Het onderwijs in den tijd
van Siiakespeare.
De B
rabantsche
Brief
tvuitqemsmurett
van D
Zaterdag 4 Mei 1935.
SCHAGER COURANT.
Vijfcfe bied. Mo. 97*4
WAT EEN ENGELSCHE SCHOOL
JONGEN TE LEEREN KREEG.
LATIJN DE HOOFDZAAK; AL
HET ANDERE WAS MINDER
WAARDIG. „ALS JE MORGEN
JE LES NIET KENT, KRIJG JE
EEN PAK SLAA.GI"
(Van onzen Engelsehen Briefschrijver.)
27 April 1935.
IK zon U vertellen, zoo eindigde ik mijn vori-
gcn brief, wat de Engelsche schooljongen ten
tijde van Shakespeare te leeren kreeg. Welnu,
zijn allereerste bezigheid was zijn Latijnsehe gram
matica uit het hoofd te loeren.
Er was maar één grammatica in die dagen. Dat
was een geluk voor 'die leerlingen, die om een of
andere reden van school moesten verwisselen. In
1542 stelde Koning Hendrik VIII bij proclamatie
vast, dat op alle scholen in het koninkrijk de Latijn
sehe grammatica van William Lily gebruikt moest
worden. Alle andere werden verboden.
Lily's grammatica was geen omvangrijk werk, zoo
op het eerste gezicht. Maar ze was klein gedrukt,
en in de 200 bladzijden, die ze bevatte, stond zooveel
nuttige kennis van de Latijnsehe taal bijeen geperst,
dat de gemiddelde schooljongen er twee a drie jaar
lang tranen over stortte, voor hij den inhoud tot zijn
eigendom had gemaakt.
De meesters van de Latijnsehe scholen waren niet
tevreden, als hun leerlingen alleen een theoretische
kennis van het Latijn bezaten. Zij stonden er op, dat
do jongens de taal konden spreken. Daarom was het
op school strikt verboden, een woord Engelsch te
spreken. Tijdens de lessen niet alleen, maar ook op
de speelplaats mocht niets anders dan Latijn gespro
ken worden. Om er op toe te zien dat hiermee niet
de hand werd gelicht, werden twee jongens aange
steld, die elk geval van Engelsch spreken moesten
rapporteeren. En om te zorgen, dat de controleurs
hun plicht vervulden, stelde de meester nog weer
een hoofd-controleur aan, die tekortkomingen van
de controleurs moest rapporteeren.
Na Latijn kwam Grieksch, maar tot het midden
van de 16de eeuw bleef dit een zeldzaam leervak op
de scholen. Tusschen 1550 en 1600 werd het op slechts
13 scholen onderwezen.
Hebreeuwsch was nog zeldzamer dan Grieksch.
Slechts 4 scholen onderwezen het. Eén daarvan,
Westminster, waagde zich zelfs daarbij nog aan het
Arabisch.
Nog twee vakken bleven over, beide verschoppe
lingen: rekenen en schrijven. Als, en het kwam lang
niet altijd voor, rekenen werd onderwezen, moest
het zich met een laatste half uurtje op het eind van
den middag vergenoegen. Noch de meesters, noch
de jongens stelden er eenig belang in. Het gevolg was,
dat het herhaaldelijk voorkwam, dat ieerlingen zóó
onwetend waren op dit gebied, dat ze moeite hadden
een zeker bladzij in hun boek op te zoeken, omdat ze
de getallen niet konden lezen.
Met schrijven was het niet veel beter. Verscheidene
meesters vonden het beneden hun waardigheid zoo
iets te onderwijzen. In de groote steden werden
daarom de jongens na afloop van den schooltijd wel
naar een schrijfmeester gezonden, In de kleinere
plaatsen vergenoegde men zich met een rondreizen-
den schrijfmeester, die een maand of zes weken op
Je school bleef. Maar jongens en meesters waren
blij, als hij weer vertrok, zoodat voor een volgende
periode van elf maanden weer de volle aandacht
aan Lily en zijn grammatica besteed kon worclen.
