DE Phillips Oppenheim jrfWHUN De boerenstand w door Ingezonden stukken. PROVINCIALE COMMISSIE UIT DE VEILINGEN IN NOORDHOLLAND. Dirkshorn. Mijnheer de Red., Beleefd verzoek ik enige plaatsruimte in Uw blad, bij voorbaat mijn dank. In de dagbladen leest men tegenwoordig steeds maar weer: toenadering tussen de landen, er is bij na geen land dat er niet aan meedoet, ja er worden zelfs record-conferenties gehouden. De verdragen dei gesloten worden, zijn allen om de vrede in Eu ropa te waarborgen. Hoe mooi lijkt dit alles, doch zou het niet mogelijk zijn, dat dit alles gebeurt om de massa af te leiden van het naderend gevaar? Ook in 191-4 was het alles z.g.n. vredesverdragen, en toch wisten de diplomaten in 1912 dat de oorlog ko men zou. Reeds in 1912 was alles tot in de puntjes verzorgd, doch men moest wachten tot zich een gunstige gelegenheid voordeed om elkaar den oor log te verklaren, de moord te Serajewo was dan ook zeer welkom. Reeds twee jaar voor de grote oorlog ontvingen de grote Franse en ook andere dagbladen grote som men geld, als dan hei volk maar werd opgehitst tegen Duitschland. Deze maatregel was zeker wel noodzakelijk, daar misschien anders het volk niet had willen moorden. Hoe staat dat nu? Wordt ons volk niet opgehitst? Wordt in de dagbladen wel alle waarheid ver teld? Wordt niet bijna alles aangepakt om onze na tionale gevoelens sterk te maken? Daar wij niet alles weten, kunnen we iedcren dag verwachten wat in 1914 is gebeurd. Daarom raad ik de lezers van dit stukje aan: overdenkt U goed, zodat gij, als het zover komt, weet wat gij wilt: meehelpen uw medemens te vermoorden, of Uw geweten te laten spreken. J. Aan de Red. der Schager Courant, Nieuwe Niedorp, 8 Febr. 1935. Het is naar aanleiding van een ingezonden stuk- Je in de Schager van 7 Febr., van den heer M. Groo- tes, dat ik eenige plaatsruimte vraag in Uw ook in de stad gelezen blad, daar ik zelf meen de aanlei ding te zijn geweest voor het zeer tegen zijn zin ingezonden stuk van den heer Veldstra. Nu ging het bij mij niet om de z.g. gebruiks waarde van het h.i. te kort geschatte vee. De ge bruikswaarde van de koe van G. Koorn, om een voorbeeld te noemen, was niet f120; taxatie fa briek was niet boven f160, idem veefonds die lag beneden 0. lederen dag dat Koorn dat uitgeteerde beest hield en reeds een tijdje gehouden had, was verlies. Het ging bij mij om het slot van het verslag: door te lage taxatie sudderde men nog een tijdje met de koe voort, tot hij r ij p was voor Purmerend. Nu zal iedere weldenkende boer toch wel met mij eens zijn, dat men toch in dezen tijd, nu men met gezond vee moeilijk of in het geheel niet. uit. komt, men toch geen T.B.C. vee aanhouden zal, als men dat, weet, in een tijd dat de veearts niet rond komt, anders kan het niet. Maar hoe denkt men nu in de 6tad, en daar ging het bij mij om. Als een boer nog met zulk vee boeren kan, dan hebben ze het nog niet zoo slecht? Of als ze zoo bij „Aurora" handelen met het vee, wat blijft er dan over van de zoo T.B.C.