DE
Phillips Oppenheim
jrfWHUN
De boerenstand
w door
Ingezonden stukken.
PROVINCIALE COMMISSIE UIT DE
VEILINGEN IN NOORDHOLLAND.
Dirkshorn.
Mijnheer de Red.,
Beleefd verzoek ik enige plaatsruimte in Uw blad,
bij voorbaat mijn dank.
In de dagbladen leest men tegenwoordig steeds
maar weer: toenadering tussen de landen, er is bij
na geen land dat er niet aan meedoet, ja er worden
zelfs record-conferenties gehouden. De verdragen
dei gesloten worden, zijn allen om de vrede in Eu
ropa te waarborgen. Hoe mooi lijkt dit alles, doch
zou het niet mogelijk zijn, dat dit alles gebeurt om
de massa af te leiden van het naderend gevaar?
Ook in 191-4 was het alles z.g.n. vredesverdragen, en
toch wisten de diplomaten in 1912 dat de oorlog ko
men zou. Reeds in 1912 was alles tot in de puntjes
verzorgd, doch men moest wachten tot zich een
gunstige gelegenheid voordeed om elkaar den oor
log te verklaren, de moord te Serajewo was dan ook
zeer welkom.
Reeds twee jaar voor de grote oorlog ontvingen
de grote Franse en ook andere dagbladen grote som
men geld, als dan hei volk maar werd opgehitst
tegen Duitschland. Deze maatregel was zeker wel
noodzakelijk, daar misschien anders het volk niet
had willen moorden.
Hoe staat dat nu?
Wordt ons volk niet opgehitst?
Wordt in de dagbladen wel alle waarheid ver
teld?
Wordt niet bijna alles aangepakt om onze na
tionale gevoelens sterk te maken?
Daar wij niet alles weten, kunnen we iedcren dag
verwachten wat in 1914 is gebeurd. Daarom raad
ik de lezers van dit stukje aan: overdenkt U
goed, zodat gij, als het zover komt, weet wat gij
wilt: meehelpen uw medemens te vermoorden, of
Uw geweten te laten spreken. J.
Aan de Red. der Schager Courant,
Nieuwe Niedorp, 8 Febr. 1935.
Het is naar aanleiding van een ingezonden stuk-
Je in de Schager van 7 Febr., van den heer M. Groo-
tes, dat ik eenige plaatsruimte vraag in Uw ook in
de stad gelezen blad, daar ik zelf meen de aanlei
ding te zijn geweest voor het zeer tegen zijn zin
ingezonden stuk van den heer Veldstra.
Nu ging het bij mij niet om de z.g. gebruiks
waarde van het h.i. te kort geschatte vee. De ge
bruikswaarde van de koe van G. Koorn, om
een voorbeeld te noemen, was niet f120; taxatie fa
briek was niet boven f160, idem veefonds die lag
beneden 0. lederen dag dat Koorn dat uitgeteerde
beest hield en reeds een tijdje gehouden had, was
verlies.
Het ging bij mij om het slot van het verslag:
door te lage taxatie sudderde men nog een tijdje
met de koe voort, tot hij r ij p was voor Purmerend.
Nu zal iedere weldenkende boer toch wel met mij
eens zijn, dat men toch in dezen tijd, nu men met
gezond vee moeilijk of in het geheel niet. uit. komt,
men toch geen T.B.C. vee aanhouden zal, als men
dat, weet, in een tijd dat de veearts niet rond komt,
anders kan het niet.
Maar hoe denkt men nu in de 6tad, en daar ging
het bij mij om. Als een boer nog met zulk vee
boeren kan, dan hebben ze het nog niet zoo slecht?
Of als ze zoo bij „Aurora" handelen met het vee,
wat blijft er dan over van de zoo T.B.C.-vrij geroem
de producten over? En als nu straks het bestuur
van „Aurora" die geheele taxatie van zich afschuift,
zeer tot schade van de boeren, die een afgekeurde
koe hebben, die was zoo'n mooi samenwerkend ge
heel, daarom heb ik steeds voor deze regeling ge-
pleijt "en« het sudder-govaar zag ik in dien zin niet,
wel dat door de taxatie, boeren bij uitstek beste
koeien nog een tijdje aanhielden, omdat ze toch
overgenomen zouden worden, dan is dat niet de
schuld van het Bestuur, maar van die menschen,
die belust op nog een extratje, klakkeloos maar van
alles in de courant zetten.