De dag was anders lang genoeg, om er zoo nu en
dan eens een half uurtje af te nemen voor iets an
ders, zouden wij zeggen. De gewone schooluren wa
ren van 6 tot 11 in den morgen ('s winters van 7 tot
11), en van 1 tot 5 of 6 in den middag. Een totaal
cïus van 8, 9 of 10 uur per dag. Om 9 uur was ei
cr-n pauze van een kwartier om het van huis mee
genomen ontbijt <jp te eten, en 's middags was er een
pauze van een kwartier om 3 uur. De jongen, die het
in zijn hoofd kreeg, om de lange dagtaak iets te be
korten, door te laat te komen, kon rekenen op een
stevig pak slaag. Goedhartige vaders gaven dan nog
wel eens verlof aan hun te laat opgestane zoons om
meester voor den volgenden dag te eten te vragen.
Dat spaarde gewoonlijk een pak slaag uit.
Het gewone aantal vacanties bedroeg drie per jaar:
met Kerstmis, Paasch en Pinkster. Enkele scholen
hadden daarbij nog een vacantie in den herfst. Ge
middeld was het aantal vacantiedagen 40 a 50.
En bovendien kwam er nog wel eens een extratje
bij deze vast vacanties. De heiligendagen bijvoorbeeld
waren altijd vrij. Als er kermis was in de stad,
mochten de jongens ook niet op school komen, om
dat er dan zooveel slecht volk op straat liep, en om
dat er toch geen rust om hen heen was, om zich aan'
de studie te wijden. Bovendien werd de school altijd
gesloten, wanneer de pest heerschte, en dat kwam
ook nog al eens voor. En ten slotte was er op do
meeste scholen nog een vrije middag, gewoonlijk de
Donderdagmiddag. Maar de meester, die buiten deze
vastgestelde vrije dagen vacantie gaf, zonder daartoe
door den koning, een aartsbisschop of bisschop per
soonlijk gerechtigd te zijn, moest die brutaliteit met
een boete van 40 shilling bezuren.
Dan was er ten slotte nog één dag, waarop geen les
werd gegeven, maar ik betwijfel het, of die dag
door leerlingen en meesters als een vacantiedag
werd aangemerkt. Dat was de dag, waarop voor het
groote publiek met de in het afgeloopen jaar verkre
gen kennis werd gepronkt.
Te Sandwich was dit op den eersten Dinsdag na
Michaelmas (29 September), 's morgens van 7 tot 10
of 8 tot 11, in tegenwoordigheid van de geestelijkheid
en de geleerde menschen van de stad. Door deze no
tabelen werd dan uitgemaakt, welke drie jongens
van de school zich het best gekweten hadden.
De jongens moesten daarvoor redevoeringen afste
ken, over onderwerpen, die de meester opgaf. On
derwerpen als de volgende:
Of wat goed is voor het lichaam, ook slecht voor
de ziel kan zijn?
Of wij zooveel zijn als de som van onze kennis
bedraagt?
Of de man, die trouwt, afscheid neemt van zijn
vrijheid?
Stevige onderwerpen, zooals U ziet, voor 13- of
14-jarige knapen. Maar andere scholen lieten op
deze dagen wel eens tooneelstukken opvoeren door
hun leerlingen. Natuurlijk in het Latijn. Plautus of
Terentius werden aangesproken. En omdat dat ook
al niet zoo'n gemakkelijke kost was, deed een boek
met tooneelstukken over Bijhelsche onderwerpen,
geschreven in den stijl van Terentius grooten op
gang. Dat boek was geschreven op het eind van de
16e eeuw, en was van de hand van Corn. Schenaeus,
Rector van het Gymnasium te Haarlem.
Wij weten nu, wanneer de tijdgenooten van Sha
kespeare op school zaten, en wanneer zij vacantie
hadden. Laten we thans eens zien. hoe zij zich ge
droegen, of althans behoorden te gedragen.
Jongens mochten niet op school kamen ongewas-
schen, ongekamd of slordig en onbehoorlijk gekleed.
Zoodra zij binnen kwamen, moesten zij den. meester
groeten, met de woorden: Salve, magister, en daar
bij de pet afnemen. Daarna moesten zij hun school
makkers groeten, regelrecht naar hun plaats gaan,
hun boeken te voorschijn halen, en met het bestu-
deeren van hun lessen beginnen. Wanneer de mees
ter het woord tot hen richtte, moesten zij terstond
i'echtóp gaan staan, niet met de voeten schuifelen.,
de handen stil houden, niet op hun hoofd krabben
of in hun ooren peuken, den meester aankijken, en
hem in zoo weinig mogelijk woorden antwoorden.
