Rede van liet Engelsche scholen in Shakespeare's tijd. evemq entsmuren Zaterdag 6 April 1935. SCHAGER COURANT. Zesde Blad. No. 9695 REGÈËREN IN CRISISTIJD. HONIG'S SOEP/ Schagen. Over 'dit onderwerp sprak Donderdag in „Cérès", de heer D. Kooiman, lid van de Tweede Kamer. De belangstelling was zeer gering, zelfs het bestuur van de afdeeling Schagen van den V.-D. Bond was door 2 personen vertegenwoordigd, n.1. door de hee- ren A. de Heer en Jb. de Vries. Na het openingswoord van den voorzitter, den heer A. de Heer, deelde de heer Kooiman mede, dat hij zich in bijzondere mate tot Schagen en omgeving aangetrokken gevoelt, wat hij toeschrijft aan de ja renlange prettige samenwerking met den heer Trap man, als lid van Prov. Staten en ook aan de be langrijke conferenties met en de ondervonden samen werking van het gemeentebestuur van deze gemeente, Tot zijn onderwerp komende, wijst spr. er op, dat rogeeren in crisistijd niet aanlokkelijk, ja buitenge woon moeilijk is. De verschillende maatregelen die getroffen moeten worden, bewerken dat er veel te genstand ontstaat, verschillende particuliere belan gen komen met elkaar in botsing en verzet is dan ook verklaarbaar en vergeeflijk. .Dat de menschen zich in zoo'n tijd eens wat kras uitlaten, neem spr. hen dat ook niet kwalijk. Zelfs de N.S.B. is niet kwalijk te nemen dat zij uitdruk kingen bezigt die veel te ver gaan. Bij de menschen ontstaat licht de neiging om het te probeeren met an deren, die mooie voorspiegelingen doen. Spr.'s oordeel is echter dat wij de huidige regeering moeten houden, omdat we dan kans zullen hebben deze moeilijken tijd door te komen. Immers wat de finantiën van rijk, provincie en ge meenten betreft, heeft de regeering het huisje bij de schuur weten te houden, geen groote leeningschul- clen als 20 jaren terug zijn gemaakt, en dat is van groot belang, als er eenige verbetering in den toe stand mocht komen. .Spr. wijst op de groote moeilijkheden die Mr. Oud ais minister van financiën had te overwinnen, toen hij tweemaal achter elkaar een tekort van f 100 mil- üóen had te dekken en ons land mag zich dan ook gelukkig achten dergelijke regeeringspersonen te hebben. Immers het gaat hier om het behoud van het land, om het keeren van devaluatie, die in België nu reeds zooveel ellende heeft veroorzaakt. Ook brengt spr. graag een eeresaluut aan den lei der van het kabinet, aan Minister Colijn, met wiens maatregelen spr. niet stuk voor stuk accoord gaat, niaar die een buitengewoon krachtige figuur is en wiens werkzaamheden in 's lands belang zijn. Spr. wijst op het groote belang van samenwerking en wou dat ook de S.D.A.P. bij de regeeringspartijen was. En waar spr. dan de hierboven genoemde twee fi guren, de heeren Colijn en Oud ziet, dan moet spr. een woord van protest doen hooren tegen de taal die van de zijde der N.S.B. is te hooren, een taal, waar bij het wordt voorgesteld, alsof wordt aangestuurd- op verrotting van den staat, alsof bestuurders en partijen niets anders nastreven dan eigen belang en het ver- leenen van vriendjesdiensten. En dat alles hoort men van een zijde, die nooit iets heeft gepresteerd. Spr. wijst er b.v. op hoe de wegenaanleg van den heer Mussert zeer bij die in onze provincie ten achter was. En met nadruk wijst de heer Kooiman er op, dat bijv. Mr. Oud veel meer voor zich zelf had kunnen bereiken wanneer hij niet in de politiek was gegaan, als hij niet aan staatkunde had gedaan. Hetzelfde kan spr. ook van zichzelf zeggen, doch met groote liefde heeft hij zich gegeven aan het belang van de provincie. Niet om zichzelfwil heeft spr. dag aan dag gewerkt, maar hij heeft dat gedaan vooral in het be lang van het Noordhollandsche platteland. Uitvoerig schetst hij de groote beteekenis van het geen voor de verbetering van de wegen, voor de volks gezondheid, t.b.c.