Met dank voor de verleende plaatsruimte, teelten ik
Hoogachtend,
D. OLIE Az.,
Bestuurslid van „Aurora".
Mijnheer de Redacteur,
Naar aanleiding van het ingezonden stuk van het
Langereizer Veefonds wenschte ik nog gaarne een
paar opmerkingen te maken.
Volgens het verslag maakte men aanmerking op
het werk van de vereeniging „Aurora". Uit het in
gezonden stuk blijkt, dat men alleen het werk van
de taxateurs bedoelt. Als Directeur van de fabriek
behoef ik mij hier dus verder niet me in te laten.
Het oordeel over de taxateurs is aan de leden. Als
waar zou zijn, dat de koeien op 3/4 van de gebruikte
waarde werden getaxeerd, dan moet men dit toch
kunnen bewijzen. Uit de bewering, dat op 3/4 van de
waarde wordt getaxeerd volgt logisch, dat men geen
aanmerking maakt op de vakkennis, immers iemand
die door gebrek aan vakkennis vandaag op 3/4
taxeert, kan dat morgen op 5/4 doen. Wordt dus
steeds op pl.m. 3/4 getaxeerd, dan voeren de taxa
teurs opzettelijk de hun opgedragen taak verkeerd
uit. Zij hebben evenwel geen belang bij een hooge of
lage taxatie, behalve dan, dat zij ook lid zijn. Zou
den de taxaties inderdaad geschieden zooals het
Langereizer Veefonds meent, dan moeten zij dit
hunne medeleden van „Aurora" duidelijk kunnen
maken. Deze zullen zeker niet aarzelen hierin ver
betering te brengen. De taxateurs in de eerste plaats
zullen dit op prijs stellen, omdat zij zich bewust zijn
naar eer en geweten de hun gegeven opdracht steeds
te hebben uitgevoerd.
De Veefondsen in het rayon van „Aurora" steunen
meest allen financieel het t.b.c. bestrijdingswerk
Het Langereizer Veefonds doet dit juist niet. Schuilt
daarin misschien de reden, dat men de taxateurs
anders beoordeelt?
Met den wensch, dat men zich in de Vereeniging
„Aurora" hierover duidelijk uitspreekt, meen ilc deze
voor mij ongewone schrijverij te kunnen beëindigen,
na U, mijnheer de Redacteur, vriendelijk dank te
hebben gezegd voor de verleende plaatsruimte.
Opmeer, 9 Februari 1935.
J. VELDSTRA.
Geachte Redacteur,
Zou ik als abonné van uw veel gelezen blad het
volgende als ingezonden stuk, mogen plaatsen.
HONGERZWEETPOLITIEK.
Verleden week Vrijdag 1 Febr. kregen wij als niet
tegen werkloos verzekerde arbeiders, het volgend
cadeau. Hier hebt U het;
Anna Paulowna.
Onderwerp: Werkverschaffing.
Ingevolge het besluit van B. en W. in over
leg met den Rijksinspecteur voor de Werkver
schaffing genomen, deel ik U mede, dat niet
tegen werkloosheid verzekerde arbeiders
één dag per week minder mogen werken in
werkverschaffing dan de verzekerde arbeiders.
Aangezien U tot de niet verzekerde arbeiders
behoort, mag U, te beginnen op Maandag a s.,
des Maandags geen arbeid in werkverschaffing
verrichten.
De Agent der Arbeidsbemiddeling.
Dus iedereen begrijpt wat dit beteekent, Wij wor
den gedwongen om in de werkeloozenverzekering te
gaan, ja gij denkt misschien dat is niet waar, want
jullie kunnen 's Maandags thuis blijven. Maar dit
is onzin, want iedereen weet, dat wij zoo diep in
den put zitten, wat wij niet zonder dien dag kun
nen, omdat wij al veel te kort hebben Daarom wil
ik hulde brengen langs dezen weg aan B. en W.,
die trachten voor de zooveelste maal ons klein te
krijgen met de hongerzweep; dit is nu eens weer Ne
derland met al zijn vrijheid in de practijlc, waar b.v.
