Het aantal beroepen der Londenaars.
Phillips Oppenheim
door
Zaterdag 9 Februari 1935.
SCHAGER COURANT.
Vijfde biad. No. 9655
DE MOOISTE FOTO
BRIEVEN OVER ENGELAND.
DOOR DE ACHT MILLIOEN IN
WONERS VAN DEZE WERELD
STAD WORDEN 29000 BEROEPEN
UITGEOEFEND.
VanonzenEngelschen briefschrijver.
„Wat moet mijn zoon worden?"
De vraag zal wel in alle tijden moeilijkheden opge
leverd hebben. Voor den een meer, voor den ander
minder. Vaders met een bloeiende zaak, en één, hoog
stens twee zoons, weten niet, welke slapelooze nach
ten andere vaders kunnen doorbrengen, omdat zij,
helaas, niet in het bezit zijn van een bloeiende
zaak, maar zich wel mogen verheugen in dat van
drie, vier, of misschien nog meer zoons.
En zij gaan de verschillende beroepen na, die er,
naar hun beste weten, op deze wereld bestaan, en
waarvoor hun zoons mogelijkerwijze in aanmerking
zouden kunnen komen.
i Hoever zouden u en ik het brengen, wanneer wii
inet een| pas gevulde vulpen, en een onbeperkt aan
tal vellen papier, werden neergezet met de opdracht
alle beroepen op te schrijven, die wij ons te binnen
konden brengen. Drie honderd? Vijf honderd? Dui
zend misschien?
Ik heb het nooit geprobeerd, en voel, eerlijk ge
zegd, volstrekt geen lust de proef te gaan nemen.
Maar één ding weet ik zeker: Hoe ik me ook zou
inspannen, en hoeveel tijd ik er voor kreeg, en welke
belooning er op stond, nooit of te nimmer zou ik het
kunnen brengen tot 29.000.
En dat, waarde lezers, is toch het respectabele aan
tal beroepen, dat door de acht millioen inwoners van
Londen wordt uitgeoefend. Het heeft me hoop gege-
yem
Het getal, bedoel ik. Ik heb zelf ook twee zoons,
en ik moet bekennen, dat het lezen van het getal
29.000 mij, van zorgen vervulden vader, een riem on
der het hart heeft gestoken. Het is toch ondenkbaar,
dat er onder 29.000 beroepen niet twee zouden zijn
voor mijn zoons. Er blijven er nog 28.998 over, waar
uit andere vaders een keus mogen doen.
Het is waar, dat verdere lezing van het artikel,
dat mij zoo hoopvol stemde, me al spoedig weer tot
nadenken bracht. En als ik verder las, werden mijn
gedachten geleidelijk aan somberder.
In de eerste plaats werden de 29.000 beroepen niet
opgesomd. Ik wil bekennen, dat ik daar dankbaar
voor was. In elk geval zou ik ze toch niet zijn gaan
lezen. Ik ben al slaperig genoeg van zuiveren aan-
leg.
En toch! Ja, als ik me er nu indenk, zou ik die
kolommen wel eens hebben willen zien. Ik zou, bij
voorbeeld, wel eens 29 beroepen per dag hebben kun
nen lezen. In een jaar of drie was ik er dan doorheen.
Wie weet, welke goede gedachten ik in dien tijd ge
kregen zou hebben. Ik bedoel, extra goede gedach
ten, nog boven en behalve die, waar ik toch al zoo
in alle bescheidenheid gezegd, mee gezegend ben.
Maar in de tweede plaats Ja, ziet u, eenige beroe
pen werden wel genoemd. En die waren het Juist,
welke me tot nadenken stemden. Ze waren, om zoo
te zeggen, een beetje raar.
Nee, heelemaal niet, wat u denkt! Ik zou ze zonder
blozen aan mijn zoons hebben durven voorstellen.
Als de jeugd maar niet zoo kritisch was aangelegd
tegenwoordig.
En dat ze haar kritiek zoo onder woorden brengt.
