Rede van liet
Engelsche scholen in
Shakespeare's tijd.
evemq entsmuren
Zaterdag 6 April 1935.
SCHAGER COURANT.
Zesde Blad. No. 9695
REGÈËREN IN CRISISTIJD.
HONIG'S SOEP/
Schagen.
Over 'dit onderwerp sprak Donderdag in „Cérès", de
heer D. Kooiman, lid van de Tweede Kamer.
De belangstelling was zeer gering, zelfs het bestuur
van de afdeeling Schagen van den V.-D. Bond was
door 2 personen vertegenwoordigd, n.1. door de hee-
ren A. de Heer en Jb. de Vries.
Na het openingswoord van den voorzitter, den heer
A. de Heer, deelde de heer Kooiman mede, dat hij
zich in bijzondere mate tot Schagen en omgeving
aangetrokken gevoelt, wat hij toeschrijft aan de ja
renlange prettige samenwerking met den heer Trap
man, als lid van Prov. Staten en ook aan de be
langrijke conferenties met en de ondervonden samen
werking van het gemeentebestuur van deze gemeente,
Tot zijn onderwerp komende, wijst spr. er op, dat
rogeeren in crisistijd niet aanlokkelijk, ja buitenge
woon moeilijk is. De verschillende maatregelen die
getroffen moeten worden, bewerken dat er veel te
genstand ontstaat, verschillende particuliere belan
gen komen met elkaar in botsing en verzet is dan ook
verklaarbaar en vergeeflijk.
.Dat de menschen zich in zoo'n tijd eens wat kras
uitlaten, neem spr. hen dat ook niet kwalijk. Zelfs
de N.S.B. is niet kwalijk te nemen dat zij uitdruk
kingen bezigt die veel te ver gaan. Bij de menschen
ontstaat licht de neiging om het te probeeren met an
deren, die mooie voorspiegelingen doen.
Spr.'s oordeel is echter dat wij de huidige regeering
moeten houden, omdat we dan kans zullen hebben
deze moeilijken tijd door te komen.
Immers wat de finantiën van rijk, provincie en ge
meenten betreft, heeft de regeering het huisje bij de
schuur weten te houden, geen groote leeningschul-
clen als 20 jaren terug zijn gemaakt, en dat is van
groot belang, als er eenige verbetering in den toe
stand mocht komen.
.Spr. wijst op de groote moeilijkheden die Mr. Oud
ais minister van financiën had te overwinnen, toen
hij tweemaal achter elkaar een tekort van f 100 mil-
üóen had te dekken en ons land mag zich dan ook
gelukkig achten dergelijke regeeringspersonen te
hebben. Immers het gaat hier om het behoud van het
land, om het keeren van devaluatie, die in België nu
reeds zooveel ellende heeft veroorzaakt.
Ook brengt spr. graag een eeresaluut aan den lei
der van het kabinet, aan Minister Colijn, met wiens
maatregelen spr. niet stuk voor stuk accoord gaat,
niaar die een buitengewoon krachtige figuur is en
wiens werkzaamheden in 's lands belang zijn. Spr.
wijst op het groote belang van samenwerking en
wou dat ook de S.D.A.P. bij de regeeringspartijen
was.
En waar spr. dan de hierboven genoemde twee fi
guren, de heeren Colijn en Oud ziet, dan moet spr.
een woord van protest doen hooren tegen de taal die
van de zijde der N.S.B. is te hooren, een taal, waar
bij het wordt voorgesteld, alsof wordt aangestuurd- op
verrotting van den staat, alsof bestuurders en partijen
niets anders nastreven dan eigen belang en het ver-
leenen van vriendjesdiensten. En dat alles hoort men
van een zijde, die nooit iets heeft gepresteerd. Spr.
wijst er b.v. op hoe de wegenaanleg van den heer
Mussert zeer bij die in onze provincie ten achter was.
En met nadruk wijst de heer Kooiman er op, dat
bijv. Mr. Oud veel meer voor zich zelf had kunnen
bereiken wanneer hij niet in de politiek was gegaan,
als hij niet aan staatkunde had gedaan. Hetzelfde
kan spr. ook van zichzelf zeggen, doch met groote
liefde heeft hij zich gegeven aan het belang van de
provincie. Niet om zichzelfwil heeft spr. dag aan dag
gewerkt, maar hij heeft dat gedaan vooral in het be
lang van het Noordhollandsche platteland.
