Het onderwijs in den tijd van Siiakespeare. De B rabantsche Brief tvuitqemsmurett van D Zaterdag 4 Mei 1935. SCHAGER COURANT. Vijfcfe bied. Mo. 97*4 WAT EEN ENGELSCHE SCHOOL JONGEN TE LEEREN KREEG. LATIJN DE HOOFDZAAK; AL HET ANDERE WAS MINDER WAARDIG. „ALS JE MORGEN JE LES NIET KENT, KRIJG JE EEN PAK SLAA.GI" (Van onzen Engelsehen Briefschrijver.) 27 April 1935. IK zon U vertellen, zoo eindigde ik mijn vori- gcn brief, wat de Engelsche schooljongen ten tijde van Shakespeare te leeren kreeg. Welnu, zijn allereerste bezigheid was zijn Latijnsehe gram matica uit het hoofd te loeren. Er was maar één grammatica in die dagen. Dat was een geluk voor 'die leerlingen, die om een of andere reden van school moesten verwisselen. In 1542 stelde Koning Hendrik VIII bij proclamatie vast, dat op alle scholen in het koninkrijk de Latijn sehe grammatica van William Lily gebruikt moest worden. Alle andere werden verboden. Lily's grammatica was geen omvangrijk werk, zoo op het eerste gezicht. Maar ze was klein gedrukt, en in de 200 bladzijden, die ze bevatte, stond zooveel nuttige kennis van de Latijnsehe taal bijeen geperst, dat de gemiddelde schooljongen er twee a drie jaar lang tranen over stortte, voor hij den inhoud tot zijn eigendom had gemaakt. De meesters van de Latijnsehe scholen waren niet tevreden, als hun leerlingen alleen een theoretische kennis van het Latijn bezaten. Zij stonden er op, dat do jongens de taal konden spreken. Daarom was het op school strikt verboden, een woord Engelsch te spreken. Tijdens de lessen niet alleen, maar ook op de speelplaats mocht niets anders dan Latijn gespro ken worden. Om er op toe te zien dat hiermee niet de hand werd gelicht, werden twee jongens aange steld, die elk geval van Engelsch spreken moesten rapporteeren. En om te zorgen, dat de controleurs hun plicht vervulden, stelde de meester nog weer een hoofd-controleur aan, die tekortkomingen van de controleurs moest rapporteeren. Na Latijn kwam Grieksch, maar tot het midden van de 16de eeuw bleef dit een zeldzaam leervak op de scholen. Tusschen 1550 en 1600 werd het op slechts 13 scholen onderwezen. Hebreeuwsch was nog zeldzamer dan Grieksch. Slechts 4 scholen onderwezen het. Eén daarvan, Westminster, waagde zich zelfs daarbij nog aan het Arabisch. Nog twee vakken bleven over, beide verschoppe lingen: rekenen en schrijven. Als, en het kwam lang niet altijd voor, rekenen werd onderwezen, moest het zich met een laatste half uurtje op het eind van den middag vergenoegen. Noch de meesters, noch de jongens stelden er eenig belang in. Het gevolg was, dat het herhaaldelijk voorkwam, dat ieerlingen zóó onwetend waren op dit gebied, dat ze moeite hadden een zeker bladzij in hun boek op te zoeken, omdat ze de getallen niet konden lezen. Met schrijven was het niet veel beter. Verscheidene meesters vonden het beneden hun waardigheid zoo iets te onderwijzen. In de groote steden werden daarom de jongens na afloop van den schooltijd wel naar een schrijfmeester gezonden, In de kleinere plaatsen vergenoegde men zich met een rondreizen- den schrijfmeester, die een maand of zes weken op Je school bleef. Maar jongens en meesters waren blij, als hij weer vertrok, zoodat voor een volgende periode van elf maanden weer de volle aandacht aan Lily en zijn grammatica besteed kon worclen. De dag was anders lang genoeg, om er zoo nu en dan eens een half uurtje af te nemen voor iets an ders, zouden wij zeggen. De gewone schooluren wa ren van 6 tot 11 in den morgen ('s winters van 7 tot 11), en van 1 tot 5 of 6 in den middag. Een totaal cïus van 8, 9 of 10 uur per