Ik hoor mezelf als zeggen: „En wat zou je denken
van goudslager?" Even een stilte (zoo stel ik het me
voor), en dan de vraag: „Bedoelt u misschien touw
slager?" „Ik zei goudslager, mijn jonden". „Of spek
slager, afslager, koperslager
„Als je vader goudslager zegt, bedoelt hij goud
slager. Maar misschien voel je weinig voor het be
roep. Wat zou je er van denken veeren-pennensnij-
der te worden? Heb je wel eens over pruikenmaker
gedacht? Maar misschien is het vak van pijl en boog
maker meer naar je zin?"
Ik vrees, dat mijn zoon zou gaan denken, dat het
zijn vader aan den noodigen ernst ontbrak. En toch
worden bovenstaande beroepen heden ten dage door
eerwaarde burgers van Londen uitgeoefend. Daar zijn
in deze groote wereldstad menschen met namen, waar
je zoo iets nu toch eenvoudig niet achter zou zoeken,
menschen, die gewoonweg Smith heeten, of Johnson
(je hebt er heele adresboeken vol van in Engeland),
die om twaalf uur thuis komen bij moeder de vrouw,
en heel tevreden meedeelen, dat ze vanmorgen zoo
veel dozijn pijlen hebben gemaakt, of dat nu einde
lijk de rechteroorkrul in die prik, waar ze gister mee
begonnen zijn, reden gaat geven tot tevredenheid.
Ja, nu denkt u bij die pruiken zeker aan het too-
neel. Maar dan heeft u het toch mis. Daar zouden
de Londensche pruikenmakers maar een heele scha
mele boterham aan verdienen. Het is de rechterlijke
macht, waarvoor het gilde van de pruikenmakers in
Londen eiken avond een schietgebedje opzegt, waar
in genoemd gilde den vurigen wensch te kennen
geeft, dat de rechterlijke macht voor eeuwig zal door
gaan anders te doen, dan de rest van de menschheid,
n.1. pruiken zal blijven dragen.
De bogenmakers en pijlenmakers zoeken hun klan
ten niet bij een bepaalde groep. Zij weten, dat er nog
altijd honderden menschen zijn, die er met verlangen
naar uitzien, om op hun vrijen middag met een van
Spaansche-taxisboomenhout vervaardigden boog
prachtige, rechte, gevederde pijlen in een keurige
schijf te schieten.
Ik herinner me levendig, hoe ik dat eens zelf ge
daan heb op zekeren Zaterdagmiddag in Engeland.
Het is waar, dat ik maar één schot gelost heb. Maai
de voorzichtigheid verbood een tweede.
Ik moest een bezoek brengen aan den bewoner van
een groote villa. Het was niet mijn eerste bezoek.
Bij een voorgaande gelegenheid had ik hem bezig ge
vonden met het oogenschijnlijk kinderachtig ver
maak, drie ballen tegen een muur te gooien, en ze
ook weer op te vangen. Hij had mij bij die gelegen
heid uitgenoodigd, mijn handigheid ook eens te be
proeven. Het gooien van de ballen tegen den muur
ging werkelijk uitstekend. Ze kwamen alleen maar
veel te gauw terug naar mijn zin, en op plaatsen,
waar ze niet met reden konden verwachten, dat ik
zou zijn om ze op te vangen. Het klinkt vreemd, maar
dit scheen mijn ballen gooienden kennis tot tevreden
heid te stemmen.
Den Zaterdagmiddag, waarover ik sprak, was hij
aan het boog schieten op het groote grasveld voor
de villa. Hij begroette mij hartelijk, en stond er op,
dat ik ook eens zou schieten. „Heeft U het wel eens
meer gedaan", vroeg hij. Waarheidsliefde gebood me
te zeggen, dat ik er als jongen honderden urdn mee
had doorgebracht. Wel is waar waren onze bogen
niet van Spaansche-taxisboomen vervaardigd, en wa
ren de pijlen maar van riet, met een vlierdopje er
op, maar geschoten had ik. Nu, dan moest ik toch be
slist op de schijf mikken. Nee, ik hield den boog ver
keerd vast. Zoo, en zoo. Maar hier stond ik op mijn
stuk. Als ik schieten moest, goed, maar dan op mijn
eigen manier.