Uitvoerig schetst hij de groote beteekenis van het
geen voor de verbetering van de wegen, voor de volks
gezondheid, t.b.c.-bestrijding enz. is gedaan en met
klem waarschuwt hij er voor te waken dat
wat verkregen is, behouden blijft. Met name dient
er voor gezorgd te worden dat de f250.000 die op de
provinciale begrooting voor bijdragen in kosten we-
genonderhoud aan gemeenten en waterschappen is
uitgetrokken, behouden blijft.
En als men dan de lijst van de N.S.B. nagaat, dan
ziet men daar op staan onbekende menschen en
moeten we missen menschen wier hulp we vooral
in dezen tijd noodig hebben.
Mussert zegt immers zelf dat zijn lijst is samenge
steld om te weten te komen hoeveel stemmen op die
lijst worden uitgebracht, maar dat het niet de be
doeling is dat de N.S.B. aan het eigenlijke provinciaal
werk zal meedoen. Als dus Vlekke wordt gekozen, zal
deze niet meehelpen aan verbeterden wegenzorg, aan
hulp aan land- en tuinbouw, aan de zorg voor volks
gezondheid enz.
Wij moeten dus afvaardigen menschen die steeds
geijverd hebben voor belangrijke zaken als hierboven
genoemd, en dat is het geval met alle menschen die
op lijst 9, die der V.-D. voorkomen.
Na de behandeling van de zaken die de provincie
als zorg behoeven, komt spr. aan de rijkszorg en
noemt daarbij in de eerste plaats land- en tuinbouw.
Toen een landbouwcrisisbegrooting van niet minder
dan 200 millioen gulden is behandeld, regende het
klachten over de wijze van uitvoering der crisismaat
regelen. Spr. erkent dat er inderdaad heel wat te
verbeteren valt, maar dat wordt niet bereikt door an
dere groepen, die van meet af moeten beginnen en die
zonder bestüurservaring zijn. Wel moet er naar ge
streefd worden dat het geld komt waar het behoort.
Dat op een begrooting van 200 millioen niet meer dan
7Vk millioen voor de arme tuinders is uitgetrokken,
is inderdaad ten hemel schreiend. Met alle kracht
moet dan ook samengewerkt worden om hier verbete
ring in te brengen en in dit verband noemt spr. het
R.K. Kamerlid Groen van den Langendijk, die de
f4500 als salaris kamerlidmaatschap ten volle waard
is, en die alle krachten inspant om verbetering te
verkrijgen.
Maar ook het boerenbedrijf met zijn kaasprijs van
f10.heeft steun noodig.
Spr. wijst nogmaals op de wenschelijkheid dat de
S.D.A.P. bij de regeeringspartijen was, want spr. heeft
de persoonlijke ervaring, dat met menigen SD. op
voortreffelijke wijze is samen te.werken.
In zijn betoog wijst spr. dan op de proeven die ge
nomen zijn met het geven van bijslagen op de loo-
nen van arbeiders in tuinbouwbedrijven werkzaam,
wijst op het belang de waarde van den grond, wat
opbrengst betreft, te handhaven en oordeelt dat dit
stelsel daarom behoort te worden uitgebreid.
Wat de veel gesmade hoogheemraadschaplasten
betreft, deelt spr. mede, dat de oprichting van een
hoogheemraadsch. Zuiderkwartier niet kon worden
bereikt, omdat de provincies Zuidholland en Utrecht
er niet aan wenschten mede te werken. Wat de hef
fing van watersnoodlasten betreft, deze heffing zal
in 't oog geworden moeten houden, het verdwijnen er
van zou tenminste een steentje bijdragen om de vaste
lasten te verlagen.
Spr. bespreekt vervolgens de regeling van de hy
potheek-rechten, daarbij de verzekering gevende, dat
de V.-D. fractie ook terdege rekening zal houden met
de belangen Van de kleine spaarders.
Spr. keert zich eveneens tegen het^ streven naar,
versterking van be^ajVenitfg eYi wijs"t:" daarbljop'Me
motie die op hot.congres van den Vrijheidsbond werd
aangenomen en waarin werd uitgesproken dat zooveel
als de finantiën het toelaten, naar verbetering of
versterking van bewapening moet worden gestreefd.
Spr. hoopt te zijner tijd van de vrijzinnigen in
Noordholland te vernemen, dat ze het met die uit
spraak niet eens zijn.
