fP£K0F[jüWEEltN Phillips Oppenheim Economische Kroniek door Zaterdag 26 Januari 1935. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 9645 SPREEUWEN BELEGEREN WASHINGTON. Kapitaalaanwending ten plattenlande. Ter inleiding ditmaal eerst een weinig theorie. De economie als wetenschap, die tot onderwerp ■van studie heeft de menschelijke rijkdom, tracht het door haar gevondene vast te leggen in wetten. Nu moet men vooral bij een beweeglijk iets als menschelijke rijkdommen uiterst voorzichtig zijn met zulke wetten, die, aangezien ze bedoeld zijn ergens een vast verband te leggen, in den regel een zekere mate van starheid bezitten. Ze zijn feitelijk iets stil- staands in een omgeving waar alles beweegt. En ais zoodanig tot op zekere hoogte iets onnatuurlijks. Een der wetten, waarvan in de economie soms ge bruik wordt gemaakt is die der afnemende op brengsten. Pierson omschrijft deze wet als volgt: „Nieuwe hoeveelheden kapitaal en arbeid, die men op oude gronden aanwendt, geven nooit een evenredige vermeerdering van opbrengst." Gide drukt zich anders uit: „Zeker is er geen enkel stuk grond, waarvan de landbouwers desnoods niet de opbrengst kunnen ver- grooten; maar als men een zeker stadium van de landbouwindustrie heeft bereikt, kan hij 't alleen 'doen ten koste van een steeds toenemende hoeveel heid arbeid, zoodat er een oogenblik komt, waarop de inspanning buiten verhouding zou zijn met de uitkomst." Overigens geldt dit niet alleen ten aanzien van 'den grond, doch ook van jacht, visscherij, mijn bouw, kortom, de wet doet steeds haar werking gel den, wanneer de mensch in aanraking komt met de natuur om daaraan goederen te onttrekken. Tot op zekere hoogte gaat deze wet stellig op. Wat niet wegneemt dat er verschillende omstandigheden zijn, die maken, dat het bewuste oogenblik, waarop volgens Gide de inspanning buiten verhouding zou zijn met den uitkomst zeer veranderlijk is en wel b.v. doordat menschelijke arbeid kan worden ver vangen door kapitaal, bedoeld in economischen zin. Dus door arbeid van machines. Dit heeft ten gevolge, dat, als gevolg van een nieuwe uitvinding bij voorbeeld, de totaal aange wende arbeid plotseling in verhouding tot de op brengst aan goederen zooveel goedkooper kan wor den, dat het van voordeel wordt de productie be langrijk uit te breiden. Omgekeerd echter is het ook zeer goed denkbaar, dat op een stuk grond, waarop bij gebruikmaking van de meest moderne hulpmiddelen van de tech niek een zoo hoog mogelijke opbrengst is verkregen, de verhouding plotseling ongunstig wordt tusschen de kosten van het aangewende kapitaal en de op brengst in geld van de geproduceerde goederen. Houden we dit goed in het oog, dan wordt het 'duidelijk hoe het komt, dat we hier te lande op zoo ontzettende wijze zitten te sukkelen met de rendabi liteit van verschillende landelijke bedrijven. Door de stijgende prijzen eenerzijds, door de vor deringen der techniek, die het mogelijk maakten het oogenblik, waarop de productie niet meer loonend was, steeds naar boven te verplaatsen anderzijds, is 'de voortbrenging steeds vergroot. Nu mag die vervanging van menschelijke arbeids kracht door goedkoopere machineriën in tijden van toenemenden bloei van voordeel zijn, het nadeel er van komt tot uitdrukking in crisisperioden, zooals we er thans een meemaken. Men denke zich een bedrijf, waar de topproductie slechte in bereikt door een grootere tewerkstelling van menschelijke werkkrachten. Niets is gemakke lijker, dan ze weer te laten dalen: men behoeft slechts een deel van zijn personeel te ontslaan en het evenwicht is weer bereikt. Heeft men echter éénmaal de techniek te hulp geroepen, dan is 'n terugkeer tot een lager productie niveau practisch onmogelijk. Men heeft geesten opge wekt, die men niet meer kan bannen. In 't bijzonder geldt dit voor een belangrijk onder deel van onze Nederlandsche industrie: de tuinbouw. In het tijdperk van bloei, dat achter ons ligt zijn enorme bedragen vastgelegd in kapitaalgoederen, in kassen en alles wat daarbij behoort. Nu echter de verhoudingen zijn gewijzigd en het toppunt van loonende productie ten aanzien van de aangewende arbeid zich naar beneden heeft verschoven, drukken ze als lood op den ondernemer, maar ze laten zich niet afschuiven als menschelijke werknemers. Men staat voor