Het droevige avontuur.
Hoe een Jockey opgeleid wordt
Tovenarij met
elastiekje.
HET FEEST ONDER DE PADDESTOEL.
DE BOZE HUIS EIGENAAR,
door
LENY RAEDTS.
Hemeltje-lief, wat een weer! Het regent
en regent en regent! De dennebomen
schudden hun kruinen en ze zeggen tegen
elkaar:
„Wie had dé.t vanmorgen kunnen den
ken, dat het zulk een vreselijk weer zou
worden!" De druppels vallen van de bo
men op de struiken, van de struiken op
de varens, en van de varens op de grond.
Het is 's middags gaan regenen, en nu
wordt het al donker en nu regent 't nóg!
De pad die voor het slapen gaan nog even
naar het weer kijkt zegt tegen zijn buur
man:
„Dat zal niet ophouden vóór morgen
ochtend."
De mier, die in dit hondewecr nog op
pad was, was van dezelfde mening. Zij
was 's morgens met eieren naar de markt
geweest, en nu ging ze naar huis met haar
geld in een linnen beursje, dat haar kleine
dochtertje haar op haar verjaardag had
gegeven. Bij elke stap zuchtte zij, en ze
klaagde :„Mijn kleren zijn door-nat. En
mijn hoed ook! Had ik nu maar een para
plu of tenminste overschoenen bij mij!
Want met zulk weer kan een mens niet
met stoffen schoenen lopen!"
Terwijl ze zo liep, zag zij opeens in de
schemering een paddestoel. Een pracht
van een paddestoel! Heel blij ging zij er
heen.
„Dat is een goede schuilplaats!" riep zij
uit. „Die komt mij van pas in zulk weer!
Hier blijf ik tot de regen ophoudt. Want
het lijkt me, dat hier niemand woont. Nu,
des te beter! Ik zal het mij maar makke
lijk maken!"
Zo gezegd, zo gedaan. Zij was juist be
zig om het regenwater uit haar schoenen
te laten lopen, toen zij bemerkte dat daar
buiten een krekeltje stond, met een viool
op de arm.
„Hoor eens, miertje," zei het krekeltje.
„Is het veroorloofd om hier binnen te
gaan?"
„Kom maar binnen!" antwoordde de
mier. „Ik vind het leuk dat ik gezelschap
krijg."
„Ik ben vandaag naar de kermis geweest
om daar voor de mensen viool te spelen.
Het was een beetje laat geworden, en ik
zal blij zijn wanneer ik hier de nacht mag
doorbrengen! Het weer is werkelijk ver
schrikkelijk, je zou de hond er zelfs niet
op uit sturen, en dan een mens!! Die zal
dan toch zeker niet uitgaan. En daarom
ben ik blij dat ik onderdak heb gevonden!"
Het krekeltje stapte naar binnen en hing
haar viool aan de kapstok. Toen gingen
zij met hun tweetjes gezellig samen zit
ten.
Opeens zagen zij daar een lichtje aan
komen. Wat zou dat wel zijn? Het kwam
al nader en nader, en toen zagen de mier
en de krekel dat het een vuurvlinder was,
met een lichtje in de hand.
„Ach, ik smeek jullie, mag ik alsjeblieft
binnen komen? Ik ben zo nat en zo koud.
Wat een weer ook hè? Dat is toch al te
erg! Ik ben verdwaald. Ik moest naar mijn
neefje. Die was jarig, en toen had hij ge
vraagd aan zijn moeder of ik mocht ko
men eten! De slimmerd was er zo ten
minste zeker van dat ik zou komen, en hij
wéét dat Oom Vuurvlinder altijd iets
moois meebrengt. Ja, ja, die tegenwoor
dige jeugd, die weet het!!"
„Zeg, Vuurvlinder, zet je lantaarntje in
ons midden. Wat gezellig, hè Nicht Mier,
dat we nu een lichtje hebben! Zó onge
zellig, in het donker."
De mier knikte even. Ze keek ingespannen
naar buiten, waar ze alweer iemand zag
komen. Wie zou dat nu weer zijn!
Het was in ieder geval een plomp ie
mand; hij liep tenminste zó zwaar!
En ja, daar kwam een kever van het
grote soort aanbonken. Brr, het leek of hij
wel 100 Kilo woog. Zonder „goeden-avond"
te wensen, kwam hij binnen en ging in de
kring zitten. Hij haalde zijn knapzak te
voorschijn, en ging eten.
„Zo," zei hij, „Dan was ik toch in de
goede richting. Jaja, als een mens de hele
dag gewerkt heeft, dan moet hij veel eten
Andei's gaat hij dood. Ozo." De anderen
zeiden niets. Toen de kever klaar was, nam
hij zijn pijp, liet die door het vuurvlin
dertje aansteken, en blies de rookwolken
vrolijk uit.