-vrij geroem de producten over? En als nu straks het bestuur van „Aurora" die geheele taxatie van zich afschuift, zeer tot schade van de boeren, die een afgekeurde koe hebben, die was zoo'n mooi samenwerkend ge heel, daarom heb ik steeds voor deze regeling ge- pleijt "en« het sudder-govaar zag ik in dien zin niet, wel dat door de taxatie, boeren bij uitstek beste koeien nog een tijdje aanhielden, omdat ze toch overgenomen zouden worden, dan is dat niet de schuld van het Bestuur, maar van die menschen, die belust op nog een extratje, klakkeloos maar van alles in de courant zetten. Met dank voor de verleende plaatsruimte, teelten ik Hoogachtend, D. OLIE Az., Bestuurslid van „Aurora". Mijnheer de Redacteur, Naar aanleiding van het ingezonden stuk van het Langereizer Veefonds wenschte ik nog gaarne een paar opmerkingen te maken. Volgens het verslag maakte men aanmerking op het werk van de vereeniging „Aurora". Uit het in gezonden stuk blijkt, dat men alleen het werk van de taxateurs bedoelt. Als Directeur van de fabriek behoef ik mij hier dus verder niet me in te laten. Het oordeel over de taxateurs is aan de leden. Als waar zou zijn, dat de koeien op 3/4 van de gebruikte waarde werden getaxeerd, dan moet men dit toch kunnen bewijzen. Uit de bewering, dat op 3/4 van de waarde wordt getaxeerd volgt logisch, dat men geen aanmerking maakt op de vakkennis, immers iemand die door gebrek aan vakkennis vandaag op 3/4 taxeert, kan dat morgen op 5/4 doen. Wordt dus steeds op pl.m. 3/4 getaxeerd, dan voeren de taxa teurs opzettelijk de hun opgedragen taak verkeerd uit. Zij hebben evenwel geen belang bij een hooge of lage taxatie, behalve dan, dat zij ook lid zijn. Zou den de taxaties inderdaad geschieden zooals het Langereizer Veefonds meent, dan moeten zij dit hunne medeleden van „Aurora" duidelijk kunnen maken. Deze zullen zeker niet aarzelen hierin ver betering te brengen. De taxateurs in de eerste plaats zullen dit op prijs stellen, omdat zij zich bewust zijn naar eer en geweten de hun gegeven opdracht steeds te hebben uitgevoerd. De Veefondsen in het rayon van „Aurora" steunen meest allen financieel het t.b.c. bestrijdingswerk Het Langereizer Veefonds doet dit juist niet. Schuilt daarin misschien de reden, dat men de taxateurs anders beoordeelt? Met den wensch, dat men zich in de Vereeniging „Aurora" hierover duidelijk uitspreekt, meen ilc deze voor mij ongewone schrijverij te kunnen beëindigen, na U, mijnheer de Redacteur, vriendelijk dank te hebben gezegd voor de verleende plaatsruimte. Opmeer, 9 Februari 1935. J. VELDSTRA. Geachte Redacteur, Zou ik als abonné van uw veel gelezen blad het volgende als ingezonden stuk, mogen plaatsen. HONGERZWEETPOLITIEK. Verleden week Vrijdag 1 Febr. kregen wij als niet tegen werkloos verzekerde arbeiders, het volgend cadeau. Hier hebt U het; Anna Paulowna. Onderwerp: Werkverschaffing. Ingevolge het besluit van B. en W. in over leg met den Rijksinspecteur voor de Werkver schaffing genomen, deel ik U mede, dat niet tegen werkloosheid verzekerde arbeiders één dag per week minder mogen werken in werkverschaffing dan de verzekerde arbeiders. Aangezien U tot de niet verzekerde arbeiders behoort, mag U, te beginnen op Maandag a s., des Maandags geen arbeid in werkverschaffing verrichten. De Agent der Arbeidsbemiddeling. Dus iedereen begrijpt wat dit beteekent, Wij wor den gedwongen om in de werkeloozenverzekering te gaan, ja gij denkt misschien dat is niet waar, want jullie kunnen 's Maandags thuis blijven. Maar dit is onzin, want iedereen weet, dat wij zoo diep in den put zitten, wat wij niet zonder dien dag kun nen, omdat wij al veel te kort hebben Daarom wil ik hulde brengen langs dezen weg aan B. en W., die trachten voor de zooveelste maal ons klein te krijgen met de hongerzweep; dit