-bestrijding enz. is gedaan en met klem waarschuwt hij er voor te waken dat wat verkregen is, behouden blijft. Met name dient er voor gezorgd te worden dat de f250.000 die op de provinciale begrooting voor bijdragen in kosten we- genonderhoud aan gemeenten en waterschappen is uitgetrokken, behouden blijft. En als men dan de lijst van de N.S.B. nagaat, dan ziet men daar op staan onbekende menschen en moeten we missen menschen wier hulp we vooral in dezen tijd noodig hebben. Mussert zegt immers zelf dat zijn lijst is samenge steld om te weten te komen hoeveel stemmen op die lijst worden uitgebracht, maar dat het niet de be doeling is dat de N.S.B. aan het eigenlijke provinciaal werk zal meedoen. Als dus Vlekke wordt gekozen, zal deze niet meehelpen aan verbeterden wegenzorg, aan hulp aan land- en tuinbouw, aan de zorg voor volks gezondheid enz. Wij moeten dus afvaardigen menschen die steeds geijverd hebben voor belangrijke zaken als hierboven genoemd, en dat is het geval met alle menschen die op lijst 9, die der V.-D. voorkomen. Na de behandeling van de zaken die de provincie als zorg behoeven, komt spr. aan de rijkszorg en noemt daarbij in de eerste plaats land- en tuinbouw. Toen een landbouwcrisisbegrooting van niet minder dan 200 millioen gulden is behandeld, regende het klachten over de wijze van uitvoering der crisismaat regelen. Spr. erkent dat er inderdaad heel wat te verbeteren valt, maar dat wordt niet bereikt door an dere groepen, die van meet af moeten beginnen en die zonder bestüurservaring zijn. Wel moet er naar ge streefd worden dat het geld komt waar het behoort. Dat op een begrooting van 200 millioen niet meer dan 7Vk millioen voor de arme tuinders is uitgetrokken, is inderdaad ten hemel schreiend. Met alle kracht moet dan ook samengewerkt worden om hier verbete ring in te brengen en in dit verband noemt spr. het R.K. Kamerlid Groen van den Langendijk, die de f4500 als salaris kamerlidmaatschap ten volle waard is, en die alle krachten inspant om verbetering te verkrijgen. Maar ook het boerenbedrijf met zijn kaasprijs van f10.heeft steun noodig. Spr. wijst nogmaals op de wenschelijkheid dat de S.D.A.P. bij de regeeringspartijen was, want spr. heeft de persoonlijke ervaring, dat met menigen SD. op voortreffelijke wijze is samen te.werken. In zijn betoog wijst spr. dan op de proeven die ge nomen zijn met het geven van bijslagen op de loo- nen van arbeiders in tuinbouwbedrijven werkzaam, wijst op het belang de waarde van den grond, wat opbrengst betreft, te handhaven en oordeelt dat dit stelsel daarom behoort te worden uitgebreid. Wat de veel gesmade hoogheemraadschaplasten betreft, deelt spr. mede, dat de oprichting van een hoogheemraadsch. Zuiderkwartier niet kon worden bereikt, omdat de provincies Zuidholland en Utrecht er niet aan wenschten mede te werken. Wat de hef fing van watersnoodlasten betreft, deze heffing zal in 't oog geworden moeten houden, het verdwijnen er van zou tenminste een steentje bijdragen om de vaste lasten te verlagen. Spr. bespreekt vervolgens de regeling van de hy potheek-rechten, daarbij de verzekering gevende, dat de V.