dag. Om 9 uur was ei cr-n pauze van een kwartier om het van huis mee genomen ontbijt <jp te eten, en 's middags was er een pauze van een kwartier om 3 uur. De jongen, die het in zijn hoofd kreeg, om de lange dagtaak iets te be korten, door te laat te komen, kon rekenen op een stevig pak slaag. Goedhartige vaders gaven dan nog wel eens verlof aan hun te laat opgestane zoons om meester voor den volgenden dag te eten te vragen. Dat spaarde gewoonlijk een pak slaag uit. Het gewone aantal vacanties bedroeg drie per jaar: met Kerstmis, Paasch en Pinkster. Enkele scholen hadden daarbij nog een vacantie in den herfst. Ge middeld was het aantal vacantiedagen 40 a 50. En bovendien kwam er nog wel eens een extratje bij deze vast vacanties. De heiligendagen bijvoorbeeld waren altijd vrij. Als er kermis was in de stad, mochten de jongens ook niet op school komen, om dat er dan zooveel slecht volk op straat liep, en om dat er toch geen rust om hen heen was, om zich aan' de studie te wijden. Bovendien werd de school altijd gesloten, wanneer de pest heerschte, en dat kwam ook nog al eens voor. En ten slotte was er op do meeste scholen nog een vrije middag, gewoonlijk de Donderdagmiddag. Maar de meester, die buiten deze vastgestelde vrije dagen vacantie gaf, zonder daartoe door den koning, een aartsbisschop of bisschop per soonlijk gerechtigd te zijn, moest die brutaliteit met een boete van 40 shilling bezuren. Dan was er ten slotte nog één dag, waarop geen les werd gegeven, maar ik betwijfel het, of die dag door leerlingen en meesters als een vacantiedag werd aangemerkt. Dat was de dag, waarop voor het groote publiek met de in het afgeloopen jaar verkre gen kennis werd gepronkt. Te Sandwich was dit op den eersten Dinsdag na Michaelmas (29 September), 's morgens van 7 tot 10 of 8 tot 11, in tegenwoordigheid van de geestelijkheid en de geleerde menschen van de stad. Door deze no tabelen werd dan uitgemaakt, welke drie jongens van de school zich het best gekweten hadden. De jongens moesten daarvoor redevoeringen afste ken, over onderwerpen, die de meester opgaf. On derwerpen als de volgende: Of wat goed is voor het lichaam, ook slecht voor de ziel kan zijn? Of wij zooveel zijn als de som van onze kennis bedraagt? Of de man, die trouwt, afscheid neemt van zijn vrijheid? Stevige onderwerpen, zooals U ziet, voor 13- of 14-jarige knapen. Maar andere scholen lieten op deze dagen wel eens tooneelstukken opvoeren door hun leerlingen. Natuurlijk in het Latijn. Plautus of Terentius werden aangesproken. En omdat dat ook al niet zoo'n gemakkelijke kost was, deed een boek met tooneelstukken over Bijhelsche onderwerpen, geschreven in den stijl van Terentius grooten op gang. Dat boek was geschreven op het eind van de 16e eeuw, en was van de hand van Corn. Schenaeus, Rector van het Gymnasium te Haarlem. Wij weten nu, wanneer de tijdgenooten van Sha kespeare op school zaten, en wanneer zij vacantie hadden. Laten we thans eens zien. hoe zij zich ge droegen, of althans behoorden te gedragen. Jongens mochten niet op school kamen ongewas- schen, ongekamd of slordig en onbehoorlijk gekleed. Zoodra zij binnen kwamen, moesten zij den. meester groeten, met de woorden: Salve, magister, en daar bij de pet afnemen. Daarna moesten zij hun school makkers groeten, regelrecht naar hun plaats gaan, hun boeken te voorschijn halen, en met het bestu- deeren van hun lessen beginnen. Wanneer de mees ter het woord tot hen richtte, moesten zij terstond i'echtóp gaan staan, niet met de voeten schuifelen., de handen stil houden, niet op hun hoofd krabben of in hun ooren peuken, den