De politie had handen vol werk om de menigte rondom de Notre Dame te Parijs, bij
de herdenking der dooden van 6 Februari 1934, buiten de afzetting te houden-
Portret-Atelier JAC. OE BOER
Keizerstraat DEN HELDER
Het was een fijne boog, en een prachtige pijl, en
op twintig of vijf en twintig meter afstand stond een
schitterende schijf, met gekleurde ringen, en een witte
plek in het midden. Het was in elk geval maar één
pijl, wat beter is dan drie ballen, en dezen keer wer
den ook geen retourkaartjes uitgegeven.
Wat ging- die pijl fijn weg! En zoo precies, al die
midden in de roos tereclVt kwam, had de schijf er be
slist nog nooit een ontvangen. Maar wat kun je an
ders verwachten van een Westfrieschen jongen? Uit
zuivere bescheidenheid heb ik maar niet meer ge
schoten.
Nog een enkel woord over de goudslagers, voor ik
mijn brief eindig. In het oude Griekenland waren
goudslagers, die goudbladen konden slaan van de
dikte van een honderdduizendste inch (een inch is
2Y2 c.M.). Ik hoop, dat u niet zult twijfelen aan de
juistheid van de mededeeling, maar ik moet toege
ven, dat er wel eens een klein foutje in dat mooie ge
tal 100.000 geslopen kan zijn. Misschien was het maar
een negen en negentig duizend negen honderd negen
en negentigste inch. Maar zullen we dat over het
hoofd zien?
In de middeleeuwen verstonden de goudslagers het
kunstje precies even goed. Niet beter, en niet slech
ter. Dus, zooals u weet, een honderdduizendste inch.
Maar de tegenwoordige Londensche goudslagers ha
len voor dergelijke prestaties hun neus op. Zij slaan
goudbladen ter dikte van een 290.000ste inch. En alles
met de hand.Want dit is een werkje, dat de ma
chines nu eens niet schijnen te kunnen doen. Met
een achtpondshamer op een marmeren bank ver
richten de Londensche goudslagers hun arbeid. Voor
bij de honderdduizendste inch. Voorbij de tweehon
derdduizendste inch. Tot ze aan de tweehonderd ne-
gentigduizendste zijn gekomen. Dat is nu, wat je door
slaan noemt!
Maar mijn zorgen zijn nog niet verminderd.
Op initiatief van Rijksminister Goebbels is
Duitsch Rijks-filmarchief tot stand gekomen,
onder leding is gesteld van dr. Böttger.
een
dat
gEK0[[JüWEEltH
21.
„Ik vraag monsieur pardon," zei hij. „Mijn vrouw
zegt. dat ik een vrouw had moeten zijn. Ik ben zoo
nieuwsgierig. Ik vraag mezelf af waarom monsieur
rondloopt met zoo'n tasch aan zijn pols vastge
maakt."
„Om een reden die u moest kunnen raden," zei
Haven. „Omdat er in die tasch dingen van waarde
zitten, die ik niet graag zou verliezen."
„Kostbaarheden?" vroeg de ander. „O, ja, natuur
lijk. Maar waarom zouden die dan niet veiliger zijn
in de safe van het hotel of in een bank. Het komt
met voor, dat monsieur er zóó jiust de aandacht
op vestigt."
„Daar heeft u geen ongelijk in," gaf Haven toe.
„Maar de kwestie is dat geen een hotel me wil lo-
geeren. En dan iser nog iets. Die tasch bevat po
litieke documenten van het gezantschap waar ik
gewerkt hob en dit is nu toevallig de manier waarop
politieke documenten van belang van de eene hoofd
stad naar de andere worden overgebracht. Is u nu
tevreden?"
„Ik ben nu niet nieuwsgierig meer," zei de kleine
man. „Neem me niet kwalijk."
„Bonne santé," zei Haven zijn glas opheffend.