is nu eens weer Ne derland met al zijn vrijheid in de practijlc, waar b.v. onze Burgemeester zoo hoog mee liep tijdens de Willem de Zwijgerherdenking. Ook wil ik hulde brengen aan den Rijksinspecteur voor de Werkver schaffing, die ons als menschen, net als hij zelf een mensch is, deze maatregel goedkeurt. Het is ook wel gemakkelijk, nietwaar, om zooiets goed te keu ren, als de Inspecteur zijn loon er niet minder door wordt. En vooral hulde aan de organisaties, die natuurlijk dezen maatregel voortreffelijk vin den, want ja, nu kan men misschien nog een paar nieuwe leden boeken. Maar vooral denkt men, dat men nu is tegengegaan, dat er meer leden zullen bedanken, wat vooral dit voorjaar te wachten staat. Nu wil ik nog iets ter overdenking schrijven voor georganiseerde en verzekerde arbeiders. Want jullie denken dat die organisaties een middel zijn ofn strijd te voeren voor uw levensonderhoud, en dit is een van de grootste fouten, want als gij even 3 jaar te rug denkt, toen verdiende ge tusschen de f25 en f30 per week, enkelen meer. Thans verdient gij meer dan de helft minder per week en hebben wij er met onze groote organisaties iets tegen kunnen doen Neen, nietwaar! En was het nu noodzakelijk door een natuurramp of zoo, maar het tegengestelde is waar, want het productieproces kan tot aller behoeften opgevoerd worden. Dus wij lijden gebrek omdat het stelsel niet in orde is. Ook betaalt gij elke weck contributie voor een eventueel loonconflict, wat waardeloos is, want hij, die een beetje maatschappelijke kennis heeft, weet dat die tijd nooit terug komt, omdat wij in een stelsel leven welke uitgeleefd is en moeten wij dus een kant uit, naar uiterst links of naar uiterst rechts Maar in geen van tweeën zuilen looncon- dicten voorkomen Tenminste geen loonconflicten met de strijdmethode van thans. En tegen werkloos verzekerden zou ik ook nog graag iets zeggen. Begrijpt gij niet, dat ook dit een strijdbreker is voor u, want zie: gij betaalt om te eigen betaalde centen in den winter terug te ont vangen. En komt er geen vorst, dan is het zelfs mogelijk, dat gij voor uw eigen betaalde centen moet werken. Maar denkt gij. indien die verzekeringen er nu eens niet waren, wat zou het dan wezen. Ik meen van niets minder. Want bedenk dit goed, dat wij al bij kleine stukjes naar beneden gaan, ook als wij verzekerd zijn, want wij weten dat een groot deel betaald wordt door de regeering. En als dus de re geering verlaagd, worden wij ook verlaagd. Begrij pen wij dit goed, dan begrijpen wij meteen dat de regeering groote invloed uitoefent op de verzeke ringen en dat beteekent voor ons niet veel goeds. Nu wil ik dat crganisatieleven nog eens iets meer zielkundig bekijken. Als gij in de werkverschaffing loonsverlaging krijgt, of toeslag niet. meer uitbe taald wordt, dan wilt gij daar iets tegen doen. Dus moet uw organisatie aan het werk. Wat doet men nu? Men laat een Hoofdbestuurder komen. Die moet u dan vertellen, wat er gedaan moet worden en vertelt u dan, dat het maar het beste is, dat gij het aanvaardt, want, zoo zegt hij, als gij niet aan vaardt, dan zijn er een heeleboel dingen die ook in 't gevaar komen. Maar die dingen zijn evengoed in 't gevaar, of gij aan het werk gaat of niet. Achter grond hier is, dat. de organisaties zich neergelegd hebben bij de politiek van de regeering. Hier zijn nog veel meer dingen van te zeggen, maar ik moet