De bijzondere beteekenis van den Landbouw
Phillips Oppenheim
voor het economische leven
Een eigenaardige nachtelijke
schermutseling.
Nieuwe kerkinbraak te RuinerwoMe.
Vervolg van de lezing voor de Vereeniging van
Oud-leerlingen der R.L.W.S. te Schagen, gehouden
in het Noordhollandsch Koffiehuis, door den heer
Dr. Ir. Dijt over bovenstaand onderwerp:
Bij het zichtbaar worden van den economischen
chaos treedt meer en meer de vraag naar „ordening"
op. Voor den landbouw gevaarlijk is, dat deze orde
ning een sterk stedelijk en idustrieel karakter
draagt. In de industrie zijn de laatste eeuw door al
lerlei grootere en kleinere fusies, nationale en in
ternationale associaties (die men trusts en kartels
noemt) ontstaan, waardoor men tot op zekere hoog
te prijs-, afzet- en productieregelend kan optreden.
Meer en meer begint men nu te roepen om produc
tieregeling door den staat. Ten gevolge van de door
de crisis en door de stedelijke visie op de voort
brenging in het leven geroepen mentaliteit, is men
nu, behalve in Rusland ook in Nederland bezig de
agrarische productie vanuit een centraal punt te
ordenen, te regelen.
Als er nu één gebied is, waarop mislukking van
dit soort productieregeling met absolute zekerheid
kan worden voorspeld, is het wel het gebied van den
landbouw. Weliswaar is de Nederlandsche „Plan-
wirtschaft" (geheel in overeenstemming met het
streven naar een lager levensniveau en naar verme-
tiging), gericht op alle mogelijke beperking van exl
portproductie. Dat de veehouders, tuinbouwers enz.
daarmee ten gronde moeten, is zonder meer duide
lijk. Ik behandelde dat vorige week in verband met
cie valutapolitielc Evenwel is een planmatige pro
ductie op de wijze van voorschriften omtrent den
omvang van de voortbrenging vanuit een centraal
punt steeds tot mislukking gedoemd.
Ie. Omdat niemand vooruit in den landbouw iets
weet van den omvang van de productie. Het weer
heeft een dermate grooten invloed, dat allerlei ver-
ïassingen mogelijk zijn, vooral wanneer men het
met nationale „ordening' zou probeeren. Maar
zelfs in de wereldproductie komen jaren met groo
te en met kleine oogsten voor, die iedere bereke
ning in de war sturen
2e. Omdat het boerenbedrijf er zich niet voor
leent. Bij uitwintering van wintervruchten, bij ver
rotting door overstrooming, bij verlies door insec
tenvraat, dient de landbouwer steeds zoo spoedig
mogelijk uit te kunnen maken, of en hoe hij de ver
loren vrucht zal vervangen. Men weet niet vooruit
of een koe één of twee kalveren krijgt, of het kalf
verwerpt, of groote droogte of algemeen voorkomen
de ziekte de productie van melk, enz., benadeelt en
omgekeerd. De boer moet vrij zijn op zijn bedrijf
anders is hij geen boer meer, maar een marionet,
waarbij het departement aan de touwtjes trekt.
3e. Omdat geen enkele „Planwirtschaft" de wer
kelijke behoefte kent en er dus altijd clandestiene
productie en handel zullen bestaan, waardoor het
systeem fout loopt. Dit gaat zelfs op voor het Rus
sische stelsel.
Waar het Nederlandsche economische regiem in
vele opzichten op het Russische lijkt en we derhalve
van bolsjewisatie van ons land kunnen spreken, is
het interessant U eenige cijfers te geven van den
invloed van het Russische stelsel op de agrarische
productie, in het bijzonder op de veeteelt.
In tegenstelling met de Nederlandsche „orde
naars" wilden de Russische de produ'ctié bevorde
ren, wat ten gunste van de Russen pleit, doch men
meende daar eerst den boerenstand als stand te
moeten breken. Het gevolg was een catastrophale
achteruitgang van den veestapel, wat kan blijken
uit de volgende officieele Russische cijfers.