Ondertussen was het buitien helemaal
donker geworden. Daar komt, tot hun gro
te verbazing nóg iemand aan. Al in de
verte kon je die „iemand" horen snuiven
en hijgen. Al nader en nader kwam het
geluid. En eindelijk zagen zij, dat het
een slak was.
„Dit noem ik nog eens lopen!" hijgde
zij, en liet haar hoofd vermoeid hangen.
„Een paar uur geleden bedacht ik mij op
eens, dat ik nog een bestelling in het
dorp had te doen. Maar niemand mag
zijn krachten overschatten, en een mens
die zijn huis op zijn rug draagt, mag dat
zeker niet doen! O zo! En als de dames
en he*en het me toestaan dat ik een tijdje
hier kom uitrusten, dan zal ik erg dank
baar zijn. En als ik dan uitgerust ben,
dan kan ik weer hollen, alsof ik een trein
zou moeten halen. Hoewel dat wel nooit
nodig zal zijn, want ik zal nooit van zijn
levensdagen in een trein gaan zitten. Ik
moet niets hebben van die moderne uit
vindingen. Op eien dag krijg je een onge
luk en dan ben je dood. En wat dan?"
De slak keek iedereen een voor een zo
doordringend aan, dat niemand iets er
tegenin durfde te brengen. Toen ging de
slak haar huis even binnen, want ze had
haar breiwerk in de huiskamer laten lig
gen. Even later kwam zij weer buiten, en
was een hele tijd zoet.
Zo zaten ze allemaal een hele tijd bij el
kaar, tot de mier opeens zei: „Laten we
niet zo stil bij elkaar zitten, terwijl wij op
een aangename manier de tijd kunnen ver
korten! Laten we elkaar onze levensge
schiedenissen vertellen! Ik zal graag be
ginnen, want ik weet juist een reuze leuke
geschiedenis, wat ik net vandaag beleefd
heb! Maar nee ik weet nog iets beters!
Ik zie daar dat het Krekeltje een viool bij
zich heeft. Zou het niet erg leuk zijn,
wanneer we wat muziek te horen kregen?
„Jaja!" riepen ze allemaal. Het Krekel
tje. liet zich niet bidden, en ging direct
in het midden van de kring staan. Toen
hief het de viool onder de kin, de strijk
stok ging in de hoogte en daar weer
klonk heerlijke lichte dansmuziek. Alle
maal gingen zij dansen, behalve de slak.
„Nee, zei ze, toen de vuurvlinder voor
haar boog, „ik dans liever niet, Ik word
te gauw duizelig. Maar gaan jullie je
gang ik vind het erg leuk om naar jullie
te kijken.
Maar ach, daar gebeurde iets vrese
lijks, waardoor het feest niet door kon
gaan! Helaas! De paddestoel behoorde aan
een dikke pad. Met mooi weer zat hij altijd
op het dak. Met slecht weer ging hij er
onder zitten, en wat hem betrof kon het
dan regenen van Januari tot Juli.
Die pad was 's middags naar het moeras
gegaan, waar zijn nichtje woonde, en daar
hadden ze gezellig gebabbeld, zodat het
erg gauw donker was geworden. Nu kwam
hij 's avonds naar huis toe gesprongen.
Toen hij het geraas in zijn huis hoorde,
sloop hij zachtjes naderbij. De mensen
daarbinnen mochten hem in geen geval
horen! Nu stond hij vlak voor het huis,
en opeens
„Wat gebeurt hier?!!!" donderde hij.
De muziek was ope«ens verstomd. De
dansende paartjes stonden verschrikt stil.
De slak liet tien steken vallen. En dat
was haar nog nooit overkomen!! Toch
was zij nog de enige die haar tegenwoor
digheid van geest niet verloor. Die steken
nu ja, dat was van de schrik! Ze ging
vlug haar huisje binnen, sloot de deur
goed achter haar dicht: op het nachtslot,
en ze dacht: nu mag er komen wie er wil,
ik ben niet thuis.
Ze moest nu echter aanhoren wat de
pad tegen de andere dieren te zeggen had.
„Wat is dat hier!" zei hij kwaad. „Het is
me wat! Een mooie bende!! Denken jullie
soms dat het hier een herberg is? Niks
daarvan hoor! Pak jullie weg. Scheer je
weg! Direct!! Mijn huis uit. Ogenblikke
lijk. Direct." De pad brieste van kwaad
heid, de aderen stonden rood en gezwol
len op zijn voorhoofd. Hij wist niet meer
MOED, HANDIGHEID
EN WILSKRACHT
HEEFT EEN JOCKEY
NODIG.