onze Burgemeester zoo hoog mee liep tijdens de
Willem de Zwijgerherdenking. Ook wil ik hulde
brengen aan den Rijksinspecteur voor de Werkver
schaffing, die ons als menschen, net als hij zelf een
mensch is, deze maatregel goedkeurt. Het is ook
wel gemakkelijk, nietwaar, om zooiets goed te keu
ren, als de Inspecteur zijn loon er niet minder
door wordt. En vooral hulde aan de organisaties,
die natuurlijk dezen maatregel voortreffelijk vin
den, want ja, nu kan men misschien nog een paar
nieuwe leden boeken. Maar vooral denkt men, dat
men nu is tegengegaan, dat er meer leden zullen
bedanken, wat vooral dit voorjaar te wachten staat.
Nu wil ik nog iets ter overdenking schrijven voor
georganiseerde en verzekerde arbeiders. Want jullie
denken dat die organisaties een middel zijn ofn strijd
te voeren voor uw levensonderhoud, en dit is een
van de grootste fouten, want als gij even 3 jaar te
rug denkt, toen verdiende ge tusschen de f25 en
f30 per week, enkelen meer. Thans verdient gij
meer dan de helft minder per week en hebben wij
er met onze groote organisaties iets tegen kunnen
doen Neen, nietwaar!
En was het nu noodzakelijk door een natuurramp
of zoo, maar het tegengestelde is waar, want het
productieproces kan tot aller behoeften opgevoerd
worden. Dus wij lijden gebrek omdat het stelsel niet
in orde is. Ook betaalt gij elke weck contributie
voor een eventueel loonconflict, wat waardeloos is,
want hij, die een beetje maatschappelijke kennis
heeft, weet dat die tijd nooit terug komt, omdat wij
in een stelsel leven welke uitgeleefd is en moeten wij
dus een kant uit, naar uiterst links of naar uiterst
rechts Maar in geen van tweeën zuilen looncon-
dicten voorkomen Tenminste geen loonconflicten
met de strijdmethode van thans.
En tegen werkloos verzekerden zou ik ook nog
graag iets zeggen. Begrijpt gij niet, dat ook dit een
strijdbreker is voor u, want zie: gij betaalt om te
eigen betaalde centen in den winter terug te ont
vangen. En komt er geen vorst, dan is het zelfs
mogelijk, dat gij voor uw eigen betaalde centen moet
werken. Maar denkt gij. indien die verzekeringen er
nu eens niet waren, wat zou het dan wezen. Ik meen
van niets minder. Want bedenk dit goed, dat wij al
bij kleine stukjes naar beneden gaan, ook als wij
verzekerd zijn, want wij weten dat een groot deel
betaald wordt door de regeering. En als dus de re
geering verlaagd, worden wij ook verlaagd. Begrij
pen wij dit goed, dan begrijpen wij meteen dat de
regeering groote invloed uitoefent op de verzeke
ringen en dat beteekent voor ons niet veel goeds.
Nu wil ik dat crganisatieleven nog eens iets meer
zielkundig bekijken. Als gij in de werkverschaffing
loonsverlaging krijgt, of toeslag niet. meer uitbe
taald wordt, dan wilt gij daar iets tegen doen. Dus
moet uw organisatie aan het werk. Wat doet men
nu? Men laat een Hoofdbestuurder komen. Die
moet u dan vertellen, wat er gedaan moet worden
en vertelt u dan, dat het maar het beste is, dat gij
het aanvaardt, want, zoo zegt hij, als gij niet aan
vaardt, dan zijn er een heeleboel dingen die ook in
't gevaar komen. Maar die dingen zijn evengoed in
't gevaar, of gij aan het werk gaat of niet. Achter
grond hier is, dat. de organisaties zich neergelegd
hebben bij de politiek van de regeering. Hier zijn
nog veel meer dingen van te zeggen, maar ik moet
eindigen, want ik ben bang dat ik te veel ruimte
in beslag zal nemen
Daarom, arbeiders, hoe gij het ook bekijkt, wij zul
len eens, georganiseerd en niet georganiseerd, ge
zamenlijk over de hoofden van de Hoofdbestuurders
heen, deze verslechteringen een halt toe moeten
roepen.