„A la votrewas het antwoord.
„Nu is het mijri beurt," ging Haven voort. „U was
zoo nieuwsgierig naar mijn tasch. Maar ik ben ook
nieuwsgierig. Wilt u me eens vertellen waarom u,
als u kleermaker is, een metalen penning op uw
vest draagt, die ik toevallig gezien heb toen u uw
jas uittrok en waarom u als kleermaker een revol
ver in uw borstzak draagt inplaats van uw centi
meter en een krijtje?"
De man met het zandkleurige haar nipte van zijn
wijn. Zijn lippen sloten met een klap op elkaar.
Er was een harde glans in zijn oogen.
„De stad is onrustig zooals monsieur gemerkt zal
hebben en ik ben te klein en zwak om mezelf an
ders dan met vuurwapenen te verdedigen," legde
hij uit. „Wat die penning betreft, dat is het insig
ne van een kleine club."
„De penning is het insigne van de Geheime Po
litie," zei Haven bedaard, „u moet een revolver bij
u, omdat u elk oogenblik in moeilijkheden kunt
komen. Dat kan bijvoorbeeld vanavond zijn als u
van plan is me te volgen. Ik wil u wel vertellen,"
ging Haven voort, „dat ik in een rare stemming
ben. Ik behoor tot een land waar ze al deze stieke
me dingen niet begrijpen. Ik heb er meer dan ge
noeg van gehad sedert ik in Europa kwam, vooral
hier in Polen."
De politic-spion wilde opstaan doch Haven boog
zich voorover en legde zijn hand met een ijzeren
greep op zijn schouder.
„Neen, je zult niet opstaan!" riep hij. „Je kunt
gaan als ik met je heb afgedaan. Je bent hier om
me te hespionneeren. Ga je gang. Het eenige wat ik
weten wil is, wat je eigenlijk wilt. Wat moet je
van me?"
„Ik moet. u nagaan op order van mijn departe
ment," zei de ander. „Ik zal dat blijven doen tot we
weten waar u den nacht gaat doorbrengen. Dan is
mijn taak afgeloopen."
„Als u wist waar ik vannacht ga slapen, weet u
meer dan ik," zei Haven nijdig. „Kunt u me een
aardig rustig hotel aanraden, waar ze je niet lastig
vallen om je pas?"
„Is monsieurs pas dan niet in orde?"
„Bemoei je met je eigen zaken," was het korte
antwoord. „Weet je een hotel?"
„Het politie-bureau."
„Waarachtig, dat is nog zoo'n gek idéé niet,"
peinsde Haven. „Daar ben ik in elk geval veilig. Ar
resteer me maar, vriend, ik zal gewillig mee gaan."
De kleine man keek naar het plafond! Hij scheen
naar de muziek te luisteren.
,Monseur zou gevisiteerd moeten worden," merkte
hij op.
Haven tikte de asch van zijn sigaret.
„Dat is een beetje onaangenaam, dat moet ik be
kennen. Luister eens," ging hij op anderen toon
voort, „ik zal ronduit met je praten. Ze zeggen dat
het geld schaarsch is in Polen. Ik zal je honderd
dollar geven, je weet hoeveel dat in Poolsch geld is
als je me wilt zeggen waarom je me volgt, wat
je instructies zijn en wat je van me wilt."
De spion schudde het hoofd.
„Ik ben heel oneerlijk," bekende hij. „Ik heb me
dikwijls laten omkoopen, m,aar ditmaal zoudt u
geen waar voor uw geld krijgen. De eenige instruc
ties die ik heb zijn, dat ik monsieur moet volgen
tot ik weet waar hij overnacht. Dan moet ik dat
rapporteeren."
„Heel eenvoudig," zei Havien. „Maar ik zou
willen weten, wat of ze zullen doen als ze dat we
ten? Me beschermen of me berooven."
„Mijnheer," protesteerde de man, „mijn departe
ment berooft niemand. U is een vreemdeling en
schijnt veel vijanden te hebben hier. Het zou voor
ons niet prettig zijn als u in moeilijkheden kwam."