Jaren duurt de op-
opleiding.
door
JOHN GEROLDS.
Vlakbij onze school
is een renbaan. Van
jongs af aan heb ik
met paarden omge
gaan, en ik houd reus
achtig veel van hen.
O, ik zou je een ben
de kunnen vertallen
over die goede, trouwe
dieren! Nu ik op deze
school ben, zie ik hen dagelijks, die fijne,
flinke renners die zo'n ongelooflijk uit
houdingsvermogen hebben. Of ik zie hen
op de renbaan, óf ik ga hen in hun stal
len opzoeken.
Vandaag zal ik je iets vertellen over de
jongens die jockey worden, en die dus
bezig zijn om de kunst te leren op vlie
gende paarden te rijden!
Wie jockey wil worden moet wel weten
wat hij doet. Hij moet in de eerste plaats
dapper zijn, en verder wilskracht en be
hendigheid bezitten. De trainer leidt hem
op. Als je pas komt, krijg je toch direct
al je jockey-pet en rijlaarzen, en je moet
ook maar zoo gauw mogelijk in het za
del. Ja, dat is me wat!! In het begin tui
mel je natuurlijk dikwijls genoeg van de
rug van het onrustige dier, en wanneer je
je lichaam niet gauw ómwerpt, krijg je
een trap van het paard. En, wanneer je
dan geen arm of een been verloren hebt,
moet je weer direct in het zadel. Het za
del is zo licht, dat je het makkelijk met
één hand kan opheffen. Daaraan kun je je
niet vasthouden, maar je moet je
met je dij tegen het dier aanklemmen.
Maar toch ook weer niet té stevig, want
andrs gaat het paard er van door. Het is
moeilijk de gulden middenweg te vinden:
niet te stevig, en toch weer niet stevig
genoeg!
Eerst leert de jonge jockey draven.
Daarbij moet hij het bovenlichaam licht
heen en weer wiegen, en je glijdt al te
makkelijk van de rug van het paard af.
Dan leert hij in galop rijden, en in ge
strekte galop, en daarbij moet hij sterk
naar voren hellen. In galop gaat het over
de meter-hoge horde, en wee degeen die
zich niet in evenwicht houdt! Wanneer
hij dan valt, kan hij zijn nek breken. In
gestrekte galop vliegen de paarden over
het grasveld, zodat de buik bijna de grond
raakt. Het duurt jaren en jaren voor de
jonge jockey goed rijden kan. Pas werke
lijk goed rijdt hij, wanneer 't paard onder
zijn goede leiding zo razend vlug rijden
kan, dat hij de eerste prijs haalt bij de
rennen.
Dan komt er ook nog het voederen der
paarden en de verdere verzorging. Hij
moet helemaal voor het dier leven, zoals
een moeder voor haar kind leeft, 's Mor
gens ik zie het zo dikwijls moet hij
het dier wat beweging laten nemen. Dan
zitten de jongens er losjes op, en ze zin
gen wat. Wanneer ze echte jockeys zijn,
verdienen ze een massa geld. De verstan
dige jockeys geven niet al hun geld uit,
maar ze sparen, zodat ze later nog wat
hebben om van te leven. Wakkere kerels
zijn die jonge jockeys!!
precies wat hij zei. Maar de anderen had
den allang gehoord wat hij gezegd had, en
als ze dat niet gedaan hadden, hadden ze
het wel begrepen. Wat moesten ze doen?
Zij durfden niet eens excuus te vragen.
Stil namen ze hun boeltje op en slopen
henen. Ze riepen door het sleutelgat van
de deur van de slak om met hen mee te
gaan, en toen deze zich ook klaargemaakt
had, trokken ze allemaal uit de padde
stoel. Het was een treurige uittocht. Voor
aan liep Vuurvlindertje om het pad met
zijn lantaarntje te verlichten. En dan de
kever, de mier, de krekel en eindelijk de
slak. De kever die goede longen had riep
af en toe:
„Is hier geen goede herberg in de buurt!"
Maar al dat roepen was tevergeefs.
Ze hadden al een heel eind gewandeld,
toen ze merkten dat de slak niet meer bij
hun was. Ze riepen nu door het stille bos:
„Slakkie! Slakkie. Voortmaken!" Maar
ze kregen geen antwoord. De slak was ze
ker al te ver ten echter zodat zij hun ge
roep niet konden horen.
De anderen trokken verdrietig verder.