eindigen, want ik ben bang dat ik te veel ruimte in beslag zal nemen Daarom, arbeiders, hoe gij het ook bekijkt, wij zul len eens, georganiseerd en niet georganiseerd, ge zamenlijk over de hoofden van de Hoofdbestuurders heen, deze verslechteringen een halt toe moeten roepen. En U, geachte Redacteur, hartelijk dank voor de toegestane ruimte in Uw veelgelezen blad. Th. PRUIM, Breezand. INVENTARISATIE VAN STAPELPRODUCTEN PER 1 FEBRUARI 1935. Avenhorn „Avenhorn en Omstreken": 110.000 Kg. roode kool, 245.000 Kg. gele kool, 205.000 Kg. D. witte kool; 150.000 Kg. uien, 575.000 Kg. peen; Broek op Langendijk, „L.G.C.": 1.826.800 Kg. roode kool, 6.083.500 Kg. gele kool, 3.956.500 Kg. D. witte kool, 623.950 Kg. uien, 264.600 Kg. peen. Bobeldijk, „De Westerkogge": roode kool, 46.900 Kg. gele kool, 10.000 Kg. D. witte kool, 7.000 Kg. uien, 38.750 Kg. peen; Grootebroek, „De Tuinbouw": 47.775 Kg. roode kool, 77.400 Kg. gele kool, 183.375 Kg. D. witte kool, 183.125 Kg. uien, 25.000 Kg. peen. Hem, „De Zuiderkogge": 26.500 Kg. roode kool 8100 Kg. gele kool, 65.400 Kg. D. witte kool, 97.700 Kg. uien, 24.900 Kg. peen. Hoogkarspel, „De Eendracht": Kg. roode kool, 14.700 Kg. gele kool, 12700 Kg. D. witte kool, 57.750 Kg. uien, 35000 Kg. peen. Medemblik, „De Eendracht": 13.000 Kg. roode kool, 43.800 Kg. gele kool, 41500 Kg. D. witte kool, 46.250 Kg. uien, 144.50 Kg. peen. Medemblik, „St. Joseph": 102.000 Kg. roode kool, 68.600 Kg. gele kool, 97.S00 Kg. D. witte kool 33.200 Kg. uien, 2.400 Kg. peen. Naarden, „Nieuw Leven": nihil. Noordscharwoude: „Noordermarktbond": 4.415.000 Kg. roode kool, 3.695.000 Kg. gele kool, 8.050.000 Kg. D. witte kool, 710.000 Kg. uien, 345.000 Kg. peen. Opperdoes, „Ons Belang": 86.500 Kg. roode kool, 521.200 Kg. gele kool, 250.700 Kg. D. witte kool, 23.000 Kg. uien, 7.000 Kg. peen. Obdam, „Do Tuinbouw": 225.900 Kg. roode kool, 188.600 Kg. gele kool, 311.S00 Kg. D. witte kool, 40.600 Kg. uien, 345.400 Kg. peen. Warmenhuizen, „Warmenhuizen en Omstreken": 2.633.700 Kg. roode kool, 1.547.000 Kg. gele kool, 2.445.100 Kg. D. witte kool, 195.300 Kg. uien, 93.400 Kg. peen. zak," kreunde hij. „De knoop is afgesneden, de re volver is weg. Je hebt gelijk, Anna Kastellane, ik ben een te groote idioot voor een avontuurlijk le ven". „Weet je zeker, dat de revolver je hier ontstolen is?" drong ze aan, „en niet in het huis op de Marszalkowska?" „Ik weet het zeker. Ik had haar in mijn hand toen ik dat huis uit ging en ook toen ik in de vliegmachine stapte". „Als ze hier gestolen is", zei ze bevend, „dan is er geen hoop meer dat ze zich in den koers vergist hebben." „Ilc vrees van niet", zei hij, „maar daar komt uw vriend, nu zullen we ten minste alle kaarten open op tafel leggen". Esterhaczy kwam langzaam binnen. Hij was een sinistere figuur zooals hij daar uit de duisternis in het. zonlicht stapte, dat door de raampjes naar binnen viel. Hij maakte er geen geheim van dat hij een re volver in de hand hield. Met zijn linkerhand steun de hij tegen de leuning van den stoel. „Heeft u me laten roepen, Anna Kastellane?" vroeg hij. Ze draaide zich om. „Ja, Generaal Grotziwill heeft u gisterenavond in mijn bijzijn bevolen ons in dit vliegtuig naar Hol land te brengen. Wilt u me eens vertellen waarom we in de tegenovergestelde richting vliegen?" „Dat heeft u goed gezien", zei hij. „Maar nu u wilt weten waarom, moet ik u zeggen, dat dit het gevolg is van