„O juist, het is dus niets dan een vaderlijke be
langstelling, hè? Nu, ik zal julli de moeite bespa
ren, ik zal gaan waarheen die taxi-chauffeur me
brengen wil. Hij zegt, dat hij een kamer weet waar
ik slapen kan en die zindelijk en niet te duur is."
„Hij zal u naar een bordeel brengen," zei de an
der, „en de eigenaar zal hem vijftig procent geven
van wat u betaalt, dat is de gewoonte hier."
„Een bordeel," herhaalde Haven. „Dat is geen
prettig idee, maar ik vermoed, dat ik er wel alleen
kan blijven. Uw vriendelijk departement heeft naar
het schijnt orders gegeven, dat ik in geen enkel
hotel toegelaten mag worden. Ik veronderstel dat
ze in het bordeel mijn pas wel niet zullen vragen."
„Monsieur zal een zeer welkome bezoeker zijn,"
zei de ander.
„Ik kan u tenslotte toch* voor iets gebruiken," zei
hij, „u kunt een boodschap vooor me overbrengen
aan den chef van het departement. Ik zou graag
willen dat u hem vertelde wie ik ben. Mijn naam
is Wilfred Haven. Ik ben dercle secretaris geweest
bij de Amerikaansche legatie in Petrograd en mijn
vader is een van de rijkste mannen ter wereld en
hij is het geweest, die die laatste leening voor Polen
heeft geregeld. Laten ze dat niet vergeten als ze er
over denken om op eigen houtje een beetje te gaan
vrijbuiteren of als ze zich in laten met die smerige
Russische bende die me over de grens gevolgd is.
Ik beteeken zelf niet veel maar toch zal er wat
zwaaien als er iets met me gebeurt."
De kleine man boog.
„Ik zal het over brengen," beloofde hij. „Mijn chef
zal zich zeer bekommeren over uw veiligheid."
HOOFDSTUK XIV.
Haven fluisterde iets tegen den portier, die het
weer vertaalde voor den chauffeur van te taxi. Deze
schudde veelbetcekenend het hoofd, wachtte tot zijn
passagier veilig was ingestapt en reed weg. De rit
kwam Haven eindeloos voor, hoewel hij misschien
niet langer dan twintig minuten duurde. Toen sloeg
de chauffeur een smalle straat in en hield eindelijk
stil voor een groot massief huis met een pleintje er
voor. Er was nergens licht, doch er klonk muziek
achter de gesloten gordijnen. De chauffeur belde en
praatte ernstig met den man, die de deur opende.
Deze kwam naar Haven, die op het trottoir stond,
toe.
„Ik spreek Russisch", zei hij. „Wat verlangt u?"
„Een kamer," zei Haven, „een kamer voor mij al
leen voor een nacht, de hotels zijn vol."
„Heeft u last met de politie?" vroeg de man ach
terdochtig, „madame wil niets met u te maken heb
ben als dat zoo is."
„Ik heb met niemand last," verzekerde Haven. „Ik
ben een Amerikaansch beambte en ik verlaat mor
gen Warschau."
De man knikte.
„Dan zult u wel degeen zijn die verwacht werd",
antwoordde hij. „Komt u binnen en regelt u alles
verder met madame."
Haven betaalde de taxi. De portier nam zijn baga
ge op en ging hem voor het huis binnen. De deur
werd bijna onmiddellijk door een knecht in livrei
geopend. De portier fluisterde hem iets in, zette
de valeizen op den met een dik kleed bedekten
vloer en ging haastig heen.
De bediende ging Haven voor naar een somber, vol
gemeubeld vertrek, gelijkvloers. De kamer was on
verwarmd en een samovar siste op een tafeltje.
„Madame zal mijnheer ontvangen," zei de man in
het Engelsch.
„Ga in 's hemelsnaam niet weg als je een Chris
tentaal kunt spreken," verzocht Haven.
De man glimlachte.
„Madame spreekt alle talen", antwoordde hij.
Haven bleef bijna vijf minuten alleen, toen ging de