Aantal stuks vee in millioenen:
1929
1930
1931
1932
1933
Paarden 34.0
30.2
19.6
16.6
Koeien 68.1
52.5
49.9
40.7
38.0
Schapen (en geiten) 147.2
108.8
79.5
52.1
50.6
Varkens 20.9
13.3
15.9
11.6
122
Uit deze rampzalige ontwikkeling blijkt ook de
noodzaak van een vrije boerenbevolking voor de be
stendiging van de productie. De industrieel en stede
lijk denkende „ordenaars" brengen zoowel in Rusland
als in Nederland economische rampen over het
land. In Rusland begint men de boeren reeds eenige
meerdere vrijheid terug te geven. De groote betee
kenis van een vrijen boerenstand voor het economi
sche leven is hiermee aangetoond.
Er is mij door het bestuur gevraagd o.a. ook mijn
inzichten te geven over de werking van de tegen
wooi'dige crisismaatregelen en over eventueel moge
lijke andere uitwegen, zonder internationale samen
werking. Over het bestaande systeem heeft U de vo
rige maal en ook vandaag mijne meening voldoende
kunnen beluisteren. Ik acht deze politiek rampzalig
uit economisch, uit maatschappelijk, uit zedelijk en
uit religieus oogpunt. Het moet leiden tot een der
gelijke financieele vernietiging, vooral van de vee
boeren en de tuinders, dat van een ramp voor die
groepen moet worden gesproken.
Ik heb voor 3 jaar in uw midden gezegd, dat zon
der internationale samenwerking geen behoorlijke
oplossing te vinden zou zijn, doch dat men door steun
van den uitvoer met behulp van last op den in
voer (door middel van een grensmonopolie) iets zou
kunnen doen. Ik meen dat, zelfs, indien de regee-
ring iets dergelijks wilde, de tijd hiervoor nu te laat
is. Immers voor 3 jaar had de zuivelpositie nog niet
tot groote verarming van de veeboeren gevoerd en
was de koopkracht nog niet vernietigd. Bij een vrije
binnenlandsche markt bestonden toen nog consump
tiemogelijkheden, die groot waren, vooral, wanneer
bij wat lagere prijzen de margarine was weggecon
curreerd. Wanneer destijds de koopkracht van de
veeboeren door steun op den export in stand ge
houden was, zou men het. belaste ingevoerde graan
hebben kunnen koopen. We zien, dat de veevoer-
import in het begin van de crisis sterk is gestegen,
nu mede door de verarming van de veeboeren begint
te dalen. Duur maken van den import zonder eerst
den export belangrijk te steunen, zou de positie van
de veehouders nog meer verslechten en zou zeer
waarschijnlijk de invoer nog meer belemmeren. Het
systeem van de z.g. Boerenbonden is hierom ook niet
zonder gevaar. Het resultaat zou geheel anders uit
kunnen vallen, als men denkt.
Trouwens is een behoorlijke export toch weer niet
mogelijk bij een noodlijdend buitenland, zoodat,
zelfs wanneer dat systeem voor 3 jaar was inge
voerd, moeilijkheden zouden zijn ontstaan.
Persoonlijk zie ik voor de tuinders en veeboeren
nu de zaken zoo hopeloos in de war zijn geslagen,
geen andere redding .dan die van directen steun
met geld. Vanzelfsprekend wil men dat in Neder
land niet, omdat in ons land andere belangen den
voorrang hebben, zooals bij het Clearing-verdrag zoo
duidelijk uit komt. In Nederland wordt alles geof
ferd aan gopden standaard en rente, het bedrijf is
bijzaak, terwijl in een behoorlijke samenleving het
bedrijf hoofdzaak is en dan èn geldstandaard èn
rente tot hun recht komen.
Wanneer ik nu aan het einde van dezen cursus
ben gekomen, zij het mij vergund IJ er nogmaals
op te wijzen, dat de groote onderlinge afhankelijk
heid der Westersche staten samenwerking eischt op
straffe van chaos, dat bij de tegenwoordige econo
mische structuur een stabiel prijsverschil absoluut
noodzakelijk is, zoowel voor de nationale productie,
als voor den internationalen handel, dat vooral het
statische element van den landbouw stabiele land
bouwprijzen eischt, dat die stabiele prijzen te ver
krijgen zijn met zeer geringe kosten en moeite door
internationale valorisatie van tarwe, suiker, katoen,
koffie en rubber .zooals ik U voor 3 jaar heb aan
getoond), dat het uitgeven van geld tegenover deze
voorraden het overige bedrijfsleven zou stimuleeren
en vrije productie en handel mogelijk zou maken.