Eveneens acht spr. het onjuist, om, nu reeds zoo
als de Vrijheidsbond doet, te verklaren, dat geleide:
lijk tot inkrimping van steun aan land- en tuinbouw
moet worden overgegaan. Bij een toestand als thans
zullen de V.-D. er juist niet voor terugdeinzen om
grootere offers aan 's rijks schatkist voor land- en
tuinbouw te vragen. Want het allernoodzakelijkste is:
behoud van den bodem, opdat land- en tuinbouw
hierop hun bestaan zullen kunnen vinden.
Van de gelegenheid om vragen te stellen, maakt de
heer J. Glas, St. Maarten, gebruik, die zijn teleurstel
ling uitspreekt, dat twee openbare scholen in zijn
-*>£'
gemeente werden opgeheven. Volstaan had wel kun
nen worden met de opheffing van één school. Ook
acht spr. verlaging van rente voor de overgenomen
R.K. school noodzakelijk.
De heer Kooiman zegt, dat z.i. minister Marchant
wel wat te vlug te werk is gegaan met de opheffing
van openbare scholen. Maar de heer Marchant is een
ouwe rot en juist in de allerlaatste dagen is er een
zeer bemoedigende mededeeling geweest, n.1. de me
dedccling van „De Standaard", dat in het groote be-
zuinigingsontwerp zeer aangrijpende maatregelen
voorkomen t.a. van verplichte concentratie van bij
zonder onderwijs. De V.D. zullen daar ernstig op
moeten letten. Wat de rente voor de bijzondere scho
len ingevolge de L. O. Wet 1920 betreft, spr. meent
dat niet alleen de rente moet worden verlaagd, maar
dat ook de eeuwigdurende vergoeding moet verval-
IN DIE TIJDEN EEN SOORT
MODE OM SCHOLEN TE STICH-
TEN. INSTELLINGEN, DIE
REEDS MEER VAN VIJF EEU-
WEN OUD ZIJN.
(Van onzen Engelschen brief schrijver).
30 Maart 1935.
,,'t Grienend schoolkind, dat met boekentasch
En held're morgentronie, als een slak,
O'ngaarnè, schoolwaarts kruipt,"
zegt Shakespeare. Ja, 't is werkelijk Shakespeare, en
niet Alexander Pope. U kunt het vinden, als U de
moeite wilt nemen, in „As You Like It," of, zooals
Burgersdijk het vertaalt, in: „Elk Wat Wils".
En in een ander stuk, „Romeo et Juliet", laat
Shakespeare Romeo zeggen:
„De minnaar naar zijn meisje gaat,
als schoolknaap van zijn plicht,
De minnaar van zijn meisje,
naar school met droef gezicht.
We mogen Shakespeare niet verantwoordelijk
stellen, voor alles, wat zijn karakters in hun rollen
zeggen. Toch geven bovenstaande aanhalingen te
deuken. Vond Shakespeare domschool-werkelijk zóó
onaangenaam, als deze beide gezegden zouden doen
vermoeden?
Ik geloof het wel. De jeugd van tegenwoordig holt
ook nog niet naar school, alsof het verblijf daar een
ongekende zaligheid is. Maar de jeugd in Shakes
peare's tijd had het heusch heel wat harder dan de
onze.
Er zijn veel dingen, waarvan we geen verstand
hebben. De meesten van ons, bijvoorbeeld, weten
niets hoegenaamd van het smidsvak af. De meesten
van ons zouden geen koe kunnen melken, laat staan
een boerderij besturen. Maar van één ding hebben
we allemaal verstand, en dat is van scholen.
En dat is geen wonder. Hebben we er niet zes
belangrijke jaren van ons leven doorgebracht? Zijn
bij verschcidenen die zes eerste jaren niet gevolgd
len, want was de wet niet tot stand gekomen, dan
zouden de op de bijzondere scholen rustende schulden
toch ook geleidelijk zijn afgelost. Spr. weet dat Min.
Marchant daar ook op heeft aangedrongen, en het
zal goed zijn als ook wij dat doen.
Een der aanwezige katholieken waarschuwt den
democraten niet op de N.S.B. te stemmen, dat katho
Heken N.S.B.ers zouden zijn, ontkent spr., want een
van beiden kan men zijn: katholiek of N.S.B.er, doch
nimmer beide tegelijk. Spr. noemt de N.S.B.ers daar
om huichelaars.