-D. fractie ook terdege rekening zal houden met de belangen Van de kleine spaarders. Spr. keert zich eveneens tegen het^ streven naar, versterking van be^ajVenitfg eYi wijs"t:" daarbljop'Me motie die op hot.congres van den Vrijheidsbond werd aangenomen en waarin werd uitgesproken dat zooveel als de finantiën het toelaten, naar verbetering of versterking van bewapening moet worden gestreefd. Spr. hoopt te zijner tijd van de vrijzinnigen in Noordholland te vernemen, dat ze het met die uit spraak niet eens zijn. Eveneens acht spr. het onjuist, om, nu reeds zoo als de Vrijheidsbond doet, te verklaren, dat geleide: lijk tot inkrimping van steun aan land- en tuinbouw moet worden overgegaan. Bij een toestand als thans zullen de V.-D. er juist niet voor terugdeinzen om grootere offers aan 's rijks schatkist voor land- en tuinbouw te vragen. Want het allernoodzakelijkste is: behoud van den bodem, opdat land- en tuinbouw hierop hun bestaan zullen kunnen vinden. Van de gelegenheid om vragen te stellen, maakt de heer J. Glas, St. Maarten, gebruik, die zijn teleurstel ling uitspreekt, dat twee openbare scholen in zijn -*>£' gemeente werden opgeheven. Volstaan had wel kun nen worden met de opheffing van één school. Ook acht spr. verlaging van rente voor de overgenomen R.K. school noodzakelijk. De heer Kooiman zegt, dat z.i. minister Marchant wel wat te vlug te werk is gegaan met de opheffing van openbare scholen. Maar de heer Marchant is een ouwe rot en juist in de allerlaatste dagen is er een zeer bemoedigende mededeeling geweest, n.1. de me dedccling van „De Standaard", dat in het groote be- zuinigingsontwerp zeer aangrijpende maatregelen voorkomen t.a. van verplichte concentratie van bij zonder onderwijs. De V.D. zullen daar ernstig op moeten letten. Wat de rente voor de bijzondere scho len ingevolge de L. O. Wet 1920 betreft, spr. meent dat niet alleen de rente moet worden verlaagd, maar dat ook de eeuwigdurende vergoeding moet verval- IN DIE TIJDEN EEN SOORT MODE OM SCHOLEN TE STICH- TEN. INSTELLINGEN, DIE REEDS MEER VAN VIJF EEU- WEN OUD ZIJN. (Van onzen Engelschen brief schrijver). 30 Maart 1935. ,,'t Grienend schoolkind, dat met boekentasch En held're morgentronie, als een slak, O'ngaarnè, schoolwaarts kruipt," zegt Shakespeare. Ja, 't is werkelijk Shakespeare, en niet Alexander Pope. U kunt het vinden, als U de moeite wilt nemen, in „As You Like It," of, zooals Burgersdijk het vertaalt, in: „Elk Wat Wils". En in een ander stuk, „Romeo et Juliet", laat Shakespeare Romeo zeggen: „De minnaar naar zijn meisje gaat, als schoolknaap van zijn plicht, De minnaar van zijn meisje, naar school met droef gezicht. We mogen Shakespeare niet verantwoordelijk stellen, voor alles, wat zijn karakters in hun rollen zeggen. Toch geven bovenstaande aanhalingen te deuken. Vond Shakespeare domschool-werkelijk zóó onaangenaam, als deze beide gezegden zouden doen vermoeden? Ik geloof het wel. De jeugd van tegenwoordig holt ook nog niet naar school, alsof het verblijf daar een ongekende zaligheid is. Maar de jeugd in Shakes peare's tijd had het heusch heel wat harder dan de onze. Er zijn veel dingen, waarvan we geen verstand hebben. De meesten van ons, bijvoorbeeld, weten niets hoegenaamd van het smidsvak af. De meesten van ons zouden geen koe kunnen melken, laat staan een boerderij besturen. Maar van één ding hebben we allemaal verstand, en dat is van scholen. En dat is geen wonder. Hebben we er niet zes belangrijke jaren van ons leven doorgebracht? Zijn bij verschcidenen die zes eerste jaren niet gevolgd len, want was de wet niet tot stand gekomen, dan zouden de op de bijzondere scholen rustende schulden toch ook geleidelijk zijn afgelost. Spr. weet dat Min. Marchant daar ook op heeft aangedrongen, en het zal goed zijn als ook wij dat doen. Een der aanwezige katholieken waarschuwt den democraten niet op de N.S.B. te stemmen, dat katho Heken N.S.B.ers zouden zijn, ontkent spr., want een van beiden kan men zijn: katholiek of