Van één meester lezen we, hoe hij aan het eind
van den sohooldag zijn leerlingen naar huis stuurde:
„Kijk na het avondeten de lessen over, die je mor
genochtend moet leeren. Lees ze zes of zeven keer en
ga er dan op slapen. Je zult dan zien, dat je ze mor
gen veel gemakkelijker leert. Als je er morgen een
woord van mist, krijg je een pak slaag. Waag het
niet onderweg naar huis te spelen." Waarop de jon
gens in koor antwoordden: „God geve U een goeden
avond en een goeden nacht, meester; slaap wel,
meester."
Voorzeggen en spieken waren, zopals vanzelf
spreekt, streng verboden. Maar de ergste zonde, die
een schooljongen kon begaan, was vloeken. Te
Oundle werden drie slagen toegedeeld voor el'ken
vloek. Direct daarop volgde schelden, en daarop
iechten. Als te Manchester een jongen twee maal had
gevochten, werd hij voor twee maanden van de
school verwijderd en bij drie maal ging hij voor goed
heen. Over verdere straffen een volgende maal.
Ulvcnhout, 1 Mei 1935.
Menier,
Eén Mei zet ik daar bo
ven mijnen brief en as
ik van dieën datum nou
onwillekeurig mijnen erft
opkijk, dan, ja dan is er
in den kruinagel nog gin
knop, lot staan bloem te
bespeuren!
Den bloei is wa laat van
't jaar. 't Tij is wa schra-
lekes.
Maar laank zullen we
nie meer hoeven te wach
ten, amico!
Heel den buiten staat
op ontluiken.
't Jonge blad, gekreukeld nog van den pas ontspron
gen knop, staat, te wiegen op 't malschc lentewindeke,
lijk 'n kèèrsenvlammeke, zoo deurlicht as 't blaaike
wordt, deur 't pittig zonncke. 't Groeit bij 't uur.
Ge ziet den zomer komen.
Ge ziet 'm huizen in de blombolsters, bladbolsters.
Ge ziet 'm spoken deur 't hout, dat trilt van nuuwe
levenskracht. Zien? Ge pruuft 'm as ge diep asemt
en de straffe lentelocht deur oew keel vuult stroomen,
oew luie winterbloed in!
Toch mot ge nie denken dat hier nog gin bloei te
bespeuren viel!
De pruimen hebben in de goeie Week geblossemd,
tot schuimens toe, dèèr!
'n Kees, mijnen overbuur, zijnen boogerd was éénen
witten tintel van pèèrlendcn bloei.
Den blinkendwitten glaans ging vastzitten in oew
oogen, as gc wa laank te turen stond naar da blos-
semwondcr dat in éénen nacht leek opgeschuimd uit.
die poovere pruimenkruintjes.
En as mee den Paasch zijnen boogerd leeg gin
sneeuwen, dan was da pruimenhofkc, mee den wit
ten, beblomden, èèrde, mee de witte kruinen, mee liet
zonneke dat er gouwig over glaansde, dan was da
vfuchtenliofke zóó blaank, zóó schoon, as, as nou
as den veurhof van den Hemel zóó is, dan hoop ik
er later hovenier te meugen worren. Veur niks as
den kost en vrij wonen, mee m'n Trui.
Neeë, da's gin spot, amico. 'k Zet toch zeker daüjk
mijnen naam, as ik er veur tcekenen mag!
Meimaand! Maand van Onslievrouwe. We hadden
moeilijk 'n schoondere maand Heur kunnen wijen.
Op den oogenblik zweeft Ze op 'nen wolk van blom-
menschuim overgoten mee sprenkelend kèèrsenlicht.,
in ons kerkske. Den bloei van deus maand is ge
kropen tot aan den voet van d'altaren, Heug opge
richt.
Rodondendrum, hortensia, violen en palmen, de
schonste kleuren waarmee de èrde gesierd wordt,
hebben ge gepolst aan Heur voetjes. En lijk aan-
dere jaren, ik heb 't oe al meer verteld, lijk
aandere jaren hebben we slillekes onze zurgskens en
tobbenrijkes tusschen die blommen gestopt, waant lijk
Mei de maand is van de schonste beloften, zoo is de
Koningin van deuze maand onze grotste belofte, on
ze grotste troost in veural deuze moeilijke tijen.
Tijen zoo zwaar as de waereld nooit gekend hee.
Dan is 't toch zeker nie gek, nie kinderachtig, nie
„klein", om daar oewen troost, te zoeken, waar ten
minste nog nooit iemaand bedrogen wier?