De heer Kooiman vraagt, of de heer Vlekke, de lijst
aanvoerder der N.S.B. dan geen goed katholiek is.
Neen, antwoordt deze spreker, want als hij N.S.B.er
is, is hij geen katholiek meer.
Met de opwekking op 17 April op lijst 17 te stem
men, sluit de Voorzitter de vergadering.
door vijf of zes andere? Zouden we dan soms nog
niet weten, wat een school is?
Er is meer. Als we zoo kort van memorie zouden
zijn, dat we onze eigen schooljaren vergeten waren,
dan hebben we vaak kinderen, die op dit oogenblik
bezig zijn met hun schooljaren kennis te maken, en
niet verzuimen ons ruimschoots van die kennis
making mee te laten profiteeren. Hoe het ook zij,
de meesten van ons zijn in scholen altijd min ot
meer (gewoonlijk meer dan min) geïnteresseerd.
Als de vrouwen zijn uitgepraat over dén grooten
schoonmaak en de dienstboden, en de mannen over
vakaangelegenheden en den prijs van sigaren,
vloeien vaak de beide conversaties te zamen tot één
algemeen gesprek over de school. Het is deze on
geveinsde belangstelling, die me or toe brengt eens
wat te vertellen over de scholen (in Engeland) in
Shakespeare's tijd. U kunt wel aannemen, dat wat
van de Engelsche scholen in dien tijd geldt, groo-
tendeels ook van de Hollandsche waar geweest zal
zijn.
De school, die Shakespeare in zijn geboorteplaats,
Stratford-upon-Avon, bezocht, was zeer waarschijn
lijk de Grammar School. De eerste vraag, die we
moeten beantwoorden is deze: Wat is een Grammar
School?
De New English Dictionary definieert als volgt:
Een school, gesticht in de 16e eeuw of vroeger, voor
het onderwijs in Latijn. Hieruit volgt, dat alle Gram
mar Scholen oude scholen zijn. Wel worden nieuw
opgerichte scholen in Engeland meermalen Gram
mar School genoemd, maar in werkelijkheid heb
ben zij op dezen naam geen recht.
Feitelijk waren alle Engelsche scholen, die zoo
ontstonden na het jaar 1066 (de verovering van
Engeland door Willem den Veroveraar) en vóór, la
ten we zeggen het jaar 1650, Grammar Schools. Im
mers, al die scholen beoogden één en hetzelfde doel:
het leeren van Latijn. De kennis van Latijn was in
die tijden de eenige, en voor de meeste leerlingen
was het een zeer pijnlijke, weg naar een literatuur,
die den naam van literatuur verdiende.
De alleroudste Engelsche scholen behoorden bij
groote kerken. King's School irf Canterbury, en St
Peters's School in York dateeren yan.de 6de ^p 7de
eeuw. De volgende beroemde scholen zijn wél "wat
jonger,-maac. toch.'dok -nog. van een (formidabele
antiquiteit:
Winchester, 1382; Eton, 1440; Westminster, 1560;
Rugby, 1567; Harrow, 1571. Tusschen de 70 en 80
thans bestaande scholen kunnen met een stamboom
te voorschijn komen, die terug gaat tot vóór het
jaar 1500. En dat doen onze scholen in Holland, en
U en ik, hen gewoonlijk niet na.
Het was in die tijden zoo'n soort van mode, om
scholen te stichten, wanneer je er de centen voor had.
De rijke Londensche kooplieden waren er sterk in.
De kruidenier Laurence Sheriff stichtte de school te
Rugby, de lakenkoopman Peter Blundell die te Ti-
verton, de brouwer Richard Platt de school te Al-
denham. De kerk liet zich ook niet onbetuigd, de
is stexMs jéAn.
„Ja,f zei hij ten slotte. „Ik houd er van aangezien
te worden voor hetgeen ik ben. Ik voel niets voor
mooie, vleiende woorden, en menschen die eerlijk
heid niet kunnen verdragen, moeten zich niet met
me inlaten."
„Ik ben er van overtuigd dat verschillende men
schen op u gesteld zijn", protesteerde Persis. „Eer
lijkheid gaat boven alles, nietwaar?"
De Admiraal keek haar thans nog strakker aan.
Hij wist niet hoe hij dit laatste gezegde moest op
nemen.