Het zij mij vergund U er vooral van te doordrin
gen, dat redelijke vrijheid alleen mogelijk is bij en
door redelijke gebondenheid en dat de rede weer
beheerscht wordt door de geestelijke gesteldheid van
het menschdom.
Ik begon met U te zeggen, dat de wetenschap van
de economie zich in zooverre onderscheidde van de
natuurwetenschap, dat we bij de economie steeds
te maken hébben met de verhouding van stof en
van geest.
De laatste 150 iaar hebben ons geleerd, dat een
bepaalde geestelijke gesteldheid zonder groote wij
zigingen toch aanleiding heeft gegeven tot een op
zekere hoogte automatische ontwikkeling van het be
drijfsleven. In het tegenwoordige tijdsgewricht zijn
we vastgeloopen. De zelfregeling van de maatschap
pij heeft gefaald, een nieuwe binding is noodig, om
on hooger niveau te komen. Die nieuwe binding is
slechts te begrijpen door de rede en de rede is een
uiting van de geestesgesteldheid. Hier kan een
hoogere geesteshouding uitkomst brengen. Falen
wij, dan beteekent de toekomst verval. Slagen wij,
dan kan een nieuwe Europeesche geschiedenis be
ginnen.
Een krachtig applaus weerklinkt na deze woor
den.
DE OPMERKINGEN EN VRAGEN.
Van de gelegenheid tot het stellen van vragen en
het maken van opmerkingen wordt ditmaal een
groot gebruik gemaakt.
De heer H. Visser kan zich voorstellen, dat waar
de heer Dr. Ir. Dijt binnen afzienbaren tijd het einde
van de crisis ziet, hij verschillende maatregelen on
logisch acht. Spr. deelt echter die meening niet. Het
moge waar zijn, dat er een andere geestesgesteld
heid zal moeten komen, dat de menschen anders
zullen moeten gaan denken, op 't oogenblik is het
de vraag hoe de wereld thans is. Er is geen spoor
van internationale samenwerking, iedereen wil
haar, mits hij er maar niet te veel schade van
heeft. Spr. ziet slechts één lichtpunt, n.1. dat elk
redelijk mensch de huidige toestand toch als een
groot schandaal, den mensch onwaardig, zal be
schouwen, een toestand, waarin de wereld armoede
lijdt, juist door de aanwezigheid van alles wat er is.
Al wil spr. niet alles goed praten, toch meent hij,
dat wat de Nederlandsche regeering doet, wel lo
gisch is. Het is gemakkelijk om als men niet aan
het stuur zit, achteraf de verschillende dingen af te
keuren. Spr. oordeelt dat juist den weg op gaan van
autarchie zal leiden tot internationale samenwer
king. Toen het West-Europa best ging, had het dit
te danken aan het feit, dat de bruine, gele of zwarte
broeder genoegen nam met een zeer laag levenspeil.
Daar heeft Nederland aardig van geprofiteerd en
speciaal Engeland, doch dat spelletje is thans uit;
als die tijd terugkomt zal niet Europa er van profi-
teeren, maar zullen de Oosterschen er zelf de vruch
ten van willen hebben. Wij zullen dus onze eigen
boontjes moeten doppen en daarom zal ook ons land
den weg van autarchie opmoeten. Z.i. draait het
heele geval zich om de werkloosheid. Voor bevredi
ging van 100 lichamelijke menschen zijn geen 100
menschen voor de productie meer noodig. Dit is
een gevolg van de rationalisatie. Alle menschen
zullen weer moeten werken, maar die 100 menschen
willen ook 100/100 loon behouden. Iedere staat zal
voor zich zelf den kostprijs moeten uitmaken. Dit
speelt echter een tweede rol, het consumptievraag-
stuk, de eerste. Waar evenwel niet iedere staat, alles
wat hij noodig heeft zelf zal kunnen producee-
ren, zal daaruit, verwacht spr. de internationale sa
menwerking ontstaan.