Waant na korter of laanger tijd, ééns wordt oew
vertrouwen beloond en ik weet werendig nie, van
welke macht of overheid ter wearcld, ik deuze ze
kerheid zwart op wit kan neerzetten.
As ge de zes kruislces zijt. gepasseerd, dan zijn
zes X zestig X zeshonderd X zesduizend teleurstel
ling in den mcnsch oew part gewist.
Dan zijn beloften en eeden gouwen woorden en toe
zeggingen „bewijzen" van trouw en goedhartigheid en
allcrhaande schoons al meer, op slot van zaken ge
bleven niks aanders dan woorden, woorden en woor
den te zijn gewist en dikkels nog valsche woor
den.
Den eenen mensch doet er langer over dan den
aandcren, ik heb er héél laank over gedaan,
maar vertrouwen stellen in menschen, is nie voul
meer, as wind vangen in 'n netje.
Hoe laanger gc er over gedaan hebt om deus waar
heid als volle waarheid te onderkennen, hoe gróter
den mensch in deus tij zijn schonste blommen plukt
en mee 'n kéérske plotst veur de (hopenlijk nie al
te moderne) beeltenis van Onslievevrouwlce.
Ge zult nou misschien efkens denken, amico:
„waar wil den Dré deus week naar toe, mee z'n rid-
deneering?"
Ollee da's gin geheim, horre!
Ik krijg nog al 's brieven van lezers van deuze
kraan t.
En ik krijg al jaren deuze brieven.
Wanneer ik die brieven allegaar bewaard had en
vandaag op 'n rij zou leggen en nalezen, dan zou er
uit die brieven 'n steeds dalender levensplazier blij
ken."
t Is mee m'n lezers, m'n schrijvende lezers veur
al, zóó gesteld, die geven zoo nou en dan zoo gè-
ren aan waarover ik in mijnen volgende brief 's
praten mot.
Veul, zeer veul wier me gevraagd, om nog 's en
nog 's en weer 's te schrijven over onzen huiten!
Veul, heel veul wier me gevraagd, om nog 's en
weer 's te schrijven over onze Schutterij. „De Mik
kers". Over ons propclub mee den Fielp, den B'Jaau-
we, den Joep, afijn gc kent ze zei vers host net zoo
goed as ikzelvers!
Maar wit ge waar de menschen teugeswoorig
om vragen, amico
Nie om 'nen zonsopgaank.
Nie om 'n Ulvenhoutsch plazierke.
Nie om 'n politiek spotternijke.
Nie om Trui of Dré III,
Ze vragen om
'n Woordeke van troost, van bemoediging veural
in 't moelijke leven van deuze dagen.
Jonge kearels, van belaange nog gin dertig jaren,
van benejen de vijf-en-twintig zelfs, vragen
troost.
As ik ten goeien twintig was, amico, dan was mijn
soort van jonge kearels nog virtig jaren onbeschaaf
der, stommer, ouwerwetscher, knuppelachtiger. Dan
waren wij nog onbewuster, (schoon woord!
on haha! ondemocratischer!
Da's allemaal veul waar, ja!
Maar wij hadden gin behoefte aan troost!
Maar wij lieten ons niet veur de voeten loopen
deur vrouwvolk dat ons werk afgapte. Dat ons na-
aapte met sigaretjes, met voetbal, afijn laat ik gin
kraant vullen met: „manneke-speulen" deur wefkens"
28.
„Er staat een doosje cigaretten op tafel", zei Persis,
zonder om op to zien.
Hij sloot de deur met een beslist gebaar achter
zich cficht en liep op haar toe. „Nee, dank je, op
het oogenblik niet. Ik moet met. je praten."
Er lag eeh vastberaden klank in zijn stem, en haar
oogeleden trilden als bloemblaadjes. „En waarover?"
vroeg ze verbaasd.
„Om te beginnen wilde ik je zeggen hoe blij ik
was dat je gisterenavond veilig thuis kwam.
Nu had hij haar toch een opening gegeven om haar
dankbaarheid te betuigen, doch ze maakte er geen
gebruik van. Ze sloeg de bladzijden van haar tijd
schrift om, bekeek even een plaatje, en zei daarna
op onverschilligen toon. „Werkelijk? Dat is aardig
van je."