de onmogelijkheid het bedrijf loo nend te maken. Immers, het aangewende kapitaal was berekend op den afzet van een zekere hoeveelheid goederen tegen een bepaalden prijs. De maatregelen, die ter saneering worden voorge slagen kunnen nooit deze beide laatstgenoemde fac toren tegelijkertijd omvatten. We kennen saneering door middel van teeltbeper king en door middel van minimumprijzen. In beide gevallen wordt ter bereiking van een zekeren prijs de andere factor, de benoodigde hoeveelheid opge geven. En zonder die laatste blijft het slechts half werk. Soms kan men de opvatting hooren verkondigen, dat er ook voor de geheele productie wel afzet zou zijn te vinden. Immers in breede lagen onzer be volking wordt gebrek geleden. Dit is zeker waar. Doch dit nu kan slechts weer onder opoffering van den prijs. En men is evenmin een stap verder. Beide factoren te zamen kunnen niet kunstma tig in het leven worden geroepen. Daarvoor is noo- dig de groote vraag, die er eens was en die er niet meer is. En zoo ontstaat den eisch om regeeringssteun. De producent meent een prijs te mogen verlangen, die ligt boven den prijs van voortbrenging. Want het dunkt hem onbillijk dat de consument recht zou hebben op prijzen, waarvoor niet met voordeel kan worden geproduceerd. Die "regeeringssteun zou bijvoorbeeld kunnen be staan uit een verdeeling van het te veel geprodu ceerde onder de behoeftigen. Dit verlangen van den producent lijkt tot op ze kere hoogte billijk; daar hij onschuldig is aan de ge wijzigde verhoudingen. Onbillijk echter is het, voor zoover men de gemeen schap de lasten wil opleggen van een kapitaal-aan wending, waarvan men zelf de vruchten heeft ge plukt gedurende den tijd dat ze mogelijk was. Onmogelijk tenslotte is de verwezenlijking er van, waar talrijke bedrijven van geheel anderen aard in de achter ons liggende periode van bloei precies de zelfde tactiek hebben gevolgd. Overal is door steeds meerdere kapitaalaanwending het punt, waarbij pro ductie nog juist mogelijk was, naar boven verscho ven. Nergens kan men terug! Slechts door één middel had de tegenwoordige mi sère kunnen worden voorkomen: door bij de kapitaal H.K.H. Prinses Juliana woonde Donderdag als oud-studiegenoote een groot deel der feeste lijkheden hij, welke te Leiden plaats hadden bij de viering van het 35-Jarig bestaan der Ver. van Vrouwelijke Studenten. aanwending in ruime mate rekening te houden met reserveering en afschrijving. Zoo er echter één plaats is, waar dit niet of nau welijks wordt gedaan, dan is het ten platte lande. Met een verwonderlijke lichtvaardigheid wordt daar over veelal heengestapt. Had men dit ingezien, had men zijn calculaties voorzichtiger gemaakt, dan had men nu de last der kapitaalaanwending kunnen afwerpen, had men zich zelf gezond kunnen maken. Voor heden geeft dit geen verlichting. Put het platteland er echter leering uit, dan kan in de toekomst veel ellende worden vermeden. En vandaag aan den dag zal eerst beterschap komen, wanneer men zich van het overmatige kapitaal heeft ontdaan. Aanvallen met conservenblikjes en kinderballons. In de Amerikaansche bondshoofdstad Washington, wordt sedert eenige dagen iederen avond een ware slag geleverd. De stad is namelijk door „vijandelijke strijdkrach ten" veroverd, die 'n dappere schare van patriotten onder commando van den districts-inspecteur voor parken en bosschen, mr. Clifford Lanham, tracht te verdrijven. De vijandelijke strijdkrachten bestaan uit einde- looze scharen spreeuwen, die het Kapitool en de be roemde Pennsylvania Avenue bezet houden. Clifford Lanham en zijn medehelpers hebben, be wogen door de klachten der congresleden, die we gens het gekwetter van de spreeuwen hun eigen niet meer konden verstaan, reeds alle mogelijke stra- tagemen aangewend, om het spreeuwenleger te ver drijven. Tot dusver echter waren al hun pogingen tevergeefsch en daarom hebben zij besloten voortaan meer drastische aanvallen te ondernemen. Iederen avond trekt nu een vijftig man sterke troep, gewapend met conservenblikjes, erop uit. In de blikjes bevinden zich kiezelsteentjes, die een ont zettend lawaai veroorzaken. Door dit lawaai opgeschrikt, vluchten de spreeu wen uit de boomen naar de daken der huizen. Zitten zij daar eenmaal, dan treden de luchtstrijdkrachten in werking, die gewapend