De heer Dr. Ir. Dijt kan veel van deze redenee
ring onderschrijven. Het is echter niet voldoende,
zich de vraag te stellen, hoe wij op 't oogenblik
uit de ellende komen. De groote quaestie is juist,
dat de menschen in hoofdzaak statisch denken, ze
denken niet dynamisch, terwijl regeeren toch betee
kent vooruitzien .Wel degelijk moet worden ger
vraagd, hoe de toestand geworden is en ook hoe hij
zal worden. Dat spr. niet achteraf praat, moge blij
ken uit het feit, dat hij op 16 Februari 1931 aan
enkele menschen heeft geschreven, hoe bet zou wor
den tot een catast.rophe voor de veeteelt, voor bloe
misterij, pluimveeteelt, enz. en toen spreker zijn mee
ning aan het departement kenbaar maakte, toen
werd hij voor gek verklaard en werd hem geant
woord, dat Nederland rijk werd door de crisis.
Spr. herinnert aan het spreekwoord, dat men de
zotheid van een volk moet respecteeren zoolang men
de fouten niet kan wegnemen. Evenwel, hier zijn de
fouten weg te nemen, doch daarvoor is het noodig de
fouten aan de kaak te stellen. Wat de quaestie der
autarchie betreft, wijst spr. erop dat Japan op de
wereldmarkt weer andere producten koopt en dat
alleen bij een algemeene catastrophe er sprake is
van een Japansch probleem.
De werkloosheid in inderdaad een lastig geval. Wel
is er altijd rationalisatie geweest, maar vroeger on
derstonden er nieuwe behoeften. Vijf kostelijke jaren
zijn er thans verloopen, nieuwe behoeften zijn er
niet, doordat gestuurd is naar een lager levens
niveau.
De heer Joh. de Veer is het met den inleider eens,
dat onmiddellijke hulp van de regeering niet te ver
wachten is. Spr. verdedigt het standpunt van de
boerenbonden, dat de boeren de prijzen dermate
dienen vast te stellen, dat het land rendabel is, dat
een behoorlijke pacht kan worden betaald, en dat
het buitenlandsche veevoeder op dien prijs wordt
gebracht, dat evenwaardige concurrentie mogelijk is.
Ook wat den akkerbouw betreft, dient gezorgd te
worden dat allen landen op gelijke wijze rendabel
zijn.
De heer Ir. Dijt wijst er in zijn antwoord op. dat
hij niet inziet dat er door verhooging van graan
rechten voldoende in 't fonds zal komen om er den
vee- en tuinbouw-export mee te steunen.
De heer De Veer meent dat de boer zich bij het
heffen van invoerrechten veel gemakkelijker zal
aanpassen dan bij al die binnenlandsche maatregelen
en wellicht is er een redelijke kans dat de regeering
een dergelijke regeling aanvaardt.
De heer Dr. Ir. Dijt ziet voor het allerslechtste faar
1935 alleen heil in steun in den vorm van het stom
me geld, juist omdat men bij andere te nemen maat
regelen altijd weer achter de feiten aankomt.
De heer P. Stapel Cz. vindt het te ver gaan als
beweerd wordt, dat het er op lijkt dat de crisis
maatregelen worden genomen om de boeren zoo
murw te krijgen, dat anderen in de gelegenheid
zouden zijn, de landerijen goedkoop in handen te
krijgen. Spr. vindt ook geen gelukkige greep dat
Rusland vergeleken wordt met den toestand hier.
Rusland is in handen van een staatsbestuur van 5
jaar terug of eerder, hier is het ingrijpen het gevolg
geweest van de problemen die tot uiting kwamen.
Tenslotte wijst spr. erop dat z. i. het experiment
dat Landbouw en Maatschappij wil, te laat is en
spr. vernacht dat als de graanmonopolie van fl.50
op f5.zou worden gebracht, er onder de boeren
veel meer slachtoffers zullen vallen. Als hét naar
een verhoogd niveau moet, laat het dan geleidelijk
gebeuren.
De heer Dr. Ir. Dijt zegt dat uitspraken van in
vloedrijke menschen, 3*4 jaar geleden geuit, hem
aanleiding hebben gegeven tot de opmerking, die de
heer Stapel te ver gegaan acht. Wat Rusland betreft^
verwijst spr. naar zijn vorige lezingen, waarin hij
er o.m. op heeft gewezen, dat de chaos ontstaat
wanneeer de redelijke vrijheid wordt verlaten en
de redelijke verbindingen verbroken.
De heer Barendregt merkt op, dat de boeren wel
statisch moeten denken, want als ze dynamisch
denken, kon het wel eens te laat zijn.