meester aankijken, en hem in zoo weinig mogelijk woorden antwoorden. Van één meester lezen we, hoe hij aan het eind van den sohooldag zijn leerlingen naar huis stuurde: „Kijk na het avondeten de lessen over, die je mor genochtend moet leeren. Lees ze zes of zeven keer en ga er dan op slapen. Je zult dan zien, dat je ze mor gen veel gemakkelijker leert. Als je er morgen een woord van mist, krijg je een pak slaag. Waag het niet onderweg naar huis te spelen." Waarop de jon gens in koor antwoordden: „God geve U een goeden avond en een goeden nacht, meester; slaap wel, meester." Voorzeggen en spieken waren, zopals vanzelf spreekt, streng verboden. Maar de ergste zonde, die een schooljongen kon begaan, was vloeken. Te Oundle werden drie slagen toegedeeld voor el'ken vloek. Direct daarop volgde schelden, en daarop iechten. Als te Manchester een jongen twee maal had gevochten, werd hij voor twee maanden van de school verwijderd en bij drie maal ging hij voor goed heen. Over verdere straffen een volgende maal. Ulvcnhout, 1 Mei 1935. Menier, Eén Mei zet ik daar bo ven mijnen brief en as ik van dieën datum nou onwillekeurig mijnen erft opkijk, dan, ja dan is er in den kruinagel nog gin knop, lot staan bloem te bespeuren! Den bloei is wa laat van 't jaar. 't Tij is wa schra- lekes. Maar laank zullen we nie meer hoeven te wach ten, amico! Heel den buiten staat op ontluiken. 't Jonge blad, gekreukeld nog van den pas ontspron gen knop, staat, te wiegen op 't malschc lentewindeke, lijk 'n kèèrsenvlammeke, zoo deurlicht as 't blaaike wordt, deur 't pittig zonncke. 't Groeit bij 't uur. Ge ziet den zomer komen. Ge ziet 'm huizen in de blombolsters, bladbolsters. Ge ziet 'm spoken deur 't hout, dat trilt van nuuwe levenskracht. Zien? Ge pruuft 'm as ge diep asemt en de straffe lentelocht deur oew keel vuult stroomen, oew luie winterbloed in! Toch mot ge nie denken dat hier nog gin bloei te bespeuren viel! De pruimen hebben in de goeie Week geblossemd, tot schuimens toe, dèèr! 'n Kees, mijnen overbuur, zijnen boogerd was éénen witten tintel van pèèrlendcn bloei. Den blinkendwitten glaans ging vastzitten in oew oogen, as gc wa laank te turen stond naar da blos- semwondcr dat in éénen nacht leek opgeschuimd uit. die poovere pruimenkruintjes. En as mee den Paasch zijnen boogerd leeg gin sneeuwen, dan was da pruimenhofkc, mee den wit ten, beblomden, èèrde, mee de witte kruinen, mee liet zonneke dat er gouwig over glaansde, dan was da vfuchtenliofke zóó blaank, zóó schoon, as, as nou as den veurhof van den Hemel zóó is, dan hoop ik er later hovenier te meugen worren. Veur niks as den kost en vrij wonen, mee m'n Trui. Neeë, da's gin spot, amico. 'k Zet toch zeker daüjk mijnen naam, as ik er veur tcekenen mag! Meimaand! Maand van Onslievrouwe. We hadden moeilijk 'n schoondere maand Heur kunnen wijen. Op den oogenblik zweeft Ze op 'nen wolk van blom- menschuim overgoten mee sprenkelend kèèrsenlicht., in ons kerkske. Den bloei van deus maand is ge kropen tot aan den voet van d'altaren, Heug opge richt. Rodondendrum, hortensia, violen en palmen, de schonste kleuren waarmee de èrde gesierd wordt, hebben ge gepolst aan Heur voetjes. En lijk aan- dere jaren, ik heb 't oe al meer verteld, lijk aandere jaren hebben we slillekes onze zurgskens en tobbenrijkes tusschen die blommen gestopt, waant lijk Mei de maand is van de schonste beloften, zoo is de Koningin van deuze maand onze grotste belofte, on ze grotste troost in veural deuze moeilijke tijen. Tijen zoo zwaar as de waereld nooit gekend hee. Dan is 't toch zeker nie gek, nie kinderachtig, nie „klein", om daar oewen troost, te zoeken, waar ten minste nog nooit iemaand bedrogen wier? Waant na korter of laanger tijd, ééns wordt oew vertrouwen beloond en ik weet werendig nie, van welke macht of overheid ter wearcld, ik deuze ze kerheid zwart op wit kan neerzetten. As ge de zes kruislces zijt. gepasseerd, dan zijn zes X zestig X zeshonderd X zesduizend teleurstel ling in den mcnsch oew part gewist. Dan zijn beloften en eeden gouwen woorden en toe zeggingen „bewijzen" van trouw en goedhartigheid en allcrhaande schoons al meer, op slot van zaken ge bleven niks aanders dan woorden, woorden en woor den te zijn gewist en dikkels nog valsche woor den. Den eenen mensch doet er langer over dan den aandcren, ik heb er héél laank over gedaan, maar vertrouwen stellen in menschen, is nie voul meer, as wind vangen in 'n netje. Hoe laanger gc er over gedaan hebt om deus waar heid als volle waarheid te onderkennen, hoe gróter den mensch in deus tij zijn schonste blommen plukt en mee 'n kéérske plotst veur de (hopenlijk nie al te moderne) beeltenis van Onslievevrouwlce. Ge zult nou misschien efkens denken, amico: „waar wil den Dré deus week naar toe, mee z'n rid- deneering?" Ollee da's gin geheim, horre! Ik krijg nog al 's brieven van lezers van deuze kraan t. En ik krijg al jaren deuze brieven. Wanneer ik die brieven allegaar bewaard had en vandaag op 'n rij zou leggen en nalezen, dan zou er uit die brieven 'n steeds dalender levensplazier blij ken." t Is mee m'n lezers, m'n schrijvende lezers veur al, zóó gesteld, die geven zoo nou en dan zoo gè- ren aan waarover ik in mijnen volgende brief 's praten mot. Veul, zeer veul wier me gevraagd, om nog 's en nog 's en weer 's te schrijven over onzen huiten! Veul, heel veul wier me gevraagd, om nog 's en weer 's te schrijven over onze Schutterij. „De Mik kers". Over ons propclub mee den Fielp, den B'Jaau- we, den Joep, afijn gc kent ze zei vers host net zoo goed as ikzelvers! Maar wit ge waar de menschen teugeswoorig om vragen, amico Nie om 'nen zonsopgaank. Nie om 'n Ulvenhoutsch plazierke. Nie om 'n politiek spotternijke. Nie om Trui of Dré III, Ze vragen om 'n Woordeke van troost, van bemoediging veural in 't moelijke leven van deuze dagen. Jonge kearels, van belaange nog gin dertig jaren, van benejen de vijf-en-twintig zelfs, vragen troost. As ik ten goeien twintig was, amico, dan was mijn soort van jonge kearels nog virtig jaren onbeschaaf der, stommer, ouwerwetscher, knuppelachtiger. Dan waren wij nog onbewuster, (schoon woord! on haha! ondemocratischer! Da's allemaal veul waar, ja! Maar wij hadden gin behoefte aan troost! Maar wij lieten ons niet veur de voeten loopen deur vrouwvolk dat ons werk afgapte. Dat ons na- aapte met sigaretjes, met voetbal, afijn laat ik gin kraant vullen met: „manneke-speulen" deur wefkens" 28. „Er staat een doosje cigaretten op tafel", zei Persis, zonder om op to zien. Hij sloot de deur met een beslist gebaar achter zich cficht en liep op haar toe. „Nee, dank je, op het oogenblik niet. Ik moet met. je praten." Er lag eeh vastberaden klank in zijn stem, en haar oogeleden trilden als bloemblaadjes. „En waarover?" vroeg ze verbaasd. „Om te beginnen wilde ik je zeggen hoe blij ik was dat je gisterenavond veilig thuis kwam. Nu had hij haar toch een opening gegeven om haar dankbaarheid te betuigen, doch ze maakte er geen gebruik van. Ze sloeg de bladzijden van haar tijd schrift om, bekeek even een plaatje, en zei daarna op onverschilligen toon. „Werkelijk? Dat is aardig van je." Beresford stond nog steeds vlak bij den divan. Wat ging er in 's hemelsnaam