la'er ontvangen orders". „Van wien?" „Van den generaal." „Dat geloof ik niet", riep ze. „Je liegt". De man boog en zweeg. Het was een welsprekende stilte. „Ik wil weten waar we heen gaan", zei Anna ge biedend. „Zeg me waar we nu zijn". Esterhaczy keek op zijn horloge en wierp een vluch- tigen blik uit het raampje. „Ik zou zeggen, dat we zoo ongeveer boven Ormsk zijn", zei hij. „Ik kan het niet precies zeggen. Ik heb vast geslapen en we hebben den wind mee gehad. Ik zal het straks nauwkeuriger kunnen zeggen, ik ben nu op weg om onzen vriend den piloot af te lossen." Een satansch lachje vertrok de lippen van den man en zijn oogen blonken kwaadaardig. „Mijn orders waren, dat ik u, als u niet vóór van morgen zeven uur kwam, naar Holland moest bren gen en daar landen", ging hij voort. „Als u echter voordien tijd op het vliegveld verscheen ik geloof dat u om half drie arriveerde moest ik u oost waarts brengen." De kleur vloog naar haar wangen. Haven keek strak uit het raampje alsof hij niets gehoord had. DENKBEELDEN VAN DEN LANDBOUW ECONOOM SMID. Dezer dagen zal een bekende persoonlijkheid in de landbouwkundige wereld zijn 70sten verjaardag vieren. Het is de heer J. Smid, geboren in een eenvoudig landarbeidersgezin te Nieuw- Beerta, die als onder wijzer begonnen, daarna werkzaam was bij de Ned. Heide-Maatschappij, waarna zijn aanstelling tot commies bij de afdeeling Landbouw van het toen malige Departement van Waterstaat volgde, en ten slotte opklom tot Referendaris, welke functie hij in 1922 neerlegde. Als onderwijzer heeft de thans bijna zeventigjarige landbouw-econoom de vorige landbouwcrisis meege maakt In dien tijd heeft hij zijn ouders woon den toen op een kleine boerderij a.h.w. aan den lijve gevoeld de mindere waardeering, welk er be stond voor de beoefenaars in den landbouw. Hij voelde toen reeds dat er factoren werkzaam waren in de sociale politiek, welke de landbouwers maak ten tot de slaven van anderen. Gedurende meer dan veertig jaren heeft hij zich met economische en sociale vraagstukken bezig gehouden en toch altijd voeling gehouden met de werkers in den landbouw. Daardoor heeft hij zich een kijk op den bouw der maatschappij gevormd, die sterk afwijkt van vele, meer stedelijk georienteerde economen. Hij heeft gestaan aan den voet van den boom, die maatschap pij heet en daardoor het geheel kunnen overzien, terwijl anderen helaas trachten vanuit de kruin alles te overzien en daardoor er niet aan denken, dat eerst de stam, de landbouw, gezond moet zijn, voor de boom in zijn geheel, clus ook de takken (industri en handel) weer gezond kunnen worden, In - velerlei artikelen heeft zijn welversneden pen op tal van misstanden, als gevolg van dien verkeer den kijk op de maatschappij ontstaan, de aandacht gevestigd. In zijn, in 1922 geschreven hoek: Land bouw en Democratie, heeft hij scherp zijn ideeën geformuleerd. Noch de leidende personen in ons land, noch de landbouwende stand, hebben toen voorzien, dat de daarin geuite gedachte, werkelijk» heid zou worden. Zijn maatschappij-beschouwing. Steeds vestigde hij in zijn betoogen en artikelen de aandacht op drie punten. In de eerste plaats wees hij op de onvereenigbaarheid van den vrijhandel en de heerschende sociale opvattingen. Ten tweede op het feit, dat de landbouw het fundament vormt van het economische Ifeven en dat mét den landbouw ook de industrie en de middenstand