VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT Wederom nieuwe lotgevallen van Juffrouw Pietersen. Kruiswoordraadsel. DE AVONTUREN VAN PROFJE EN STRUISJE Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 9 Februari 1935. No. 9655. ZATERDAGAVONDSCHETS Naverteld door SIROLF. (Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden). HARREJENNIG, meheer, ben U het? Neemp U me niet kwalijk, dat ik U zoo lang aan de deur liet staan. Ik dacht dat het de huisbaas was, om de huur, begrijp U? Nou, en dan bin ik niet thuis! Ken U net denke. Want ik ben me werkhuis kwijt. Nou, dan snapt U ook wel. Ja, en ik had bijna weer een ander, echt 'fijn werkhuissie erbij gehad. Schoonhouwe van een kantoor. Ja, een vriendin van me had dat al een heele tijd. En laat ze nou ver- leje week de kraaiemarsch bla ten? Nou, ik den volgenden dag naar d'r baas toe. Ach meneer, zeg ik tege hem, Ik heb Betje zoo goed gekend, het was me beste vrien din, maggik nou niet haar plaas innemen? Nou, en weet U wat die vent zeit? Hij zeit: Van mij mag je wel, als j ij kans ziet dat met de begrafenisondernemer voor me kaar te brenge! Maar komp U toch effe bove, me heer, dan kunnen we nog es effe gezellig klesse. Natuurlijk in het nette, dat weet U ook wel, daar ben ik veels te veel dame voor. Ik stel me ten minste nog lang niet gelijk met die bure van twee hoog. Ja, dat mensch is er van de week op gekomen. Nou, een arre- metierig zootje hoor, as ik het zoo zegge mag, met permissie. Je snapt niet hoe sommige menschen maar een huishouwe hebben, zonder dat ze de gewoonste dingen, die iedere huisvrouw toch feitelijk moet heb ben, bezitten. Wil U nou wel ge- looven, dat dat mensch van twee hoog nou nog niet eens een stof zuiger heeft? En niet eens een rolveger? En ook geen radio of een gramofoon? Ze hebbe nog niet eens 6 muntjes voor het gas in huis? Hoe ik dat allemaal zoo pre cies weet? Nou, nogal gemakke lijk, ik wou van de week die dinge effe van d'r leenen, maar ze had ze niet! Nou vraag ik ui Zulke kale lui. En een verbeelding! Geen voorbeeld van. Van de week gong ze uit, met een bontjas an! Ja, zeit ze, ik laat mijn bontmantel zomers altijd bewaren in het koelhuis! Nou, ik docht dattik een lachtstuip kreeg! Koelhuis!, zei ik, noemen ze dat tegenwoordig koelhuis?! Nou, dat is een reuzemop, hoor! Mijn gouwe oorbelletjes en het gouwe klokkie van me man staan d'r ook! Nou, toen had U dat ge zicht van d'r moeten zien. Ze wier nog leelijker dan ze al is. En groot dat ze is, meneer, groot? Ik heb nog nooit zoo'n lang end gezien. Ongelogen, meheer, ze is zóó lang, dat ze geregeld op een stoei mot gaan staan om d'r tande te poet sen! Affijn, toen zei ze van alles tegen me om me maar te beleedl- gen en laag neer te zetten. Maar ach, dddr ben ik al lang an gewend Als jong meisje werd ik al door iedereen beleedigd. Ik zal nooit vergete, dat ik op een keer met mijn broer langs de gracht wandel de, toen hij uitgleed over 'n sinaat appelschil en pardoes de gracht in viel! Het gaf een reuzeplons en me broer zet het op een schreeuwen, want hij kon niet zwemmen. Toen komt er een aardige jonge snuiter an, die trekt zijn vestje uit en springt me brocfr na een haalt hem aan de kant. Nau, toen me broer daar druipnat, maar gezond en wel en springlevend op de kant stond, was ie natuurlijk dolblij en hij schudde dien jonge snuiter de hand en hij riep uit: Kerel, je heb me mijn leven gered! Hier, dat is me zuster, je mag met 'r trouwen! Nou, ik lachte eens en ik kreet natuurlijk een kleur en ik sloeg me ooge neer, zooas een net jong- meissie betaamt. En op eens hoor ik een schreeuw van me broer en ik zie dat die snuiter hem weer heeft beetgepakt. En me broer roept: Hé, wat doe je nou?! En weet U wat die snuiter toen zeit, ijskoud: „Ik gooi je d'r liever weer in!" En laat ie me broer nou zoo weer in de plomp gooien! Natuurlijk hebben ze mijn broer er weer uit gehaald, maar een ge- meene streek was het. En ik kreeg later nog van me broer een stand je. Die ging tegen mij te keer, om dat hij er voor de tweede keer in was gegooid. Het was mijn schuld, zei hij, dan mot je maar niet zoo lcelijk zijn! Ja, van je familie moet je het maar hebben. Ofschoon, als