N.S.B.er, doch nimmer beide tegelijk. Spr. noemt de N.S.B.ers daar om huichelaars. De heer Kooiman vraagt, of de heer Vlekke, de lijst aanvoerder der N.S.B. dan geen goed katholiek is. Neen, antwoordt deze spreker, want als hij N.S.B.er is, is hij geen katholiek meer. Met de opwekking op 17 April op lijst 17 te stem men, sluit de Voorzitter de vergadering. door vijf of zes andere? Zouden we dan soms nog niet weten, wat een school is? Er is meer. Als we zoo kort van memorie zouden zijn, dat we onze eigen schooljaren vergeten waren, dan hebben we vaak kinderen, die op dit oogenblik bezig zijn met hun schooljaren kennis te maken, en niet verzuimen ons ruimschoots van die kennis making mee te laten profiteeren. Hoe het ook zij, de meesten van ons zijn in scholen altijd min ot meer (gewoonlijk meer dan min) geïnteresseerd. Als de vrouwen zijn uitgepraat over dén grooten schoonmaak en de dienstboden, en de mannen over vakaangelegenheden en den prijs van sigaren, vloeien vaak de beide conversaties te zamen tot één algemeen gesprek over de school. Het is deze on geveinsde belangstelling, die me or toe brengt eens wat te vertellen over de scholen (in Engeland) in Shakespeare's tijd. U kunt wel aannemen, dat wat van de Engelsche scholen in dien tijd geldt, groo- tendeels ook van de Hollandsche waar geweest zal zijn. De school, die Shakespeare in zijn geboorteplaats, Stratford-upon-Avon, bezocht, was zeer waarschijn lijk de Grammar School. De eerste vraag, die we moeten beantwoorden is deze: Wat is een Grammar School? De New English Dictionary definieert als volgt: Een school, gesticht in de 16e eeuw of vroeger, voor het onderwijs in Latijn. Hieruit volgt, dat alle Gram mar Scholen oude scholen zijn. Wel worden nieuw opgerichte scholen in Engeland meermalen Gram mar School genoemd, maar in werkelijkheid heb ben zij op dezen naam geen recht. Feitelijk waren alle Engelsche scholen, die zoo ontstonden na het jaar 1066 (de verovering van Engeland door Willem den Veroveraar) en vóór, la ten we zeggen het jaar 1650, Grammar Schools. Im mers, al die scholen beoogden één en hetzelfde doel: het leeren van Latijn. De kennis van Latijn was in die tijden de eenige, en voor de meeste leerlingen was het een zeer pijnlijke, weg naar een literatuur, die den naam van literatuur verdiende. De alleroudste Engelsche scholen behoorden bij groote kerken. King's School irf Canterbury, en St Peters's School in York dateeren yan.de 6de ^p 7de eeuw. De volgende beroemde scholen zijn wél "wat jonger,-maac. toch.'dok -nog. van een (formidabele antiquiteit: Winchester, 1382; Eton, 1440; Westminster, 1560; Rugby, 1567; Harrow, 1571. Tusschen de 70 en 80 thans bestaande scholen kunnen met een stamboom te voorschijn komen, die terug gaat tot vóór het jaar 1500. En dat doen onze scholen in Holland, en U en ik, hen gewoonlijk niet na. Het was in die tijden zoo'n soort van mode, om scholen te stichten, wanneer je er de centen voor had. De rijke Londensche kooplieden waren er sterk in. De kruidenier Laurence Sheriff stichtte de school te Rugby, de lakenkoopman Peter Blundell die te Ti- verton, de brouwer Richard Platt de school te Al- denham. De kerk liet zich ook niet onbetuigd, de is stexMs jéAn. „Ja,f zei hij ten slotte. „Ik houd er van aangezien te worden voor hetgeen ik ben. Ik voel niets voor mooie, vleiende woorden, en menschen die eerlijk heid niet kunnen verdragen, moeten zich niet met me inlaten." „Ik ben er van overtuigd dat verschillende men schen op u gesteld zijn", protesteerde Persis. „Eer lijkheid gaat boven alles, nietwaar?" De Admiraal keek haar thans nog strakker aan. Hij wist niet hoe hij dit laatste