Aan den oever van de Kaspische Zee Boekhandel Trapman Co. Een Hollandsche nederzetting lampekapjes! Gezichten Maakt zelf Uw Zaterdag 26 Januari 1935. SCHAGER COURANT. Tweede blad. No. 9645 Het „schandaal van Medemblik". Op Perzisch gebied is thans nog de voornaamste haven Pechlevi (Enzeli), vanwaar menige malen per week een geregelde scheepvaartverbinding be staat met Bakoe. Over Pechlevi en Bakoe loopt ook' de snelste verbinding van Perzië met Europa en langs dezen weg wordt ook de post vervoerd. Rei zigers naar Europa gaan van Teheran tot Pechlevi per auto, vandaar per boot naar Bakoe en dan bijna zonder overstappen per trein naar de voornaamste West-Europeesche steden. Een reisbureau van den Russischen staat te Teheran maakt alles, tot het pas poortvisum toe, voor de reizigers in orde. Ook hotels, slaapwagens, maaltijden onderweg bezorgt dit reis bureau en het is niet eens duur, hoewel men aan dat reisbureau op zeer vreemde wijze geld omwis selt Een Amerikaansche dollar wordt er berekend als nog anderhalven roebel, terwijl men te Bakoe bij de wisselaars (wier bedrijf evenwel niet geoorloofd is) voor één dollar ongeveer zeventig roebel krijgt. Eigenaardig is, dat dit Russische reisbureau, een staatsonderneming eener communistische regeering toch, thans zooveel reclame maakt voor vermogen de toeristen. In de voornaamste hotels te Teheran ziet men inderdaad zeer fraaie reclameplaten oa. voor „Wintersport in Rusland", die er zeer verlok kend uitzien. In mijn hotel hangen zulke platen echter niet. Dit is immers een zeer eenvoudig ho tel, waar eenvoudige Perzen komen en een enkele maal zulke losloopende zwervers als mijn makker en ik zijn geworden, maar nimmer kapitalisten wier goed voorziene geldbuidel het zenden van zulke fraaie reclameplaten zou loonen. Alleen in den vreemde. - Zich opstapelende moeilijkheden. - Hoe men een vreemde taal leert. - Allah boechari: de kachel van Onzen Lieven Heer. - Waar- o mik naar de Kaspische Zee wil. - Hoe het communis tische Rusland met mooie platen tracht kapi talisten t e lokken. (Van onzen reizenden correspondent). TEHERAN, 12 Januari. RUIM zes weken zit ik reeds alleen in de Per zische hoofdstad. Mijn. Tsjechische makker, de kameraad van vele jaren in 3 werelddeelen, heeft me tijdelijk verlaten en vertoeft aan den oever var de Kaspische Zee, waarheen ik hem nu spoedig hoop te volgen, totdat de lente den verderen tocht met ons driewielig voertuigje naar Indië mogelijk zal maken. Op dit oogenblik vormt de sneeuw op de bergen in de richting van Mezjed en langs de Af- ghaansche grens en eveneens op de bergen in de richting van Ispahan een onoverkomelijk bezwaar. Zelfs in de stad Teheran leven we weder in een „witte wereld". Aan de kust van de Kaspische Zee, zoo heeft mijn makker me laten weten, heerscht ech ter lente, al zijn dan de avonden er eenigszins koel. We zijn tijdelijk uit elkander gegaan, omdat een Nederlandsch ingenieur, de directeur der Nederland- sche Maatschappij voor Havenwerken mijn makker had verzocht tijdelijk in dienst te treden bij den ha- venbouw te Deh-now (wat beteekent „Nieuwe Neder zetting") aan de Kaspische Zee, welk werk door de Perzische regeering is opgedragen aan bovengenoem de maatschappij. Juist toen de havenbouw was gegund aan deze maatschappij, was het door de dit jaar zoo vroeg ge vallen sneeuw duidelijk geworden, dat we vóór de lente onzen tocht niet voort zouden kunnen zetten. Toen ik dit bij een gemoedelijk gesprek met den heer Stigter, directeur der Nederlandsche Maatschap pij voor