een vreemd je kan bedotten, dan laat ie het ook niet. Op een keer was ik naar Zandvoort en het was laat geworden en we hadden een dikke portemonnaie en we gingen een hapje eten in het Grand Hotel of zooiets. Nou, ik hou wel van een vissie en ik bestel een stukkie tar bot. Kort en goed, die kellner laat me vijf gulden betalen! Ober, zeg ik tegen hem, nou mot. je eens effe luisteren. Ik heb maar één mootje van die visch gegeten en nou Iaat je me de heele visch betalen! Ja, juffrouw, zeit ie, dat is zoo de re gel van het huis! Zoo zeg ik, nou dat is dan een mooie regel! Dan mag ik verhier-en-gunter nog wel van geluk spreken, dat ik geen biefstukkie besteld heb! Tja, toen wier die kellner wel een tikkie bleek om ze neus, omrede dat ik nou niet bepaald fluister als ik het goed op me zenuwe heb. Van zenuwe gesproke, da&r had me eerste man zaliger toch ook zoo'n last van. Hij was niet groot van stuk, dat mot ik toegeve, maar dat is toch zeker nog geen rede om 'm uilekielcie te noemen, zooals de jongens op straat dede. Nou ja, af fijn dan, hij ging op een keer met me mee winkelen en laat ie nou in Horizontaal: Plomp, zwaar Radio-omroep-vereeniging Deèl van het kopstel van een paardentuig Goddelijk symbool Ontvangstbewijs Tweewielig rijtuig Wreede leider der Fransche revolutie. Altaar Makkers (nieuwe spelling) Deel van een steenvrucht Cachot Dunne paal hout Veenplas Dompig verblijf Vert icaal: 1. Stronkje 2. Klein schaaldier 3. Metaalsoort 5. Opening 7. Naam voor een piccolo 9. Toren van een moskee 10. Bier bereiden 12. Met nummers kansspelen 13. Duitsche onderzeeër 11. Zot 15. Ankerplaats 18. Zwarte agaatsteen 19. Rivier in Duitschland 20. Hoogste lijn van het dak 21. Term van het schaakspel 23. Maag van een groote visch Oplossing van de vorige week. Horizontaal: 1. Part; 4. Anna; 7. Arno; 8. Neer; 9. Tak; 10. Darm; 12. Rans; 14. Muts; 17. Kade; 20. Ido; 21. Waan; 22. Oost; 23. Ende; 24. Prae. Verticaal: 1. Paard; 2. Aruba; 3. Totem; 4. Anker; 5. Negen; 6. Ar- sis; 11. Rit; 13. Aha; 14. Merwe; 15. Ulaan; 16. Seine; 17. Knoop; 18. Dessa; 19. Engte. de Bijenkorf op een gegeven oogen blik van zich zelf gaan! Hij was ijskoud flauw gevallen, terwijl ik bezig was iets te koopen. Heeft hij dat wel meer?, vroeg een van de chefs die daar rond loopen. Ach nee, zei ik, niet zóó. Hij is alleenig soms wat zenuwachtig. Daarom probeerde ik dit hier al te koopen, zonder dat hij zag wat het was. Wat kocht U dan, wou die chef weten. Een stalen mattenklopper, zeg ik dood-eerlijk. Nou, laten ze toen allemaal in eene beginnen te stikke van het lachen! TOEN DE OOSTZEE DICHT GEVROREN WAS. Historische winterkoude. De eerste Noorsche winter, waar van geschiedkundig gesproken wordt, viel in het jaar 1048; de koude was toen zoo streng, dat men met paard en wagen over het Kattegat van Zweden naar Dene marken kon rijden. Bijna twee en een halve eeuw nadien, viel er zulk een. lange en strenge vorst niet meer aan te teekenen, die de zee dichtgelegd had. Eerst in het jaar 1293 namen de temperatuurs- verhoudingen weer zoodanigen vorm aan, dat men van Christiana (thans Oslo) over het Skagerrak naar Jutland kon rijden. De vol gende „ijswinter' liet niet zoo lang op zich wachten; in het jaar 1323 konden reizigers te paard over het ijs van Lübeck en Dantzig naar Denemarken trekken. Negen jaar later, in den winter van 1332, reed men van Lübeck naar Kopenha gen en van Koningsbergen naar Memel over het ijs naar Lübeck. Ook tusschen de Mecklenburgsche en Deensche kust was de zee in vroegere eeuwen herhaaldelijk dichtgevroren, n.1. in le jaren 1423, 1507 en 1545; in den winter van 1459 kon men zelfs van Stock holm, dwars over de Oostzee, naar Reval in Estland en van Memel naar Blekingcn in Zuid-Zweden rijden, terwijl men een dagelijk- sche, ongevaarlijke verbinding over het ijs tusschen Lijfland en Zweden onderhield. Een jaar vroeger maak te de strenge kou Karei X van Zweden's historischen tocht over de Belt mogelijk. Ook in 1774 heersch- t.e een buitengewoon strenge Noord sche winter, waarover men in een oud Zweedsch kerkboek het vol gende kan lezen: „Dit jaar heerscht er zulk een winter, dat niemand zich zijnsgelijke herinneren kan. De