ineenstorten. En in de derde plaats was zijn oordeel steeds, dat. de in ons land in de laatste jaren gevoerde sociale politiek er op neerkwam, dat men, in plaats van te trachten hen, die door arbeid, zuinigheid en een doelmatige levenshouding tot bezit en tot welvaart zijn gekomen, te helpen wanneer zij in nood ver- keeren, men anderen onmiddellijk steunt, die altijd violen maar. hebben laten zorgen. Zijn werkzaamheden in 's lands belang werden door de Regeering erkend in zijn benoeming tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Tevens is de heer Smid officier in de Orde van de Kroon van België. I Wognum, „De Volharding": Kg. roode kool, 15.500 Kg. gele kool, 78.500 Kg. D. witte kool, 8.400 Kg. uien, Kg. peen. Totaal: 9.487.175 Kg. roode kool, 12.555.300 Kg. gele kool, 15.708.375 Kg. Deensche witte kool, 2.176.275 Kg. uien, 1.900.950 Kg. peen. Totaal in wagons van 10.000 I<g.: 949 wagons roo de kool, 1255 w. gele kool, 1571 w. D. witte kool, 218 w. uien, 190 w. peen; totaal 4183 wagons. Op 20 November 1934 was voorradig: 23S3 w. roo de kool, 2163 w. gele kool, 2649 w. D. witte kool, 614 w. uien, 379 w. peen, totaal 8188 wagons. De voorraad is dus verminderd met 1434 w. roode kool, 908 w. gele kool, 1078 w. D. witte kool, 396 w. uien, 189 w. peen, totaal 4005 wagons. Op 10 Februari 1934 was voorradig: 1583 w. roode kool 952 w. gele kool, 703 w. D. witte kool, 183 w- uien, 15 w. peen, totaal 3436 wagons. Een snik van dankbaarheid omdat hij weigerde te begrijpen, deed haar sidderen. „Dus dat. is mijn belooning, omdat ik mijn rendez- vous met den generaal niet gehouden heb", mompelde ze.. „Ik ben voor de leeuwen geworpen en deze arme jonge man, die niets voor me is en die zeker niet verantwoordelijk is voor mijn daden, moet er ook on der lijden." „Zoo schijnt de zaak door onzen verliefden vriend den generaal, te zijn opgevat", gaf Esterhaczy toe. „Maar als het u een troost kan zijn, laat ik u dan verzekeren, dat ik niet geloof, dat we uw vriend, mr. Haven, in deze dagen van spanning uit het land zou den hebben laten gaan. Bovendien", ging hij voort, kijkende naar iemand die uit de cockpit kwam klau teren, „heeft mr. Haven een vriend aan boord die erg verlangend is een onderhoud met hem te hebben." De man, die in den waarnemersstoel gezeten had, kwam de kajuit binnen. Hij was in een leeren pak gekleed en onherkenbaar. Hij tilde zijn masker op, maakte de knoopen aan zijn hals los en begroette hem met een kleine buiging. Esterhaczy stelde voor. „Mijn vriend, kolonel Patinsky, een ervaren vliege nier en cavallerie-officier. Anna Kastellane, mag ik je den kolonel voorstellen. Mr. Haven kent u, geloof ik". HOOFDSTUK VXI. De stilte die volgde was zoo dramatisch dat er geen woorden te vinden waren. Eindelijk verbrak Anna Kastellane de stilte. Ze sprak op gewonen toon, zon der iemand in het bijzonder aan te kijken. „Dus dat is de waak van een groot Poolsch gentleman en offi cier", zei ze peinzend. Havens hart bonsde bij haar woorden. Hoewel ze geen invloed hadden op de situatie, voelde hij zijn eigen depressie wijken. „Generaal Grotziwill heeft ongetwijfeld aanleiding genoeg gehad", zei Patinsky, zijn rechter hand uit den enormen handschoen trekkend en zijn snor op strijkend. Anna haalde haar schouders op. Hij leunde tegen een stoel aan den anderen kant van de kajuit, doch zijn vingers speelden nog steeds met zijn revolver en hij