zijn met kinderballons en deze tegen de gevels der huizen dirigeeren. Hierdoor wordt onder de spreeuwen nieuwe ontzetting ver spreid. Van de aarde met rammelende conserveblik- jes en van de lucht uit met ballons bedreigd, zullen de lastige vogels zoo hoopt men tenminste tenslotte de hoofdstad moeten ontruimen. Vele doen dit inderdaad maar de meesten schijnen zich heele- jnaal niet aan het lawaai en aan de ballonaanvallen te sturen. EEN ZOETE-MOSTFABRIEK TE MAASTRICHT. Maastricht. Naar wij vernemen zullen op ini tiatief van het economisch technologisch instituut in Limburg stappen ondernomen worden voor de op richting van een zoete-mostfabriek waarin een groot deel van het Limburgsche fruit verwerkt zal worden tot een natuurlijk vruchtensap. De techniek schept de mogelijkheid het totale gewicht van het fruit voor 80 pet. om te zetten in een vloeibaar fruit. „Laten we dan weggaan voor ze hem vinden," stel de Haven voor. „Het is al geregeld", antwoordde Alexis. „Toen ik kolonel Patinsky zag, vreesde ik al, dat dit gebeu ren zou. Naar het eind van de laan, kleine meester, en zoo gauw u kunt. Ivan zit in de auto en de mo tor slaat aan. Ik moet Paul halen* want wij gaan ook mee." „Waarheen?" vroeg Haven. „Er is maar één weg", antwoordde Alexis. HOOFDSTUK VII. 11. Ze sleepten hem naar een stoel. Haven bracht hem whiskey die hij gretig dronk. Hij was niet in staat zich te bewegen. Alexis ging met een diepen zucht naar een kast en keerde terug met een rol koord. Met verbluffende handigheid en vlugheid bond hij den half bewusteloozen man vast en droeg hem onder zijn arm naar den versten muur. Daar tilde hij een schilderij op en raakte een veer aan, die een deel van het behangpatroon vormde. Een ander paneel ging langzaam open en een klein vertrek werd zichtbaar. Alexis legde zijn last daar neer, sloot de deur en hing de schilderij weer op zijn plaats. „Ik ga nu Paul en Ivan waarschuwen," zei hij .„Dit is ernstiger dan al wat ons aan de andere zijde van de grens had kunnen overkomen." „Ik kon er niets aan doen," hield Haven vol. „Ik wou bijna dat ik hem maar meteen vermoord had." „We moeten hier direct weg," ging Alexis ernstig voort. „Er zijn een hafl dozijn officieren aan het drinken in de eetkamer. Ze hadden het er over om Patinsky te komen opzoeken. Ze zijn anders dan hij heel dapper. Er zijn meer dan honderd sol daten, allen goed getraind. Het ziet er leelijk uit, jonge meester. Patinsky zou iemand vermoorden voo* een tiende van wat u bij u draagt." De met zorg gekleede hotelklerk met zijn glanzend zwart haar en keurige verschijning hij zag er bijna uit als een Riviera-gigolo keek de vreemde gedaante voor hem aan en hapte naar adem. Hij had echter tegenwoordigheid van geest genoeg om met nadruk te verklaren, dat er geen kamers be schikbaar waren. „Kijk niet naar mijn kleeren", protesteerde Haven prikkelbaar. „Ik kom regelrecht uit Rusland. Heb onderweg allerlei avonturen gehad. Ik behoorde daar tot de Amerikaansche legatie, u kunt het zegel van het gezantschap op deze tasch onder mijn arm zien." Weer nam de hotelklerk den ander van top tot teen op. Driemaal gedurende dien langen, en vreeselij- ken rit hadden ze verschillende ongelukken gehad. Er was een versche snée over Havens gezicht, mod der op zijn gehavende kleeren en hij moest noodig geschoren worden. „Die dingen kunnen licht gestolen zijn", zei zijn ondervrager. „De hoteldirectie zou me ontslaan als ik een kamer gaf aan iemand die er zoo uitziet als u", voegde hij er eerlijk bij. „Ik zou voor willen stellen..." Hij hield op. Opeens zag hij een vreeselijk" visioen. Hoog boven hem torende de langste en breedste man dien hij ooit gezien had, een man met gewel dige armen en beenen die er uitzag alsof hij hem even makkelijk aan stukken zou kunnen scheuren als een kind de pooten van een vlieg. „U geeft dadelijk een suite aan dezen edelen heer", beval Alexis. „Hij behoort tot de Amerikaan sche legatie in Petrograd. Hij is de boezemvriend van mijn overleden meester Prins Mkhael Vladimir Ostrekoff. Zijne Hoogheid heeft hem onder mijn be waking gesteld. Ik ben zijn dienaar tot hij zijn be stemming bereikt zal hebben. Wat geld betreft ik heb bij me wat noodig is." De jonge man, die niets van Haven moest hebben, was diep onder den indruk van zijn verdediger. Hij begaf