De heer Dr. Ir. Dijt zegt daarom op 't oogenblik
geen ander middel te weten, dan de boeren direct
met geld te steunen.
De hepr Bürman dankt voor de gelegenheid, die
den leden van Noorderkwartier is geboden, deze le
zingen bij te wonen en wekt eveneens op om lid van
Oudleerlingen of van Noorderkwartir te worden.
Nadat nog enkele opmerkingen zijn gemaakt en.
beantwoord, dankt de Voorzitter den heer Dr. Ir.
Dijt voor zijn leerzame voordrachten en spreekt den
wenseh uit, dat. wanneer nog eens een beroep op den
heer Dr. Ir. Dijt zal worden gedaan, deze aan dien
oproep gevolg zal willen geven. Spr. dankt de pers
en don heer Waiboer voor de diensten, die door hem
zijn bewezen, deelt mede. dat tegen betaling de
brochure dezer lezingen ook voor niet-leden beschik
baar zal worden gesteld en doet verder een beroep
op de aanwezigen om bet aantal leerlingen der
school zoo groot mogelijk te doen zijn, opdat het
verschil tusschen stad en land zoo klein mogelijk
worde gemaakt en de landbouw tenslotte de plaats
zal krijgen, waar bii recht op heeft.
Hierna volgt sluiting.
De dame in de kleerenkast
Parijs. Een eigenaardige nachtelijke schermut
seling heeft in den afgeloopen nacht plaats gevonden
in een dorp bij Etampes. Een 65-jarige scheikundige
ingenieur Brocquet was juist naar bed gegaan toen
hij plotseling rumoer in zijn kleerenkast hoorde. De
kastdeur ging open en een gestalte kwam op hem
toe, die nog voor hij licht kon maken eenige schoten
op hem lostte, waardoor hij gewond werd. De aange
vallene greep een als wandversiering aan den muur
hangende paradedegen en stak ermee naar de ge
stalte, waarin hij plotseling een voormalige vrien-»
din, de 60-jarige Mdlle Lerminiaux herkende, die
hem reeds bij hun scheiding in 1930 vitriool in het
gezicht had gegooid. Er ontstond thans een gevecht
waarbij de man er tenslotte in slaagde de vrouw uit
het lage venster te werpen. Toen waren ook zijn
krachten uitgeput, temeer waar een kogel hem in
den schouder had getroffen en bewusteloos zakte hij!
in de kamer in elkaar. De beide bejaarde doch nog
hartstochtelijke lieden werden in zorgwekkenden
toestand naar het ziekenhuis gebracht.
i Verdachte aangehouden.
M e p p e 1. Toen Dinsdagavond de kerkeraad
der Gereformeerde Kerk te Ruinerwold—Koekange
voor een vergadering bijeenkwam, bleek, dat ook in
dit kerkgebouw ongewcnschte bezoekers waren ge
weest. Hoewel in de kerk vrij wat geld aanwezig
was en alles overhoop gehaald was, hebben de die
ven niets ontvreemd. De offerbussen, die de collec
tes van een geheel jaar bevatten zijn onaangeroerd
gebleven. De brandkast is iets beschadigd, maar ook
hier is het niet verder gekomen.
In verband met de diefstal in de Ned. Herv. Kerk,
die den vorigen dag was gepleegd, heeft de majoor
van de Rijksveldwacht te Meppel aangehouden den
22-jarigen Chr. G. J. D. te Steenwijk, vroeger klom
penmaker te Meppel. De aangehoudene was reeds
meermalen verdacht van het plegen van kerkdief
stallen in andere plaatsen, o.a. te Amersfoort, en te
Epe. Hij heeft toegegeven, op het terrein van de kerk
geweest te zijn.
n,Ii#ï)üWitu"
JHf JV stem werd zacht en teeder als die van een vrouw.
MÊ „Ik bedreig u niet, mr. Wilfred Haven, dat is abso-
9 luut mijn bedoeling niet. Ik zou u er echter wel aan
ySBHr willen herinneren, dat in geval van een kleine woor-
Wi denwisseling tusschen ons, ik een compagnie goed
getrainde en goed gedisciplineerde soldaten achter
me heb."
10.
„U heeft nog heel wat mijlen woest land door te
trekken voor u kunt zeggen, dat u in veiligheid is.