verloor Haven geen seconde uit het oog. Hij had geruchten gehoord over den moed van den jon gen Amerikaan. „Wat mij betreft, mademoisellc", antwoordde hij, „kunt u wéinig te klagen hebben. Ik ben fabrikant van auto's en vliegmachines en heb onlangs door edelmoedigheid van onzen grooten generaal een op dracht gekregen. Ik gehoorzaam zijn bevelen blinde lings. Wie zou dat niet doen? Polen staat onder de militaire wet en ik sta liever op mijn twee béencn dan dat ik met mijn rug tegen een muur sta". „Die protesten van jou..." begon ze. (Wordt vervolgd.)' Ojflf 23. „Wat ik te zeggen heb komt me nogal ernstig voor", zei Haven, „en u moet voor een oogenblik alle persoonlijke gedachten op zij zetten. En bedenk, dat ik niet beweer, dat u weet wat er gebeurt, het kan best dat u even goed wordt bedrogen als ik. Zelfs als alles wat u me omtrent u zelf verteld hebt, waar is, zou ik toch graag gelooven...." „In 's hemelsnaam, zeg wat u bedoelt", viel ze hem in de rede. „Ik kan al die woorden niet langer ver dragen." Hij boog zich naar haar toe. „Als we naar Holland vlogen", zei hij, „zouden we in westelijke richting gaan. Maar we vliegen als sinds van morgen pal oost." Een korte stilte volgde op zijn woorden. Hij zag dadelijk dat dit nieuws een even groote schok voor haar was geweest. Hij wilde dat hij het haar wat voorzichtiger had meegedeeld. De vrees, die hij daar al eens eerder had gezien, kwam weer in haar oogen, haar lippen trilden. „Hoe weet u welke richting we uitgaan", haperde ze. „Heel eenvoudig", antwoordde hij, „we vliegen re gelrecht naar den kant van de opgaande zon". „Het kan niet", prevelde ze. „Kijk zelf uit het raampje", zei hij. „Kijk van wel ken kant het zonlicht komt." Ze ging met moeite eerst naar het eene raam, toen naar het andere en wankelde toen terug naar haar plaats. Ze drukte heftig op de bel. „Het moet een vergissing zijn", riep ze. \We maken misschien een omweg om bergen of een fort of af- weer-geschut te vermijden." De slaperige assistent verscheen met een blad kof fie en broodjes, dat hij tusschen hen in zette. „Waar is kapitein Esterhaczy?" vroeg Anna. „Hij slaapt", zei de man. „Maak hem dadelijk wakkdr", zei ze. De man keek weifelend. „De kapitein is tot vier uur in de cockpit geble ven. Hij heeft gezegd, dat hij niet voor negen uur gewekt mocht worden." „Dat doet er niet toe. Het is trouwens bijna negen uur. Zeg, dat ik hem moet spreken. We gaan den verkeerden kant uit." De man ging heen. Haven hield zijn wijsvinger op de kaart. „Aangenomen dat we den geheelen nacht in deze richting gevlogen hebben en zestig tot zeventig mijl per uur hebben gemaakt, dan moeten we nu boven Besarabië zijn. Als het werkelijk de bedoeling is ons weer in Rusland neer te zetten, dan ziet het er lee- lijk uit." „Goeie hemel", kreunde Anna. „ik heb gisteren elke seconde den hemel gedankt, dat ik dat vervloekte land nooit meer zou zien." „Verlies den moed niet", zei hij. „Als ze ons daar afzetten zal ik er zelf ook ellendig voor staan. Maar zoo erg is het nog niet. We zullen toch wel iets te vertellen hebben als er iets gebeurt." „Heeft u uw revolver?" vroeg ze. Hij knikte. Zijn hand ging naar zijn heupzak. Plot seling kwam er een andere uitdrukking op zijn ge zicht; ze raadde de waarheid. „U heeft haar niet", riep ze. „Waar is ze?" „Toen ik gisteravond ging slapen zat ze in mijn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 6