Havenwerken, toevallig vez*telde, zeide deze Nederlandsche ingenieur: Uw makker is, naar we van u weten, technisch onderlegd, hij ken het land, de menschen en enkele OosterSche talen, hij heeft door zijn vorige bezigheden ervaring van dergelijke werken en vooral, hij is volkomen eerlijk, anders zou u toch niet ruim vier jaar met hem rondtrekken. In het bijzonder bij de eerste organisatie van het werk, als onze menschen toch nog eenigszins vreemd staan zouden we zoo iemand buitengewoon goed kunnen gebruiken. Indien hij daarin voor den tijd, dat ge toch nog hier moet blijven, zin heeft, laat hem dan eens bij me komen praten." Den volgenden dag ging mijn makker erop uit en toen hij terug kwam, was alles in orde. Zijn eerste opdracht was een automobiel te gaan koopen Hoeveel die zou kosten kwam er minder op aan. Het moest de beste zijn voor deze bergstreken en het geheel werd aan mijn makker overgelaten. Mijn Tsjechische kameraad lachte eens en zeide: „Dat is anders dan bij ons. Als wij nieuwe banden moeten koopen, trekken we bezorgde gezichten; het aan schaffen van nieuwe onderdeelen wordt een kleine ramp; wij rekenen met lapjs van tien gulden en nu spelen duizend gulden geen rol." We spraken af, dat mijn reisgezel eerst naar de kust van de Kaspische Zee zou trekken en dat ik, nadat hij er eens rond had gekeken, na zou komen o.a. om de kleine Nederlandsche kolonie aan den arbeid te zien aan de kust van de enorme binnenzee, waar een haven wordt gebouwd, die vele millioenen gulden zal kosten. Zoo bleef ik voorloopig te Teheran alleen achter en plotseling stapelden zich allerlei onvermoede moei lijkheden voor me op. Zoo lang mijn Tsjechische kameraad en ik tezamen reizen, heb ik nog nimmer iets gekocht. Moet er iets, wat dan ook, worden aan geschaft, dan ging hij er steeds op uit. Nu moet ik niet slechts voor mezelf inkoopen, maar ik krijg bo vendien van hem nog allerlei opdrachten, daar er aan de Kaspische Zee niet zoo heel veel te krijgen is. Met een gelaat, geteekend door de diepste rampzalig heid, loop ik dan alle mogelijke winkeltjes en maga zijnen af, onderhandel, voor zoover ik daartoe in staat ben, met Perzen, Turken, Armeniërs, Koerden over den aankoop van ondergoed, zakdoeken, schoen veters, scheerzeep inkt, hoesttabletten, sokken, le pels, vorken, busjes verduurzaamde levensmiddelen, batterijen voor zaklantaarns en de hemel weet wat nog meer; en steeds heb ik, misschien ten onrechte, het gevoel, dat ik bedrogen word. Maar dan zijn er nog de moeilijkheden op onze kamer, waar Ilc alleen ben achtergebleven. We hadden een echt Perzisch hotel gekozen, waar niemand eenige Europeesche taal spreekt, wat niet het minste bezwaar vormde, zoolang mijn makker bij me was, daar hij verschil lende Oostersche talen kent, doch nu moet ik me zelf trachten te redden. Een klein woordenboekje helpt me hierbij en met den bediende en den baas van mijn Perzisch hotel voer ik nu de wonderlijkste en tevens de kortste gesprekken. Om de taalregels bekommer ik me natuurlijk zoo goed als geheel B^t; de hoofdzaak zijn thans voor mij de meest voorko mende woorden, zooals brood (noen), water (ab), thee (tsjai), kachel (boechari), de telwoorden en an dere onmisbare uitdrukkingen. Eiken dag komen er een paar nieuwe woorden bij. De nood dwingt me en de nood leert niet alleen bidden, maar ook spreken. Soms kom ik tot woordsamenstellingen, die de Per zen begrijpen en hun heel veel genoegen bezorgen. Een dezer dagen dat de zon scheen, zat ik buiten den wind op het balcon in de warme stralen (het was daar