De notaris kwam hem op dat oogenblik fe hulp,
terwijl hij de cakeschaal voorhield. „Ja", zei hij
langzaam en duidelijk verstaanbaar, „dat is tot op
zekere hoogte volkomen juist. Het is evenwel een
luxe, die elkeen zich niet kan permitteeren."
En Persis lachte. „Ik geloof dat er dan om te be
ginnen heel weinig advocaten en notarissen gevon
den zouden worden", zei ze.
HOOFDSTUK IV.
HET BEZOEK.
Niettegenstaande Beresford's afwezigheid amu
seerde Persis zich over het algemeen genomen toch
wel. Ze had het prettige gevoel geestig te worden
gevonden en dit was heel wat waard. Ze had altijd
geweten dat ze zeer populair kon wezen waar
door 4T ETHEL M. DELL
het mannen betrof indien ze zich er een weinig
moeite voor gaf. Vrouwen achtte ze niet de moeite
waard om zich bijster druk over te maken.
Het bleek haar duidelijk dat ze de belangstelling
van den Admiraal had kunnen opwekken, hetgeen
haar heel weinig moeite had gekost. Ze gloorde in
wendig van trots, want de oude man was zonder
twijfel een vrouwenkenner. Doch per slot van reke
ning waren alle mannen tot op zekere hoogte het
zelfde.
De thee was genuttigd en de heer Morton begon
juist over zijn trein te praten, toen een luide kreet
en een heftig gebons op de verandadeur de algemee-
ne aandacht op dat gedeelte van het vertrek ves
tigde. Lady Lucia schrok zelfs heftig, en de Admiraal
haastte zich zijn verontschuldigingen over het op
treden van zijn neef aan te bieden.
Mevrouw Vane stond op. „Ik geloof dat de veran
dadeur gesloten is", zei ze glimlachend.
Persis was haar evenwel voor. „Laat u mij maar
even open doen", verzocht ze. „Wie heeft hij bij zich?
Oh, het is Joan."
Er kwam een ondeugende schittering in de oogen
van den Admiraal toen hij de uitdrukking van haar
stem hoorde. Hij wist thans iets wat hij al geruimen
tijd had willen ontdekken.
Ze maakte de deur open en de twee die buiten
stonden traden binnen. „We zitten onder de mod
der", gaf Joan al dadelijk te kennen.
Ze was groot en slank, en had een lichtbruin ge
tint, intelligent gezichtje, dat nimmer aanspraak
op schoonheid kon maken. Haar oogen waren echter
bijzonder mooi: eerlijk, groote, bruine oogen, die
iemand onversaagd aanzagen. Ze deed aan een jon
ge, kalme onbevreesde Juno denken, zooals ze daar
stond.
„We moesten eigenlijk niet .binnenkomen", zei ze.
„We zijn zoo vuil."
Mevrouw Vane liep op Joan toe en kuste haar. Ze
was op haar rustige wijze altijd op het meisje ge
steld geweest.
„Kom binnen, kindje. Ik vind het heel prettig je
weer eens te zien", noodigde ze uit
Beresford volgde Joan op de hielen en sloeg zijn
rechterarm om den hals van zijn moeder heen. „En
is u niet blij mij weer te zien, chérie?' vroeg hij
glimlachend.
„Beste jongen, wees kalm," zei ze met een vagen
glimlach. „We hebben bezoek."
„Zoo!" riep Beresford uit. Hij wendde zich tot
Lady Lucia en gaf haar een handkus. Een knappe,
breedgeschouderde jonge man van twintig jaar, met
bruin haar en grijze oogen, stralend van gezond
heid. Niet groot, doch goed geproportionneerd en zich
met het grootste gemak bewegend. Hij lachte op
een wijze dat de oude muren van „Lacy Denham"
er van moesten dreunen, veronderstelde de Admi
raal.
Na Lady Lucia begroet te hebben richtte hij zich
tot haar dochter. „En hoe maakt de bekoorlijke Per
sis het? Wel bedankt dat je de deur voor ons ge
opend hebt. De dappere menschen waardeeren het
ten ieerste door een schoone vrouw binnengelaten te
worden."
Ze hief haar kinnetje uitdagend in de hoogte.
Klaarblijkelijk was hij in een plagerige, spottende
stemming.
„Groote goedheid!" riep Beresford uit. „Wat is er
met je gezicht gebeurd?"