Indien u werkelijk in een dergelijke postie verkeert,
zult u er goed aan doen vriendschap te sluiten met
hen, die in staat zijn om u te verdedigen."
Haven volgde het voorbeeld van den ander en
schonk zich nog eens in.
„Ik heb geen bijzondere hulp noodig," zei hij. „Ik
hevind me in een bevriend, ik zou bijna zeggen, ge
allieerd land. In Warschau zal ik in contact zijn met
de geheele beschaafde wereld."
„Het kan zijn", gaf Patinsky toe, „dat u zich in een
bevriend land bevindt politiek maar u moet
rekening houden met een onaangename omstandig
heid. U bevindt zich in een zeer woest gedeelte er
van. Niemand weet waar u is. Alles kan er met u
gebeuren en niemand zou zeker weten waar het
gebeurd was of wie er verantwoordelijk voor is."
Haven keek strak naar zijn bezoeker door don
lichten mist van tabaksrook heen en zijn rechter
hand gleed naar beneden.
„Bedreigt u me?" vroeg hij.
Patinsky haalde de schouders op.
„Ik zou het niet zoo uitdrukken," zei hij en zijn
„Wat beteekent dat?"
I „Eenvoudig, dat als ik het mijn plicht achtte u ge-
l vangen te nemen, u niet in staat zoudt zijn u te
verzetten."
„Op welke beschuldiging zoudt u me gevangen wil
len nemen?" vroeg Haven. „Ik ben een Ameri-
kaansch burger met een Amerikaansch paspoort en
heb Amerikaansche documenten bij me."
Patinsky glimlachte minzaam.
„Dat klinkt heel aardig," zei hij, „maar als die do
cumenten nu eens juweelen waren van onschatbare
waarde de Ostrekoff-juweelen bij voorbeeld die
zeer onhandig tusschen twee haakjes voor uw
overleden vriend prins Ostrekoff werden overge
bracht naar een veilige plek, dan zou uw positie een
beetje meer précair worden, denk ik."
De zoetsappigheid van den man prikkelde Haven
en even verloor hij zijn zelfbeheersching.
„Wel verduiveld, wat gaat u dat aan?" vroeg hij.
Patinsky's lange elegante vingers speelden met
zijn snor.
„De vraag wordt een beetje ruw gesteld, maar ik
zal haar beantwoorden. Een paar jaar geleden was
ik gast hier in dit jachthuis. We speelden kaart en
de prins was me geld schuldig. Hij heeft die schuld
nooit betaald."
„Zeg denkt u dat ik dat verhaal zal gelooven?"
vroeg Haven boos.
„Doet het er veel toe of u het gelooft of niet?" was
het antwoord. „U is belast met het bewaken van
eigendommen die aan den overleden prins hebben
toebehoord. Ik weet zeker, dat hij heel blij zou zijn
als hij wist, dat zijn schuld betaald \vas. U is hier in
zijn plaats en, zooals ik reeds opmerkte, practisch
gesproken alleen. Ik ben hier met een compagnie
geheel gewapende soldaten, die hun leven voor me
zouden willen geven. Begrijpt u me, mr. Haven?"
„Het heeft lang geduurd, voor het er uit was."
„Het scheen niet noodig om haast te maken daar
we toch wel niet gestoord zullen worden," zei Pa
tinsky. „Ik zal als complete afdoening van de ver
plichtingen van den prins tegenover mij den inhoud
aannemen van de tasch, die u aan uw pols hebt
vast gemaakt en de eventueele papieren of documen
ten, die hij mocht bevatten en die aan de Ameri
kaansche regeering behooren, terug geven. Wat
dunkt u van dat voorstel?"
„Beroerd", was Havens korte antwoord.
Patinsky stond op. Hij was zoo slim geweest om
aldoor in het voordeel te blijven. Zijn vingers waren
nu dichter bij zijn holster dan die van Haven bij
diens heupzak. Zijn sabel was vlak binnen zijn be
reik.
„Dan zal ik de zaak zoo voorleggen, dat alleen
een uilskuiken haar niet zou kunnen begrijpen," zei
hij en ditmaal was openlijke vijandigheid in zijn
toon. „U probeert de Ostrekoff-juweelcn naar Lon
den of Parijs te brengen. Ik ben hier om dat te be
letten ik met mijn soldaten."