toen ruim twee en twintig graden Celsius (zeventig graden Fahrenheit) te lezen. De bediende kwam me vragen of hij de kachel in mijn kamer moest aanleggen. Daar ik toch van plan was de straat op te gaan, schudde ik ontkennend het hoofd. Ik wilde hem zeggen dat op dat oogenblik de zon warmte genoeg gaf, maar het woord „zon" kende ik, in het Perzisch niet en daarom zeide ik. terwijl ik naar boven wees: „Allah boechari", wat te vertalen zou zijn met de woorden „de kachel van onzen Lie ven Heer." De bediende, een intelligente jongen, keek een oogenblik verbaasd en daarna lachte hij en hij vertelde het aan de anderen in het hotel. Alle spreken nu met mij over de zon nooit anders dan als „Allah boechari" (de ch wordt in laatstgenoemd woord uitgesproken, als in ons woord „kachel" en de nadruk valt op de tweede lettergreep.) Het kan hier zeer koud zijn; als de zon niet schijnt, daalt de temperatuur heel vaak onder het vriespunt, maar in de stralen van de zon, van de „Allah boe chari", is het reeds tegen den middag zeer warm ten minste indien men voor den kouden bergwind beschut is. Wonderlijk is dat. Als men b.v. om den middagtijd de hoofdstraat van Teheran, de Lalezar, In de havenstad Pechlevi. De haven van Pechlevi (aan de Kaspische Zee). in een der hier in gebruik zijnde rijtuigjes door rijdt van het zuiden naar het noorden en men dus in de schaduw zit van de rijtuigkap, dan is het zoo koud, dat men zijn jas dichtknoopt, en huiverend zijn kraag opzet. Rijdt men dan om denzelfden tijd in zoo'n rijtuigje in de tegenovergestelde richting en zit men dus in de zon, dan gooit men zijn jas open van de warmte. Aan de kust. van de Kaspische Zee, dus veel noordelijker dan Teheran, is de winter even wel minder streng. Men bevindt er zich meer dan duizend nieter lager dan in de Perzische hoofdstad en bovendien oefent er de zee een matigenden in vloed. De zee, waaraan thans Nederlandsche in genieurs een nieuwe haven aanleggen, is niet geheel zonder scheepvaart. Er zijn reeds nu belangrijke havens, waarvan op Russisch gebied Astrakan, aan de monding van de Wolga, Bakoe, aan het eindpunt van den van Moskou komenden spoorweg en Krasno- wodsk, het beginpunt van den spoorweg door Rus sisch Turlcestan, de voornaamste zijn. Naschrift. Een hoogst merkwaardig land is het hier toch. Aan de Perzische kust van de Kas pische Zee sneeuwt het hijna nooit, hoogstens een maal in de acht of tien jaar, zoo heeft men mij verteld, maar nadat ik bovenstaand artikel heb ge schreven, komt een Perzisch collega me mededeelen, dat volgens door hem ontvangen telegrafische be richten bij Pechlevi daar sneeuw is gevallen en niet minder dan één meter en vijf-en-zeventig centi meter hoog. „Zoo is het daar altijd," beweert mijn Perzische collega, „er valt zelden sneeuw, maar in dien het er eens sneeuwt, dan vallen er geweldige massa's". Onverkaarbaar is dat niet. Dringt de koude wind uit het nabije Rusland bij uitzondering eens door tot aan de zuidkust van de Kaspische Zee, dan kan hij zeer goed groote massa's, echt Russische hoe veelheden sneeuw mede brengen, doch den Oriënt stelt men zich toch gewoonlijk anders voor en dan dringt zich aan mij de vraag op, wanneer deze brief, die door het sneeuwgobied naar Europa moet, zijn bestemming zal bereiken. J. K. BREDERODE. In 't Verloren Hoeksken van Het Laatste Nieuws schrijft A. Rannah: Nu komt Santé Kwante, op den regenweg, een jongen man tegen met dikgezoolde schoenen aan, een muurdikke trui en een dikken stok met dik ijze ren punt. Zijn jonge vrouw is uitgerust in