En U, geachte Redacteur, hartelijk dank voor de
toegestane ruimte in Uw veelgelezen blad.
Th. PRUIM,
Breezand.
INVENTARISATIE VAN STAPELPRODUCTEN PER
1 FEBRUARI 1935.
Avenhorn „Avenhorn en Omstreken": 110.000 Kg.
roode kool, 245.000 Kg. gele kool, 205.000 Kg. D. witte
kool; 150.000 Kg. uien, 575.000 Kg. peen;
Broek op Langendijk, „L.G.C.": 1.826.800 Kg. roode
kool, 6.083.500 Kg. gele kool, 3.956.500 Kg. D. witte
kool, 623.950 Kg. uien, 264.600 Kg. peen.
Bobeldijk, „De Westerkogge": roode kool,
46.900 Kg. gele kool, 10.000 Kg. D. witte kool, 7.000
Kg. uien, 38.750 Kg. peen;
Grootebroek, „De Tuinbouw": 47.775 Kg. roode kool,
77.400 Kg. gele kool, 183.375 Kg. D. witte kool, 183.125
Kg. uien, 25.000 Kg. peen.
Hem, „De Zuiderkogge": 26.500 Kg. roode kool 8100
Kg. gele kool, 65.400 Kg. D. witte kool, 97.700 Kg.
uien, 24.900 Kg. peen.
Hoogkarspel, „De Eendracht": Kg. roode kool,
14.700 Kg. gele kool, 12700 Kg. D. witte kool, 57.750
Kg. uien, 35000 Kg. peen.
Medemblik, „De Eendracht": 13.000 Kg. roode kool,
43.800 Kg. gele kool, 41500 Kg. D. witte kool, 46.250
Kg. uien, 144.50 Kg. peen.
Medemblik, „St. Joseph": 102.000 Kg. roode kool,
68.600 Kg. gele kool, 97.S00 Kg. D. witte kool 33.200
Kg. uien, 2.400 Kg. peen.
Naarden, „Nieuw Leven": nihil.
Noordscharwoude: „Noordermarktbond": 4.415.000
Kg. roode kool, 3.695.000 Kg. gele kool, 8.050.000 Kg.
D. witte kool, 710.000 Kg. uien, 345.000 Kg. peen.
Opperdoes, „Ons Belang": 86.500 Kg. roode kool,
521.200 Kg. gele kool, 250.700 Kg. D. witte kool, 23.000
Kg. uien, 7.000 Kg. peen.
Obdam, „Do Tuinbouw": 225.900 Kg. roode kool,
188.600 Kg. gele kool, 311.S00 Kg. D. witte kool, 40.600
Kg. uien, 345.400 Kg. peen.
Warmenhuizen, „Warmenhuizen en Omstreken":
2.633.700 Kg. roode kool, 1.547.000 Kg. gele kool,
2.445.100 Kg. D. witte kool, 195.300 Kg. uien, 93.400
Kg. peen.
zak," kreunde hij. „De knoop is afgesneden, de re
volver is weg. Je hebt gelijk, Anna Kastellane, ik
ben een te groote idioot voor een avontuurlijk le
ven".
„Weet je zeker, dat de revolver je hier ontstolen
is?" drong ze aan, „en niet in het huis op de
Marszalkowska?"
„Ik weet het zeker. Ik had haar in mijn hand toen
ik dat huis uit ging en ook toen ik in de vliegmachine
stapte".
„Als ze hier gestolen is", zei ze bevend, „dan is
er geen hoop meer dat ze zich in den koers vergist
hebben."
„Ilc vrees van niet", zei hij, „maar daar komt uw
vriend, nu zullen we ten minste alle kaarten open
op tafel leggen".
Esterhaczy kwam langzaam binnen. Hij was een
sinistere figuur zooals hij daar uit de duisternis in
het. zonlicht stapte, dat door de raampjes naar binnen
viel. Hij maakte er geen geheim van dat hij een re
volver in de hand hield. Met zijn linkerhand steun
de hij tegen de leuning van den stoel.
„Heeft u me laten roepen, Anna Kastellane?" vroeg
hij.
Ze draaide zich om.
„Ja, Generaal Grotziwill heeft u gisterenavond in
mijn bijzijn bevolen ons in dit vliegtuig naar Hol
land te brengen. Wilt u me eens vertellen waarom
we in de tegenovergestelde richting vliegen?"