Beresford stond nog steeds vlak bij den divan. Wat
ging er in 's hemelsnaam in die oogenblikken in haar
om? Was ze woedend over zijn uitbarsting van den
vorigen dag, en wilde ze dit niet toonen?
„Persis, ik vrees gisteren in je tegenwoordigheid
een weinig ruw te zijn geweest", begon hij. „Ik kon
evenwel niet anders handelen."
„Oh nee. Werkelijk niet?" Ze bekeek nu een ander
plaatje en haar houding was volmaakt rustig.
Niettemin zag hij duidelijk hoe er een zachte blos
op haar wangen verscheen, waaruit bleek dat ze
niet zoo kalm was als ze wilde lijken.
Het was heel hinderlijk. Op deze manier kon hij
door 4T ETHEL M. DELL
niet doorgaan. Eensklaps legde hij zijn bruine hand
op de hare. „Persis ik had dien man kunnen ver
moorden. Wat een bruut."
Ze schrok even bij zijn aanraking, doch daarna
zat ze weer onbeweeglijk. „Je hebt het toch zeker niet
gedaan?" bracht ze fluisterend uit.
„Nee," bekende hij. „De rollen waren omgedraaid.
Ik gleed uit en kwam te vallen." Hij wilde juist over
Sally gaan spreken, doch een zeker iets weerhield
hem op dat oogenblik haar naam te noemen. „Ik
ben blij dat je hem den wagen uitduwde. Je deed
het zelfs heel handig."
„Het doet me genoegen dat je dit vindt," zei Per
sis zedig.
Zijn hand hield nog steeds de hare omvat. Ze wend
de geenerlci pogingen aan deze te bevrijden, maar
gaf tegelijk ook geen aanmoediging. Hij wachtte
om haar even tijd te laten, en toen er na verloop
van enkele minuten nog niets gebeurde, viel hij op
zijn knieën voor haar neer.
„Persis," zei hij zacht. „Persis wil je me beloven
nooit meer met dien man uit te gaan."
Haar wimpers trilden en ze keek nu op. „Ik denk
niet dat dit meer gebeuren zal", zei ze.
„Je had het nooit moeten doen", ging hij voort.
„Hij is een bruut. Je moeder diende dat toch te we
ten."
„Oh, mama" zei Persis met een medelijdenden
klank in haar stem. „Mama weet zoo weinig van
het leven af. En je moet niet vergeten", zei ze zuch
tend, „dat ik geen eigen vader heb die over me kan
waken."
Indien hij op eenigen afstand van haar had ge
staan, dan zou waarschijnlijk zijn gevoel voor hu
mor zich hebben cloen gelden, doch nu hij haar hand
omvat hield en den geur van haar haren rook, sprak
slechts de stem van zijn hartstocht en verlangen.
Hij sloeg zijn armen met een beschermend gebaar
om haar heen. „Ik zal wel over je waken, liefste",
zei hij.
Ze duwde hem van zich af en er ontsnapte een
kreet aan haar lippen. „Oh, Berry, houd toch op.
Wees niet zoo woest", smeekte ze. „Jebent al
even erg als de anderen, als je je op die manier ge
draagt."
„Al even erg als de anderen. Hoeveel anderen zijn
er dan?" vroeg hij heftig.
„Oh, wees niet zoo belachelijk", smeekte ze. „Laat
me je als een goede vriend mogen beschouwen, Ber
ry."
Hij hoeld zijn armen nog steeds om haar heenge
slagen. „Dat wil ik ook wezen," zei hij. „De beste
vriend dien je kunt hebben. Kan ik dit voor je
zijn?"
„Ik weet het niet", stamelde Persis, haar oogen
neerslaand. „Ik heb zoo... weinig... werkelijke vrien
den. Iedereen schijnt jaloersch op me te wezen,"
eindigde ze blozend.
Weer zag hij Sally in gedachten voor zich, zooals
ze daar in cle laan voor hem had gestaan, met vlam
mende oogen, haar hondenzweep in de hand ge
klemd. Persis was blijkbaar verbaasd over zijn stil
zwijgen ineens.
Je begrijpt toch wat ik bedoel?" drong ze aan.
Haar trillende lippen waren thans te dicht bij de
zijne om de verleiding te kunnen weerstaan. Hij
boog zich voorover en kuste haar, teeder en met in
gehouden hartstocht. „Natuurlijk begrijp ik het, lie
veling", fluisterde hij.
Ze scheen even te schrikken, doch ze berispte hem
niet. „Het maakt alles zoo moeilijk", zuchtte ze.