zich naar een lessenaar, raadpleegde een lijst, tilde een stuk van de toonbank op en kwam naar hen toe. „We zullen zien wat er gedaan kan worden", zei hij neerbuigend. Voor de derde maal nam hij Haven van het hoofd tot de voeten op. Het zien van de actetasch, vastgeketend aan diens pols en een zekere fijnheid van trekken en physiek, hielpen hem om voor een oogenblik den bemodderden toestand van zijn nieuwen gast, over het hoofd te zien. Hij durfde nauwelijks naar Alexis kijken. Er zou zeker niemand ter wereld zijn, die een verzoek van zulk een reus zou durven weigeren. „Willen de heeren me maar volgen?" verzocht hij. Toen bewandelde Wilfred Haven weer eens voor enkele minuten de paden der luxe, ademde de ver warmde lucht van het bijna oververhitte hotel in, zonk met de voeten in zachte tapijten en ontmoette zonder terugdeinzen de nieuwsgierige blikken van een heel leger van beschaafde menschen. Hij stapte in een geruischloos loopende lift en werd binnen gelaten in een suite die hem sterk aan het Ritzhotel deed denken. De hotelklerk bleef met een zijdeling schen blik op Alexis bij de deur staan. „Deze suite zal mijnheer kosten..." begon hij. Hij rekende even. „Amerikaansch of Engelsch geld als 't u blieft", verzocht Haven. „Niet dat het er een steek toe doet." „Vijftig dollar per dag." „Goed", zei Haven. „Zend een bediende boven om het bad klaar te maken, Zend zeep, badzouten en een kapper." De hotelklerk werd bijna menschelijk. Ten slotte waren het spannende tijden. Misschien was de toe stand van dien vreemden jongen man verklaarbaar. „Ik zal voor alles zorgen, mijnheer", beloofde hij buigend. Haven was reeds in de badkamer die hem een paleis van marmeren luxe leek. De kranen beant woordden aan zijn druk. De warmte na dien ontzet- tenden rit, was als een slaapmiddel. Hij begon zijn kleeren af te rukken. „Alexis", zei hij verontschuldigend tegen de ge weldige gestalte, die nog naast hem optorende, „neem me niet kwalijk, maar ik moet voelen hoe warm water is. Wacht nog een kwartier en dan kunnen we ernstig praten. Over een kwartier zal ik de wereld onder de oogen zien. Kijk eens naar dien stoom!" Alexis trok zich terug en liet de deur op een kier staan. „De kleine meester zal daar handdoeken vinden", wees hij. „Daar zijn zeep en andere dingen. Ik zal in de slaapkamer wachten." Toen sloot hij de deur en een paar minuten later was er niets anders in dat geweldige bad te zien dan het hoofd van Wilfred Haven met een exta- tischen glimlach op zijn gezicht, die zich af wreef met een ruwen badhanddoek in plaats van een spons. De hotelklerk begreep een half uur later dat hij goed gehandeld had. Zes voet prachtige mannelijk heid gewikkeld in een badmantel, ontving hem, toen hij een weinig weifelend naar de suite kwam. Wilfred Haven met een schoon lichaam was weer een man. Hij sprak met autoriteit. „Is dat de kellner?" vroeg hij, kijkend naar een buigende gestalte op den drempel. „Whisky-soda gauw wat... De kapper? Goed. Begin me zoo gauw mogelijk op te knappen. Ik moet er dan eens over denken wat ik met kleeren zal doen." „Er is hier een bediende tot uw beschikking, mijn heer", zei de hotelklerk, wijzend naar een jongen man in een roode livrei die ook op den achtergrond was blijven staan. „Het costuum van monsieur ligt klaar," zei deze in gebroken Fransch. Haven, wiens gezicht reeds aan een kant met schuim bedekt was, wendde het hoofd om. „Wat bedoel je?" vroeg hij. „Ik heb hier geen kleeren." De kamerdienaar, die geen Engelsch sprak, ver stond hem niet. Haven staarde verbluft naar het bed. De hotelklerk glimlachte. „Uw bagage is vanmiddag gekomen, mijnheer." Haven sprong op. Hij stond aan het voeteinde van het groote houten bed en staarde ongeloovig naar de sprei. Daarop lagen netjes uitgespreid een smoking, linnengoed, een zwarte das en onderklee- ren. Het was zijn eigendom, gemerkt met zijn ini tialen. Hij nam de smoking op het was de zijne. Hij keek naar Alexis, die een zeer ernstig gezicht zette. Hij keek naar den hotelklerk, die glimlachte en de heele geschiedenis als een kapitale grap sciheen te beschouwen en greep ten slotte met zijn handen naar zijn hoofd. „Het zijn mijn kleeren," riep hij. „Maar niemand wist, dat ik hier zou komen ik wist het zelf

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 17