„Dat heeft u goed gezien", zei hij. „Maar nu u wilt
weten waarom, moet ik u zeggen, dat dit het gevolg is
van la'er ontvangen orders".
„Van wien?"
„Van den generaal."
„Dat geloof ik niet", riep ze. „Je liegt".
De man boog en zweeg. Het was een welsprekende
stilte.
„Ik wil weten waar we heen gaan", zei Anna ge
biedend. „Zeg me waar we nu zijn".
Esterhaczy keek op zijn horloge en wierp een vluch-
tigen blik uit het raampje.
„Ik zou zeggen, dat we zoo ongeveer boven Ormsk
zijn", zei hij. „Ik kan het niet precies zeggen. Ik heb
vast geslapen en we hebben den wind mee gehad.
Ik zal het straks nauwkeuriger kunnen zeggen, ik
ben nu op weg om onzen vriend den piloot af te
lossen."
Een satansch lachje vertrok de lippen van den
man en zijn oogen blonken kwaadaardig.
„Mijn orders waren, dat ik u, als u niet vóór van
morgen zeven uur kwam, naar Holland moest bren
gen en daar landen", ging hij voort. „Als u echter
voordien tijd op het vliegveld verscheen ik geloof
dat u om half drie arriveerde moest ik u oost
waarts brengen."
De kleur vloog naar haar wangen. Haven keek
strak uit het raampje alsof hij niets gehoord had.
DENKBEELDEN VAN DEN LANDBOUW
ECONOOM SMID.
Dezer dagen zal een bekende persoonlijkheid in
de landbouwkundige wereld zijn 70sten verjaardag
vieren.
Het is de heer J. Smid, geboren in een eenvoudig
landarbeidersgezin te Nieuw- Beerta, die als onder
wijzer begonnen, daarna werkzaam was bij de Ned.
Heide-Maatschappij, waarna zijn aanstelling tot
commies bij de afdeeling Landbouw van het toen
malige Departement van Waterstaat volgde, en ten
slotte opklom tot Referendaris, welke functie hij in
1922 neerlegde.
Als onderwijzer heeft de thans bijna zeventigjarige
landbouw-econoom de vorige landbouwcrisis meege
maakt In dien tijd heeft hij zijn ouders woon
den toen op een kleine boerderij a.h.w. aan den
lijve gevoeld de mindere waardeering, welk er be
stond voor de beoefenaars in den landbouw. Hij
voelde toen reeds dat er factoren werkzaam waren
in de sociale politiek, welke de landbouwers maak
ten tot de slaven van anderen. Gedurende meer
dan veertig jaren heeft hij zich met economische en
sociale vraagstukken bezig gehouden en toch altijd
voeling gehouden met de werkers in den landbouw.
Daardoor heeft hij zich een kijk op den bouw der
maatschappij gevormd, die sterk afwijkt van vele,
meer stedelijk georienteerde economen. Hij heeft
gestaan aan den voet van den boom, die maatschap
pij heet en daardoor het geheel kunnen overzien,
terwijl anderen helaas trachten vanuit de kruin
alles te overzien en daardoor er niet aan denken,
dat eerst de stam, de landbouw, gezond moet zijn,
voor de boom in zijn geheel, clus ook de takken
(industri en handel) weer gezond kunnen worden,
In - velerlei artikelen heeft zijn welversneden pen
op tal van misstanden, als gevolg van dien verkeer
den kijk op de maatschappij ontstaan, de aandacht
gevestigd. In zijn, in 1922 geschreven hoek: Land
bouw en Democratie, heeft hij scherp zijn ideeën
geformuleerd. Noch de leidende personen in ons
land, noch de landbouwende stand, hebben toen
voorzien, dat de daarin geuite gedachte, werkelijk»
heid zou worden.
Zijn maatschappij-beschouwing.
Steeds vestigde hij in zijn betoogen en artikelen
de aandacht op drie punten. In de eerste plaats wees
hij op de onvereenigbaarheid van den vrijhandel en
de heerschende sociale opvattingen. Ten tweede op
het feit, dat de landbouw het fundament vormt van
het economische Ifeven en dat mét den landbouw
ook de industrie en de middenstand ineenstorten.