„Dat komt vanzelf wel in orde, wanneer we ge
trouwd zijn", gaf Beresford troostend te kennen.
Ze begon er evenwel opnieuw over en duwde Berry
van zich af. „Ik denk er niet over vooreerst te trou
wen, Berry", zei ze kalm.
Hij lachte, omdat ze er ineens zoo verschrikt uit
zag. „In ieder geval zijn we eerst een poos ver
loofd," zei hij.
„Nee, zelfs niet verloofd", protesteerde ze heftig.
„Oh, waarom ga je zoo haastig te werk? Je had me
eigenlijk niet moeten kussen."
„Waarom niet? Misschien zeg je straks wel dat ik
eigenlijk niet verliefd op je had moeten worden."
Een zachtrose kleur overtoog haar gezichtje, doch
ze hield hem nog steeds op armslengte van haar
verwijderd. „Dat is iedereen", zei ze op volmaakt on-
schuldigen toon. „of beweren het tenminste. Is het
niet afschuwelijk?"
Het leek waarlijk alsof ze op het punt stond in
tranen los te barsten, en hij was verplicht zijn pla
gerijen te laten varen.
„Begrijp je het dan niet, liefste Persis? Ik vraag
je mijn vrouw té willen worden."
„Oh ja?" klonk liet hopeloos. „En wat zal ik nu
doen?"
Hij boog zich dicht tot haar over en er lag een
smeekende uitdrukking in zijn grijze oogen. „Ja,
zeggen", antwoordde hij. „Dat zal je heel wat moeite
besparen."
Ze schudde met haar hoofdje. „Nee, dat kan ik
niet. Het is onmogelijk. Ik heb geen tijd gehad er
over na te denken. Bovendien", onlogisch en in te
genspraak met hetgeen ze kort van te voren had
gezegd, „heb ik nog zoo weinig mannen ontmoet.
Hoe kan ik weten dat ik later niet veel meer van
een ander zal houden?"
„Ik zal je hierop natwoorden", zei hij impulsief.
„Geen sterveling zal me kunnen verdringen, als ik
eenmaal de leiding in handen heb genomen."
„Je weet even weinig van het leven af als ik,"
bleef ze aanhouden. Voor een kort oogenblik deed
ze hem heel sterk aan zijn moeder denken. „Je bent
nu verliefd op me... op mijn gezicht. Daaraan zul je
echter gewend raken, en ik kan nog zooveel mannen
ontmoeten, die met me willen trouwen. Men wil toch
zekerheid hebben, nietwaar?"
„Waarvan? De beste partij gekozen te hebben?"
vroeg Beresford.
Ze maakte een protesteerend gebaar met haar han
den. „Het is afschuwelijk van je zooiets te zeggen.
Je weet heel goed wat ik bedoel. Ik wil zekerheid
hebben den goeden man voor me gekozen te hebben.
Er worden tegenwoordig zulke afschuwelijke ver
gissingen gemaakt. En het zou mijn dood wezen..."
dit op klagenden toon... „als ik te laat de ware lief
de leerde kennen." Ze keek hem even aan, doch
ze ontdekte iets in de uitdrukking van zijn oogen,
waardoor ze als het ware gedwongen werd haastig
een anderen kant uit te kijken. „Oh, heb ik je pijn
gedaan? Vergeef het me alsjeblieft, beste jongen.
Wat kan ik doen of zeggen om het ongedaan te
maken." Eensklaps bedekte ze haar oogen met de
handen en brak in snikken los.
„Ik houd werkelijk heel veel van je en ik kan het
niet verdragen je verdriet aangedaan te hebben."
»Oh, houd toch op", zei Beresford. Opnieuw sloeg
hij zijn armen om haar heen en hij drukte haar
zoo vast tegen zich aan, dat ze ternauwernood adem
kon halen. „Je maakt jezelfs om niets verdrietig. Ik
wil je heelemaal niet overhaasten, lieveling. Begrijp
je het dan niet? Droog nu gauw je tranen af en
lach tegen me. Je hoeft je werkelijk nergens be
droefd over te maken."
„Weet je dat wel zeker?" snikte Persis tegen zijn
schouder aan. „Ik kan... ik kan niet met je verloofd
zijn voordat ik een poos tijd heb gehad om er over
na te denken."
„Dat is een heel redelijke eisch", zei hij. „Je hoeft