Na lang ronddwalen vonden zij eindelijk
een boomwortel dat wel een erg ongemak
kelijk plekje was maar ja, dat kan je
op zó'n moment niet schelen. Daar brach
ten zij de nacht in grote onrust door. Van
slapen kwam niet veel. Ze waren het met
elkaar er over eens, dat het niets geen
leuk avontuur was geweest, en dat, wat ze
nu doorgemaakt hadden, hun hele leven
zouden onthouden
We hebben ergens wel een elastiekje, zo
een, die men gebruikt om om een pakje
te doen of zo iets dergelijks. Met zo'n
elastiekje kun je doodmakkelijk een groot
kunststuk volbrengen. Je legt het elas
tiekje kijk maar naar het eerste plaat
je om de wijs- en middelvinger van je
rechterhand, en met de duim en wijsvin
ger van de andere hand rek je het elas
tiekje uit, en legt het tegen de elleboog
en ook tegen de rug van de rechterhand.
Alle toeschouwers moeten er namelijk van
overtuigd worden, dat het om een werke
lijk goed, stevig elastiekje gaat dat om de
wijs- en de middenvinger van de rechter
hand ligt. Dan leggen we vlug kijk
naar de twede afbeelding de vingertop
pen der rechterhand op de handpalm. Nu
hoeven de vingers slechts een beetje be
wogen te worden, en het elastiekje springt
tot grote verbazing van alle omstaanders
om de ringvinger en de pink. Dit grote
geheim verraden we natuurlijk aan nie
mand. Bij het proberen van het goede
elastiekje zorgen we er voor dat het ge
deelte dat wij met onze linkerhand aan
pakken om de vingers ligt, die naar de
palm van de hand toegekeerd zijn (zie 3).
Het elastiekje springt dan bij de minste
beweging op de beide andere vingers over.
(4). Je moet alleen oppassen, dat niemand
de binnenkant van je hand kan zien. Dus
houd je hand nu zó, dat de toeschouwers
DAT LAPT NIEMAND 'EMU
Wat?! Wanneer jij of iemand anders
het licht met behulp van eeriXrechter uit
blazen wil. De betreffende zal met een
lachje van: Dat kunnen jullie nu mis
schien niet, maar daarom ik nog wel!
de trechter in de mond nemen, en heel
hard gaan blazen. Maar dan verdwijnt
zijn overwinnaarslachje want hóe hard
hij ook blaast, het lukt niet om de vlam
uit te doven. Hij flikkert niet eens! De
vlam bedoel ik, niet de blazer. Niemand
speelt het klaar! Werkelijk niemand! Wie
slim is zal wel achter het geheim komen:
de lucht die door de nauwe opening ge
blazen wordt, verspreidt zich, zodra zij
in de trechter komt. Ze gaat dan langs
de wanden, en raakt de vlam in het ge
heel niet aan!
Hoe je de mooiste
tekeningen kunt
maken.
TEKEN-APPARAAT,
door
A. M. DE WARDT-Veenman.
Hiervoor heb je een lange plank nodig,
waarin je in het midden een stuk uit-
zaakt. Kijk maar naar het plaatje. Dan be
grijp je het veel beter dan wanneer ik het
je helemaal zou uitleggen! Uit dat stuk dat
je uitgezaagd hebt, maak je meteen in
een moeite door het blokje G. Aan de ene
zijde van de plank spijkeren we recht
hoekig de standaard, die de omgekeerd
staande tekening (B) vasthoudt. Aan de
bovenkant van deze standaard bevestigen
wij een lampje, dat door een snoer in ver
binding met een stopcontact gebracht is
(T) en dat de tekening verlicht. In het
blokje G maken wij een gat, waarin de
steel van een vergrootglas (L) moet pas
sen. Die loupe wordt nu zó in zwart kar
ton gewikkeld, dat geen licht opzij kan
schijnen en dus alléén door het geslepen
glas dringt.
Tot slot maken jullie dan nog de hou
ten omlijsting, waarin je een stuk glas
lijmt (Pst). Op dit stuk glas leg je je te
kenpapier en bevestigt het door 4 clipsjes
(St), die alle vier door een spijker aan de
omlijsting bevestigd zijn.
Wanneer het donker is en we wiilen
een plaatje natekenen, hoeven we de lou
pe slechts zó te stellen dat het plaatje
door het licht van het lampje op het pa
pier geprojecteerd wordt. Dit komt dan
doordat we het brandpunt van de loupe
gevonden hebben. Neem dan gauvtf je pot
lood en teken het plaatje na!
alleen de rug van de hand en de vinger
kootjes zien. En dan vooruit maar met
het kunststuk! Probeer het eerst een paar
maal voor je zelf. Wanneer je precies doet
zoals op de tekeningen te zien is, dan is
het werkelijk heel makkelijk, en je bent in
minder dan een ogenblik een bewonderd
tovenaar!!