„Als u of iemand die bij u behoort het waagt om
tasschen met het Gezantschapszegel aan te raken,
lokt u zelf moeilijkheden uit," dreigde Haven.
Patinsky wuifde met de hand.
„Wees niet dwaas," zei hij. „Het is oorlogstijd.
Achter ons zijn de roode vuren der revolutie. U is
bijna binnen het gehoor van de Duitsche kanonnen.
Wie bekommert er zich om wat er hier gebeurt? En
wie zal de misdaad oververtellen als je zoudt ver
kiezen onverstandig te zijn?"
„Dus het is de bedoeling om mij te vermoorden?"
vroeg Haven.
„Ik zal u zeer zeker liever dooden, dan toe te staan
dat u deze plaats met de Ostrekoff-juweclen verlaat.
Wees verstandig. Ga zitten en drink met me. Doe die
tasch open en laten we er eens naar kijken. Ik heb
een zwak voor juweelen. Als er ooit een handelsman
in mijn familie is geweest, denk ik, dat het een
juwelier was."
Haven dacht even na. Op het oogenblik was Pa
tinsky in het voordeel. Diens linkerhand lag op het
handvat van een soort pistool en hij had nog zijn
korten cavalleriesabel Havens eigen revolver zat in
zijn zak en hij was niet gewend haar gauw te trek
ken. Hij wierp zich achterover in zijn stoel en elke
poging om zijn wapen te bereiken opgevend, schonk
hij zich opnieuw in en vulde het glas van den an*
der bij.
„Hoe kan ik weten of dat idiote verhaal van u over
die speelschuld waar is?" vroeg hij.
Patinsky haalde een revolver van ouderwetsch mo
del uit den holster, boog zich voorover in zijn stoel
en legde het wapen op zijn knie. Hij trok ook zijn
sabel uit de scheede en zette haar tegen zijn stoel.
Hij schonk een paar lepels water in het glas dat
Haven al bijna tot den rand met whisky gevuld had.
„U komt van een zeer onbeschaafd volk, mr. Ha
ven", zei hij kalm, „en u heeft de taal nog niet gé-;
leerd die in kringen, die boven u staan, gebruikelijk:
is. Men spreekt niet van een „idioot verhaal" tegen
een gewapend officier en evenmin beschuldigt men
hem van een leugen, wanneer men waarde hecht
aan zijn leven."
Haven keek den spreker woedend aan.
„Ik heb uw lessen niet noodig," zei hij nijdig. „Ik'
zou wel eens willen weten wat er in werkelijkheid
gebeurd is toen u hier voor de jacht logeerde."
Voor het eerst gaf Patinsky blijken van opwinding
Een kleine roode vlek kwam op zijn wangen en er
was een harde glans in zijn oogen.
„Ik heb u gezegd, dat de prins me geld schuldig
was en dat hij me dat nooit betaald heeft."
„Was er niet een kleine kwestie over valsch spe
len?" vroeg Haven minachtend.
De uitwerking van deze woorden en den toon
waren juist wat hij gehoopt had. Patinsky sprong
van zijn stoel op en in een seconde was de jonge man
boven op hem. Buiten het bereik van zijn wapens
was Patinsky weinig meer dan een kind in Ha
vens greep. Deze hield zijn polsen met een hand.
vast en duwde, hem met de andere hand in zijn nek'
naar het raam. Daar wenkte hij Alexis, die met een
verslagen gezicht binnentrad, toen hij Patinsky zag
wringen en schoppen in den greep van „kleine
meester."
„Ik kon het niet helpen, Alexis," zei Haven. „Hij
zegt dat de prins hem geld schuldig is."
„Hij had in die leugen moeten stikken," donder
de Alexis. „Maar we moeten toch ons verstand ge
bruiken, als de kleine meester niet oppast, zal hij
over een paar seconden dood zijn."
Haven verslapte zijn greep om den nek van zijn
tegenstander. Er lag een donkere schaduw over Pa
tinsky's gezicht, zijn ademhaling ging hijgend.
„Daar zal ik je voor neerschieten," haperde hij,
„voor je hier weggaat".
Haven lachte minachtend, doch Alexis keek' nog
steeds bezorgd.
Patinsky keek verlangend naar zijn revolver.
„Laat me gaan", haperde hij.
Wordt vervolgd.