den zelfden oud Romaanschen stijl, waarvan dikte het kentceken was, meent Santé Kwnte. De jonge man zegt: Wij trekken naar de bergen, waar er sneeuw is. In den winter moeten wij sneeuw zien. Hij is te zwart bij ons. Ik ben moe geschreven en moe gepeinsd. Het is zot met plichten om te gaan alleen goed om u den slaaf te m van 't een of 't ander donkere stelsel, in plaats n om te gaan met menschen. Ik moet sneeuw zien en ander volk. Ander volk, andere ontgoochelingen, zegt Santé Kwante en trekt een gezicht alsof hij waar achtig iets gezegd had. Onze winters zijn onuitstaanbaar, zegt de jonge man, terwijl zijn jonge vrouw met weerspan nige haarkrullen vecht, ge ziet altoos dezelfde men schen, op dezelfde wegen langs dezelfde gevels. Gij he/bt dat misschien nog niet opgemerkt. Dat is een van de triestigste kanten van onze winters. Ginder ver, in de hergen, krijg ik eindelijk an dere gezichten om me heen Behalve het mijne, zegt de jonge vrouw. Dat is eiken dag nieuw voor mij, zegt de jonge man wonderbaar galant voor dezen tijd En wat meer waard is, het zijn ginder ook altoos vriendelijke, beleefde en opgepoetste gezichten. Ik weet wel dat ge de meeste van die gezichten be taalt, maar dat heeft achteraf geen belang, ge kunt er maar plezier van gehad hebben. Daarbij, als ge reist is het ook om een ander gezicht van den aardbol voor u te zien, ge ziet het, maar ge betaalt het ook. Hier wil Santé Kwante er iets tusschenschui- ven, maar de jonge man gaat voort. Ik zal ginder door de lange hotelgang loo- pen. Daar is een deur, een knappe portier duikt op, hij heeft blinkende knoopen, en, als ik nog een kwartier van hem af ben, zwaait hij al de deur open, terwijl zijn glimlach blinkt gelijk zijn knoopen. Ik kom bij de deur, de portier is glad gescho ren, ik heb het gevoel Keizer Karei zelf te zijn, over mits ik door zoo een fijnen lakei word geholpen, en ik zeg, met een pruimenmondje om te toonen dat keizers ook beleefd kunnen zijn: Merci. De blinkend geknoopte, glad geschoren, beleef de portier trekt een vriendelijker pruimenmondje dan ik zelf en antwoordt: Tot uw dienst meneer. Probeer zooiets maar te zien en te hoQren te krijgen hier in onze bloedeigen streek, waar we el kander moe gezien zijn. Dat kon voor mij niet blijven duren, en daarom trekken wij naar de bergen. Daar heeft alleman een ander gezicht. De zorgen, de la menteering, de lange neuzen, de hanglippen, de ne- veloogen zijn uit de gezichten gevallen. Ik zal een ander gezicht hebben voor mijn vrouw, en zij een nog veel anderder voor mij. Onze winters zijn slecht ingericht, zegt het voort, kom vrouw. Ze gaan. Tusschen hen en Santé Kwante valt' er hoe langer hoe meer regen. Kwante probeert een ander gezicht te trekken, gelijk een van die welke de jonge menschen gaan zoeken in de bergen. Zal het gaan? 't Moet! peinst Santé Kwante. ^W'3 Schoolhoofd tot een maand gevangenis, straf en een geldboete veroordeeld. Het Amsterdamsche Gerechtshof wees Donderdag arrest in de geruchtmakende strafzaak tegen het hoofd der M.U.L.O.school te Medemblik, den heer E., verdacht van oplichting en beleediging. Het Hof achtte evenals de rechtbank te Alkmaar oplichting bewezen en veroordeelde hem tot één maand gevangenisstraf. Voorts werd het schoolhoofd terzake beleediging van den burgemeester van Medemblik veroordeeld tot een geldboete van f100.subs. 40 dagen hech tenis. Wij hebben een prachtcollectie fa n tasie-papieren en cellophaan- bladen voorradig. Ziet de Etalage. Laan - Schagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 5