gezegde moest op nemen. De notaris kwam hem op dat oogenblik fe hulp, terwijl hij de cakeschaal voorhield. „Ja", zei hij langzaam en duidelijk verstaanbaar, „dat is tot op zekere hoogte volkomen juist. Het is evenwel een luxe, die elkeen zich niet kan permitteeren." En Persis lachte. „Ik geloof dat er dan om te be ginnen heel weinig advocaten en notarissen gevon den zouden worden", zei ze. HOOFDSTUK IV. HET BEZOEK. Niettegenstaande Beresford's afwezigheid amu seerde Persis zich over het algemeen genomen toch wel. Ze had het prettige gevoel geestig te worden gevonden en dit was heel wat waard. Ze had altijd geweten dat ze zeer populair kon wezen waar door 4T ETHEL M. DELL het mannen betrof indien ze zich er een weinig moeite voor gaf. Vrouwen achtte ze niet de moeite waard om zich bijster druk over te maken. Het bleek haar duidelijk dat ze de belangstelling van den Admiraal had kunnen opwekken, hetgeen haar heel weinig moeite had gekost. Ze gloorde in wendig van trots, want de oude man was zonder twijfel een vrouwenkenner. Doch per slot van reke ning waren alle mannen tot op zekere hoogte het zelfde. De thee was genuttigd en de heer Morton begon juist over zijn trein te praten, toen een luide kreet en een heftig gebons op de verandadeur de algemee- ne aandacht op dat gedeelte van het vertrek ves tigde. Lady Lucia schrok zelfs heftig, en de Admiraal haastte zich zijn verontschuldigingen over het op treden van zijn neef aan te bieden. Mevrouw Vane stond op. „Ik geloof dat de veran dadeur gesloten is", zei ze glimlachend. Persis was haar evenwel voor. „Laat u mij maar even open doen", verzocht ze. „Wie heeft hij bij zich? Oh, het is Joan." Er kwam een ondeugende schittering in de oogen van den Admiraal toen hij de uitdrukking van haar stem hoorde. Hij wist thans iets wat hij al geruimen tijd had willen ontdekken. Ze maakte de deur open en de twee die buiten stonden traden binnen. „We zitten onder de mod der", gaf Joan al dadelijk te kennen. Ze was groot en slank, en had een lichtbruin ge tint, intelligent gezichtje, dat nimmer aanspraak op schoonheid kon maken. Haar oogen waren echter bijzonder mooi: eerlijk, groote, bruine oogen, die iemand onversaagd aanzagen. Ze deed aan een jon ge, kalme onbevreesde Juno denken, zooals ze daar stond. „We moesten eigenlijk niet .binnenkomen", zei ze. „We zijn zoo vuil." Mevrouw Vane liep op Joan toe en kuste haar. Ze was op haar rustige wijze altijd op het meisje ge steld geweest. „Kom binnen, kindje. Ik vind het heel prettig je weer eens te zien", noodigde ze uit Beresford volgde Joan op de hielen en sloeg zijn rechterarm om den hals van zijn moeder heen. „En is u niet blij mij weer te zien, chérie?' vroeg hij glimlachend. „Beste jongen, wees kalm," zei ze met een vagen glimlach. „We hebben bezoek." „Zoo!" riep Beresford uit. Hij wendde zich tot Lady Lucia en gaf haar een handkus. Een knappe, breedgeschouderde jonge man van twintig jaar, met bruin haar en grijze oogen, stralend van gezond heid. Niet groot, doch goed geproportionneerd en zich met het grootste gemak bewegend. Hij lachte op een wijze dat de oude muren van „Lacy Denham" er van moesten dreunen, veronderstelde de Admi raal. Na Lady Lucia begroet te hebben richtte hij zich tot haar dochter. „En hoe maakt de bekoorlijke Per sis het? Wel bedankt dat je de deur voor ons ge opend hebt. De dappere menschen waardeeren het ten ieerste door een schoone vrouw binnengelaten te worden." Ze hief haar kinnetje uitdagend in de hoogte. Klaarblijkelijk was hij in een plagerige, spottende stemming. „Groote goedheid!" riep Beresford uit. „Wat is er met je gezicht gebeurd?" Persis liet