En in de derde plaats was zijn oordeel steeds, dat. de
in ons land in de laatste jaren gevoerde sociale
politiek er op neerkwam, dat men, in plaats van
te trachten hen, die door arbeid, zuinigheid en een
doelmatige levenshouding tot bezit en tot welvaart
zijn gekomen, te helpen wanneer zij in nood ver-
keeren, men anderen onmiddellijk steunt, die altijd
violen maar. hebben laten zorgen.
Zijn werkzaamheden in 's lands belang werden
door de Regeering erkend in zijn benoeming tot
officier in de Orde van Oranje Nassau. Tevens is
de heer Smid officier in de Orde van de Kroon
van België.
I
Wognum, „De Volharding": Kg. roode kool,
15.500 Kg. gele kool, 78.500 Kg. D. witte kool, 8.400
Kg. uien, Kg. peen.
Totaal: 9.487.175 Kg. roode kool, 12.555.300 Kg. gele
kool, 15.708.375 Kg. Deensche witte kool, 2.176.275 Kg.
uien, 1.900.950 Kg. peen.
Totaal in wagons van 10.000 I<g.: 949 wagons roo
de kool, 1255 w. gele kool, 1571 w. D. witte kool, 218
w. uien, 190 w. peen; totaal 4183 wagons.
Op 20 November 1934 was voorradig: 23S3 w. roo
de kool, 2163 w. gele kool, 2649 w. D. witte kool, 614
w. uien, 379 w. peen, totaal 8188 wagons.
De voorraad is dus verminderd met 1434 w. roode
kool, 908 w. gele kool, 1078 w. D. witte kool, 396 w.
uien, 189 w. peen, totaal 4005 wagons.
Op 10 Februari 1934 was voorradig: 1583 w. roode
kool 952 w. gele kool, 703 w. D. witte kool, 183 w-
uien, 15 w. peen, totaal 3436 wagons.
Een snik van dankbaarheid omdat hij weigerde te
begrijpen, deed haar sidderen.
„Dus dat. is mijn belooning, omdat ik mijn rendez-
vous met den generaal niet gehouden heb", mompelde
ze.. „Ik ben voor de leeuwen geworpen en deze arme
jonge man, die niets voor me is en die zeker niet
verantwoordelijk is voor mijn daden, moet er ook on
der lijden."
„Zoo schijnt de zaak door onzen verliefden vriend
den generaal, te zijn opgevat", gaf Esterhaczy toe.
„Maar als het u een troost kan zijn, laat ik u dan
verzekeren, dat ik niet geloof, dat we uw vriend, mr.
Haven, in deze dagen van spanning uit het land zou
den hebben laten gaan. Bovendien", ging hij voort,
kijkende naar iemand die uit de cockpit kwam klau
teren, „heeft mr. Haven een vriend aan boord die
erg verlangend is een onderhoud met hem te hebben."
De man, die in den waarnemersstoel gezeten had,
kwam de kajuit binnen. Hij was in een leeren pak
gekleed en onherkenbaar. Hij tilde zijn masker op,
maakte de knoopen aan zijn hals los en begroette
hem met een kleine buiging. Esterhaczy stelde voor.
„Mijn vriend, kolonel Patinsky, een ervaren vliege
nier en cavallerie-officier. Anna Kastellane, mag ik
je den kolonel voorstellen. Mr. Haven kent u, geloof
ik".
HOOFDSTUK VXI.
De stilte die volgde was zoo dramatisch dat er geen
woorden te vinden waren. Eindelijk verbrak Anna
Kastellane de stilte. Ze sprak op gewonen toon, zon
der iemand in het bijzonder aan te kijken. „Dus dat
is de waak van een groot Poolsch gentleman en offi
cier", zei ze peinzend.
Havens hart bonsde bij haar woorden. Hoewel ze
geen invloed hadden op de situatie, voelde hij zijn
eigen depressie wijken.
„Generaal Grotziwill heeft ongetwijfeld aanleiding
genoeg gehad", zei Patinsky, zijn rechter hand uit
den enormen handschoen trekkend en zijn snor op
strijkend.
