie er verantwoordelijk voor is." Haven keek strak naar zijn bezoeker door don lichten mist van tabaksrook heen en zijn rechter hand gleed naar beneden. „Bedreigt u me?" vroeg hij. Patinsky haalde de schouders op. „Ik zou het niet zoo uitdrukken," zei hij en zijn „Wat beteekent dat?" I „Eenvoudig, dat als ik het mijn plicht achtte u ge- l vangen te nemen, u niet in staat zoudt zijn u te verzetten." „Op welke beschuldiging zoudt u me gevangen wil len nemen?" vroeg Haven. „Ik ben een Ameri- kaansch burger met een Amerikaansch paspoort en heb Amerikaansche documenten bij me." Patinsky glimlachte minzaam. „Dat klinkt heel aardig," zei hij, „maar als die do cumenten nu eens juweelen waren van onschatbare waarde de Ostrekoff-juweelen bij voorbeeld die zeer onhandig tusschen twee haakjes voor uw overleden vriend prins Ostrekoff werden overge bracht naar een veilige plek, dan zou uw positie een beetje meer précair worden, denk ik." De zoetsappigheid van den man prikkelde Haven en even verloor hij zijn zelfbeheersching. „Wel verduiveld, wat gaat u dat aan?" vroeg hij. Patinsky's lange elegante vingers speelden met zijn snor. „De vraag wordt een beetje ruw gesteld, maar ik zal haar beantwoorden. Een paar jaar geleden was ik gast hier in dit jachthuis. We speelden kaart en de prins was me geld schuldig. Hij heeft die schuld nooit betaald." „Zeg denkt u dat ik dat verhaal zal gelooven?" vroeg Haven boos. „Doet het er veel toe of u het gelooft of niet?" was het antwoord. „U is belast met het bewaken van eigendommen die aan den overleden prins hebben toebehoord. Ik weet zeker, dat hij heel blij zou zijn als hij wist, dat zijn schuld betaald \vas. U is hier in zijn plaats en, zooals ik reeds opmerkte, practisch gesproken alleen. Ik ben hier met een compagnie geheel gewapende soldaten, die hun leven voor me zouden willen geven. Begrijpt u me, mr. Haven?" „Het heeft lang geduurd, voor het er uit was." „Het scheen niet noodig om haast te maken daar we toch wel niet gestoord zullen worden," zei Pa tinsky. „Ik zal als complete afdoening van de ver plichtingen van den prins tegenover mij den inhoud aannemen van de tasch, die u aan uw pols hebt vast gemaakt en de eventueele papieren of documen ten, die hij mocht bevatten en die aan de Ameri kaansche regeering behooren, terug geven. Wat dunkt u van dat voorstel?" „Beroerd", was Havens korte antwoord. Patinsky stond op. Hij was zoo slim geweest om aldoor in het voordeel te blijven. Zijn vingers waren nu dichter bij zijn holster dan die van Haven bij diens heupzak. Zijn sabel was vlak binnen zijn be reik. „Dan zal ik de zaak zoo voorleggen, dat alleen een uilskuiken haar niet zou kunnen begrijpen," zei hij en ditmaal was openlijke vijandigheid in zijn toon. „U probeert de Ostrekoff-juweelcn naar Lon den of Parijs te brengen. Ik ben hier om dat te be letten ik met mijn soldaten." „Als u of iemand die bij u behoort het waagt om tasschen met het Gezantschapszegel aan te raken, lokt u zelf moeilijkheden uit," dreigde Haven. Patinsky wuifde met de hand. „Wees niet dwaas," zei hij. „Het is oorlogstijd. Achter ons zijn de roode vuren der revolutie. U is bijna binnen het gehoor van de Duitsche kanonnen. Wie bekommert er zich om wat er hier gebeurt? En wie zal de misdaad oververtellen als je zoudt ver kiezen onverstandig te zijn?" „Dus het is de bedoeling om mij te vermoorden?" vroeg Haven. „Ik zal u zeer zeker liever dooden, dan toe te staan dat u deze plaats met de Ostrekoff-juweclen verlaat. Wees verstandig. Ga zitten en drink met me. Doe die tasch open en laten we er eens naar kijken. Ik heb een zwak voor juweelen. Als er ooit een handelsman in mijn familie is geweest, denk ik, dat het een juwelier was." Haven dacht even na. Op het oogenblik was Pa tinsky in het voordeel. Diens linkerhand lag op het handvat van een soort pistool en hij had nog zijn korten cavalleriesabel Havens eigen revolver zat in zijn zak en hij was niet gewend haar gauw te trek ken. Hij wierp zich achterover in zijn stoel en elke poging om zijn wapen te bereiken opgevend, schonk hij zich opnieuw in en vulde het glas van den an* der bij. „Hoe kan ik weten of dat idiote verhaal van u over die speelschuld waar is?" vroeg hij. Patinsky haalde een revolver van ouderwetsch mo del uit den holster, boog zich voorover in zijn stoel en legde het wapen op zijn knie. Hij trok ook zijn sabel uit de scheede en zette haar tegen zijn stoel. Hij schonk een paar lepels water in het glas dat Haven al bijna tot den rand met whisky gevuld had. „U komt van een zeer onbeschaafd volk, mr. Ha ven", zei hij kalm, „en u heeft de taal nog niet gé-; leerd die in kringen, die boven u staan, gebruikelijk: is. Men spreekt niet van een „idioot verhaal" tegen een gewapend officier en evenmin beschuldigt men hem van een leugen, wanneer men waarde hecht aan zijn leven." Haven keek den spreker woedend aan. „Ik heb uw lessen niet noodig," zei hij nijdig. „Ik' zou wel eens willen weten wat er in werkelijkheid gebeurd is toen u hier voor de jacht logeerde." Voor het eerst gaf Patinsky blijken van opwinding Een kleine roode vlek kwam op zijn wangen en er was een harde glans in zijn oogen. „Ik heb u gezegd, dat de prins me geld schuldig was en dat hij me dat nooit betaald heeft." „Was er niet een kleine kwestie over valsch spe len?" vroeg Haven minachtend. De uitwerking van deze woorden en den toon waren juist wat hij gehoopt had. Patinsky sprong van zijn stoel op en in een seconde was de jonge man boven op hem. Buiten het bereik van zijn wapens was Patinsky weinig meer dan een kind in Ha vens greep. Deze hield zijn polsen met een hand. vast en duwde, hem met de andere hand in zijn nek' naar het raam. Daar wenkte hij Alexis, die met een verslagen gezicht binnentrad, toen hij Patinsky zag wringen en schoppen in den greep van „kleine meester." „Ik kon het niet helpen, Alexis," zei Haven. „Hij zegt dat de prins hem geld schuldig is." „Hij had in die leugen moeten stikken," donder de Alexis. „Maar we moeten toch ons verstand ge bruiken, als de kleine meester niet oppast, zal hij over een paar seconden dood zijn." Haven verslapte zijn greep om den nek van zijn tegenstander. Er lag een donkere schaduw over Pa tinsky's gezicht, zijn ademhaling ging hijgend. „Daar zal ik je voor neerschieten," haperde hij, „voor je hier weggaat". Haven lachte minachtend, doch Alexis keek' nog steeds bezorgd. Patinsky keek verlangend naar zijn revolver. „Laat me gaan", haperde hij. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 6