èen zachten kreet hooren, evenals Lady Lucia. Beresford legde zijn handen op haar schou ders en keerde haar gezicht naar het licht. „Je bent voor je heele leven mismaakt", verklaarde hij. „Berry!" protesteerde zijn moeder. „Beresford, gedraag je behoorlijk", beval de Ad miraal kortaf. De jonge man schonk evenwel geen aandacht aan die waarschuwingen. Hij keek het jonge meisje met een plagende uitdrukking in zijn oogen aan. „Doet het pijn?" vroeg hij, terwijl hij met zijn vin ger over de roode plek streek. „Oh, het is heel ernstig. Waarom heb je niet een dokter laten ko men?" En toen barstte Persis ineens woedend los: „Dus jij hebt het gedaan? Jij?" „Wét heb ik misdreven?" vroeg de jongenman lachend. Ze ging een paar stappen achteruit en nam hem trillend van woede op. „Jij hebt die catapult of wat het dan ook was op me afgeschoten?" „Beste kind, ik bezit een dergelijk voorwerp niet" protesteerde hij, terwijl hij groote, onschuldige oogen opzette. „Zoodra oom Ned me met vuurwapenen ver trouwde, heb ik alle namaakartikelen laten varen. Het is me dus een raadsel waarom ik er van be schuldigd word, je die wond te hebben toegebracht. Hoe gebeurde het? En waar was je? Ik veronderstel dat de een of andere strooper het deed. Harbin zegt dat er ettelijke in de buurt rondloopen." „Natuurlijk was het geen strooper," zei Persis heftig. „Jij of Sally zat in een boschje verborgen en schoot dat ding af." „Wel bedankt voor je vriendelijkheid mij er niet bij te betrekken," zei Joan. „Je kunt er echter bijna niets van zien. Hij plaagt je maar een beetje." Hoewel er een eenigszins minachtende klank in haar stem lag, was deze toch ook niet van vriende lijkheid ontbloot. Het was duidelijk merkbaar dat ze haar stiefzuster op de een of andere manier wilde troosten. Persis was dan ook ineens gerustgesteld. De Admiraal echter niet! Eensklaps voegde hij zich bij hen en zei op strengen toon: „Ik moet nu precies weten hoe de zaak in elkaar zit. Wat is er gebeurd, juffrouw Persis? Ga zitten en vertel het me." „Oh, laten we er toch alsjeblieft geen rechtsver- hoor van maken", verzocht Lady Lucia. „Het was een kleinigheid en de gevolgen zijn allerminst ern stig. Dat ziet u zelf toch wel." De Admiraal zag Persis aan, die op haar verlei delijkste manier glimlachte. „Het is al weer voor bij", zei ze. „Laten we er niet meer over praten. Het was maar een grapje." „Ik duld niet dat mijn neef dergelijke grapjes uit haalt, verklaarde de oude man. „Zonder twijfel heeft hij het gedaan, of hij weet er tenminste alles van af. Beresford, wat heb je te beweren?" „Als u me vertelt waarvan ik beschuldigd word dan kan ik u antwoorden," zei Beresford eenigszins uit de hoogte. Persis haastte zich weer iets in het midden te brengen. Haar verlangen de schuldige te treffen was eensklaps geheel verdwenen. „Oh, het is wer kelijk niets. Praat er toch niet meer over. Ik kan het niet verdragen." De Admiraal keek haar nog eens onderzoekend aan en gaf daarna toe. „Als die kwajongen nog eens streken mocht uithalen, laat het me dan dadelijk weten," zei hij ondeugend lachend. „En dan krijgt hij een flink pak rammel", lachte Beresford op zijn beurt. „Moeder geeft U me alsje blieft een kopje slappe thee. Anders worden mijn ze nuwen me soms de baas." Joan lachte, een prettig, vriendelijk geluid, en hierdoor leek de spanning ineens geheel verbroken te wezen. „Idioot die je bent. Houd op met dien onzin, Berry. Wat zegt U er van Admiraal? We heb ben den geheelen dag geen vos gezien." De Admiraal wendde zich tot haar. Hij was even als zijn nicht bijzonder op Joan gesteld. „De hor»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 21