Anna haalde haar schouders op. Hij leunde tegen
een stoel aan den anderen kant van de kajuit, doch
zijn vingers speelden nog steeds met zijn revolver
en hij verloor Haven geen seconde uit het oog. Hij
had geruchten gehoord over den moed van den jon
gen Amerikaan.
„Wat mij betreft, mademoisellc", antwoordde hij,
„kunt u wéinig te klagen hebben. Ik ben fabrikant
van auto's en vliegmachines en heb onlangs door
edelmoedigheid van onzen grooten generaal een op
dracht gekregen. Ik gehoorzaam zijn bevelen blinde
lings. Wie zou dat niet doen? Polen staat onder de
militaire wet en ik sta liever op mijn twee béencn
dan dat ik met mijn rug tegen een muur sta".
„Die protesten van jou..." begon ze.
(Wordt vervolgd.)'
Ojflf
23.
„Wat ik te zeggen heb komt me nogal ernstig
voor", zei Haven, „en u moet voor een oogenblik alle
persoonlijke gedachten op zij zetten. En bedenk, dat
ik niet beweer, dat u weet wat er gebeurt, het kan
best dat u even goed wordt bedrogen als ik. Zelfs
als alles wat u me omtrent u zelf verteld hebt, waar
is, zou ik toch graag gelooven...."
„In 's hemelsnaam, zeg wat u bedoelt", viel ze hem
in de rede. „Ik kan al die woorden niet langer ver
dragen."
Hij boog zich naar haar toe.
„Als we naar Holland vlogen", zei hij, „zouden we
in westelijke richting gaan. Maar we vliegen als
sinds van morgen pal oost."
Een korte stilte volgde op zijn woorden. Hij zag
dadelijk dat dit nieuws een even groote schok voor
haar was geweest. Hij wilde dat hij het haar wat
voorzichtiger had meegedeeld. De vrees, die hij daar
al eens eerder had gezien, kwam weer in haar oogen,
haar lippen trilden.
„Hoe weet u welke richting we uitgaan", haperde
ze.
„Heel eenvoudig", antwoordde hij, „we vliegen re
gelrecht naar den kant van de opgaande zon".
„Het kan niet", prevelde ze.
„Kijk zelf uit het raampje", zei hij. „Kijk van wel
ken kant het zonlicht komt."
Ze ging met moeite eerst naar het eene raam, toen
naar het andere en wankelde toen terug naar haar
plaats. Ze drukte heftig op de bel.
„Het moet een vergissing zijn", riep ze. \We maken
misschien een omweg om bergen of een fort of af-
weer-geschut te vermijden."
De slaperige assistent verscheen met een blad kof
fie en broodjes, dat hij tusschen hen in zette.
„Waar is kapitein Esterhaczy?" vroeg Anna.
„Hij slaapt", zei de man.
„Maak hem dadelijk wakkdr", zei ze.
De man keek weifelend.
„De kapitein is tot vier uur in de cockpit geble
ven. Hij heeft gezegd, dat hij niet voor negen uur
gewekt mocht worden."
„Dat doet er niet toe. Het is trouwens bijna negen
uur. Zeg, dat ik hem moet spreken. We gaan den
verkeerden kant uit."
De man ging heen. Haven hield zijn wijsvinger op
de kaart.
„Aangenomen dat we den geheelen nacht in deze
richting gevlogen hebben en zestig tot zeventig mijl
per uur hebben gemaakt, dan moeten we nu boven
Besarabië zijn. Als het werkelijk de bedoeling is ons
weer in Rusland neer te zetten, dan ziet het er lee-
lijk uit."
„Goeie hemel", kreunde Anna. „ik heb gisteren elke
seconde den hemel gedankt, dat ik dat vervloekte
land nooit meer zou zien."
„Verlies den moed niet", zei hij. „Als ze ons daar
afzetten zal ik er zelf ook ellendig voor staan. Maar
zoo erg is het nog niet. We zullen toch wel iets te
vertellen hebben als er iets gebeurt."
„Heeft u uw revolver?" vroeg ze.
Hij knikte. Zijn hand ging naar zijn heupzak. Plot
seling kwam er een andere uitdrukking op zijn ge
zicht; ze raadde de waarheid.
„U heeft haar niet", riep ze. „Waar is ze?"
„Toen ik gisteravond ging slapen zat ze in mijn