Persis liet èen zachten kreet hooren, evenals Lady
Lucia. Beresford legde zijn handen op haar schou
ders en keerde haar gezicht naar het licht. „Je bent
voor je heele leven mismaakt", verklaarde hij.
„Berry!" protesteerde zijn moeder.
„Beresford, gedraag je behoorlijk", beval de Ad
miraal kortaf.
De jonge man schonk evenwel geen aandacht aan
die waarschuwingen. Hij keek het jonge meisje met
een plagende uitdrukking in zijn oogen aan.
„Doet het pijn?" vroeg hij, terwijl hij met zijn vin
ger over de roode plek streek. „Oh, het is heel
ernstig. Waarom heb je niet een dokter laten ko
men?"
En toen barstte Persis ineens woedend los: „Dus
jij hebt het gedaan? Jij?"
„Wét heb ik misdreven?" vroeg de jongenman
lachend.
Ze ging een paar stappen achteruit en nam hem
trillend van woede op. „Jij hebt die catapult of wat
het dan ook was op me afgeschoten?"
„Beste kind, ik bezit een dergelijk voorwerp niet"
protesteerde hij, terwijl hij groote, onschuldige oogen
opzette. „Zoodra oom Ned me met vuurwapenen ver
trouwde, heb ik alle namaakartikelen laten varen.
Het is me dus een raadsel waarom ik er van be
schuldigd word, je die wond te hebben toegebracht.
Hoe gebeurde het? En waar was je? Ik veronderstel
dat de een of andere strooper het deed. Harbin zegt
dat er ettelijke in de buurt rondloopen."
„Natuurlijk was het geen strooper," zei Persis
heftig. „Jij of Sally zat in een boschje verborgen en
schoot dat ding af."
„Wel bedankt voor je vriendelijkheid mij er niet
bij te betrekken," zei Joan. „Je kunt er echter bijna
niets van zien. Hij plaagt je maar een beetje."
Hoewel er een eenigszins minachtende klank in
haar stem lag, was deze toch ook niet van vriende
lijkheid ontbloot. Het was duidelijk merkbaar dat
ze haar stiefzuster op de een of andere manier wilde
troosten. Persis was dan ook ineens gerustgesteld.
De Admiraal echter niet! Eensklaps voegde hij zich
bij hen en zei op strengen toon:
„Ik moet nu precies weten hoe de zaak in elkaar
zit. Wat is er gebeurd, juffrouw Persis? Ga zitten en
vertel het me."
„Oh, laten we er toch alsjeblieft geen rechtsver-
hoor van maken", verzocht Lady Lucia. „Het was
een kleinigheid en de gevolgen zijn allerminst ern
stig. Dat ziet u zelf toch wel."
De Admiraal zag Persis aan, die op haar verlei
delijkste manier glimlachte. „Het is al weer voor
bij", zei ze. „Laten we er niet meer over praten. Het
was maar een grapje."
„Ik duld niet dat mijn neef dergelijke grapjes uit
haalt, verklaarde de oude man. „Zonder twijfel
heeft hij het gedaan, of hij weet er tenminste alles
van af. Beresford, wat heb je te beweren?"
„Als u me vertelt waarvan ik beschuldigd word
dan kan ik u antwoorden," zei Beresford eenigszins
uit de hoogte.
Persis haastte zich weer iets in het midden te
brengen. Haar verlangen de schuldige te treffen
was eensklaps geheel verdwenen. „Oh, het is wer
kelijk niets. Praat er toch niet meer over. Ik kan
het niet verdragen."
De Admiraal keek haar nog eens onderzoekend
aan en gaf daarna toe. „Als die kwajongen nog eens
streken mocht uithalen, laat het me dan dadelijk
weten," zei hij ondeugend lachend.
„En dan krijgt hij een flink pak rammel", lachte
Beresford op zijn beurt. „Moeder geeft U me alsje
blieft een kopje slappe thee. Anders worden mijn ze
nuwen me soms de baas."
Joan lachte, een prettig, vriendelijk geluid, en
hierdoor leek de spanning ineens geheel verbroken
te wezen. „Idioot die je bent. Houd op met dien
onzin, Berry. Wat zegt U er van Admiraal? We heb
ben den geheelen dag geen vos gezien."
De Admiraal wendde zich tot haar. Hij was even
als zijn nicht bijzonder op Joan gesteld. „De hor»