winter zette zich acht dagen, vóór Kerstmis in en wel met zulk een koude, dat alles tot ijs ver stijfde, dat alle wegen der zee zich! als gehoorzame dieren nederlegden en zulk een dik ijsdek werden, dat men met Nieuwjaar over da Brabaai tusschen de Stockholm- sche klippen kon rijden. Drie volla maanden hield die koude aan." WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: A dat alle spoorwegen ter wereld, bij elkaar 477.636 mijl lang zijn? dat deze lengte voldoende zou zijn voor een reisje naar de maan eni terug? dat de Galliërs 2000 jaar geleden al zeep maakten van geitenvet en! de asch van beukenhout? d a t de longen van een normaal mensch 76 millioen luchtcellen be* vatten? dat het Londensche telefoonboek 2 Kilo weegt? dat het duurste hotel van New* York het St. Regis hotel is? dat de duurste pensionprijs ini dat hotel ongeveer 200 gulden peij persoon per dag bedraagt? j HUMOR. De dokter, die zich pas in de om-» geving gevestigd had, werd vooi; een diner uitgenoodigd. De gast* vrouw ontving van hem een brief* je, dat echter absoluut onleesbaar was. Als ik nu maar alleen wist of hij komt of niet, dacht ze. Ten! einde raad stuurde ze het dienst* meisje met het briefje naar da apotheek, omdat ze terecht dacht, dal apothekers altijd het onlees* bare schrift van dokters-recepten! kunnen ontcijferen. De apotheker bekeek het briefj® en ging toen even naar achteren* Een poosje later kwam hij terug met een flesch en zei: Asjeblieft, het drankje is klaar, dat is dan f 1.75. Moeder, (van boven naar ben®* den roepend): Jantje, zet in vro» desnaam die radio af, dat ding krijscht en schreeuwt dat ik er dof van word! Jantje: Het is de radio niet, moeder, het is mevrouw Snerp, die op visite komt! 201. Opeens slipte er iets langs hem, dat zeer zijn aandacht trok. Er was iets, dat de lucht van Prof je had en ook op hem leek, maar hij was het toch niet. Struisje draaide zich om en liep het wezen vlug achterna. Het was een aap, geen kale, ongekleede, maar een met een jasje, aan, en dat jasje Struisje her kende het dadelijk, was van zijn mees ter, zijn verloren Profje. 202. Hé daar riep hij, blijf eens even staan. Hoe kom jij aan die jas? De aap keerde zich om, keek minachtend naar de vogel en greep hem, zonder te ant woorden bi' zijn nek. Maar Struisje was vlugger dan de aap dacht en ook veel sterker. In een oogenblik had hij zich losgerukt en hij gaf de aap een schop met zijn sterke poot, dat deze omver- rolde. Daarna gaf hij hem nog een paar beten en de aap vond het maar het beste, er vandoor te gaan. Hij liet de jas van zijn schouders vallen en ver dween in een boom. 203. Nu had Struisje wel de jas terug, maar hij wist nog heelemaal niet waar Profje was. Treurig streek hij met zijn vleugel het kleedingstuk glad en ging weer verder. Hij werd heel bedroefd als hij dacht in welken toestand hij zijn meester misschien zou vinden. Zondei hoed en jas en misschien was hem wel een ongeluk overkomen. Hoe zou an ders de aap aan de jas gekomen zijn, als Profje niet dood was. En de arme vogel huilde zachtjes, terwijl hij verder liep. 204. Terwijl hij zoo liep te snikken, kwam hij weer iemand tegen. Het was de kangeroe. Nu had Struisje in het land waar hij vandaan kwam, zich veel met kangeroes bemoeid en hij verstond hun taal heel goed. Toen dan ook de kangeroe medelijdend vroeg: Wie huilt hier toch zoo? hield Struisje onmiddel lijk op en antwoordde: Ik, maar wie vraagt dat? Nu naderden de beide dieren elkaar en Struisje vertelde aan de vrien delijke viervoeter, dat hij zijn meester zocht, die verloren was geraakt. 205. Toen de kangeroe begreep, daf Struisje over den man sprak die hij zoo juist gezien had, zette hij een ernstig gezicht. Ik weet wel wie je bedoelt, maar ik geloof niet, dat je veel kans hebt hem nog levend te vinden. Ik heb hem in hef bosch zien liggen, doodstil, ik geloof vast dat hij al dood was. Nu barstte Struisje in tranen uit. De kangeroe wisti niet hoe hij hem tot bedaren moest bren* gen en stond verlegen te kijken. Weef je wat, stelde hij voor, laten we samen' eens gaan kijken, misschien valt het nog mee. Het is hier niet ver vandaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 19