in die oogenblikken in haar om? Was ze woedend over zijn uitbarsting van den vorigen dag, en wilde ze dit niet toonen? „Persis, ik vrees gisteren in je tegenwoordigheid een weinig ruw te zijn geweest", begon hij. „Ik kon evenwel niet anders handelen." „Oh nee. Werkelijk niet?" Ze bekeek nu een ander plaatje en haar houding was volmaakt rustig. Niettemin zag hij duidelijk hoe er een zachte blos op haar wangen verscheen, waaruit bleek dat ze niet zoo kalm was als ze wilde lijken. Het was heel hinderlijk. Op deze manier kon hij door 4T ETHEL M. DELL niet doorgaan. Eensklaps legde hij zijn bruine hand op de hare. „Persis ik had dien man kunnen ver moorden. Wat een bruut." Ze schrok even bij zijn aanraking, doch daarna zat ze weer onbeweeglijk. „Je hebt het toch zeker niet gedaan?" bracht ze fluisterend uit. „Nee," bekende hij. „De rollen waren omgedraaid. Ik gleed uit en kwam te vallen." Hij wilde juist over Sally gaan spreken, doch een zeker iets weerhield hem op dat oogenblik haar naam te noemen. „Ik ben blij dat je hem den wagen uitduwde. Je deed het zelfs heel handig." „Het doet me genoegen dat je dit vindt," zei Per sis zedig. Zijn hand hield nog steeds de hare omvat. Ze wend de geenerlci pogingen aan deze te bevrijden, maar gaf tegelijk ook geen aanmoediging. Hij wachtte om haar even tijd te laten, en toen er na verloop van enkele minuten nog niets gebeurde, viel hij op zijn knieën voor haar neer. „Persis," zei hij zacht. „Persis wil je me beloven nooit meer met dien man uit te gaan." Haar wimpers trilden en ze keek nu op. „Ik denk niet dat dit meer gebeuren zal", zei ze. „Je had het nooit moeten doen", ging hij voort. „Hij is een bruut. Je moeder diende dat toch te we ten." „Oh, mama" zei Persis met een medelijdenden klank in haar stem. „Mama weet zoo weinig van het leven af. En je moet niet vergeten", zei ze zuch tend, „dat ik geen eigen vader heb die over me kan waken." Indien hij op eenigen afstand van haar had ge staan, dan zou waarschijnlijk zijn gevoel voor hu mor zich hebben cloen gelden, doch nu hij haar hand omvat hield en den geur van haar haren rook, sprak slechts de stem van zijn hartstocht en verlangen. Hij sloeg zijn armen met een beschermend gebaar om haar heen. „Ik zal wel over je waken, liefste", zei hij. Ze duwde hem van zich af en er ontsnapte een kreet aan haar lippen. „Oh, Berry, houd toch op. Wees niet zoo woest", smeekte ze. „Jebent al even erg als de anderen, als je je op die manier ge draagt." „Al even erg als de anderen. Hoeveel anderen zijn er dan?" vroeg hij heftig. „Oh, wees niet zoo belachelijk", smeekte ze. „Laat me je als een goede vriend mogen beschouwen, Ber ry." Hij hoeld zijn armen nog steeds om haar heenge slagen. „Dat wil ik ook wezen," zei hij. „De beste vriend dien je kunt hebben. Kan ik dit voor je zijn?" „Ik weet het niet", stamelde Persis, haar oogen neerslaand. „Ik heb zoo... weinig... werkelijke vrien den. Iedereen schijnt jaloersch op me te wezen," eindigde ze blozend. Weer zag hij Sally in gedachten voor zich, zooals ze daar in cle laan voor hem had gestaan, met vlam mende oogen, haar hondenzweep in de hand ge klemd. Persis was blijkbaar verbaasd over zijn stil zwijgen ineens. Je begrijpt toch wat ik bedoel?" drong ze aan. Haar trillende lippen waren thans te dicht bij de zijne om de verleiding te kunnen weerstaan. Hij boog zich voorover en kuste haar, teeder en met in gehouden hartstocht. „Natuurlijk begrijp ik het, lie veling", fluisterde hij. Ze scheen even te schrikken, doch ze berispte hem niet. „Het maakt alles zoo moeilijk", zuchtte ze. „Dat komt vanzelf wel in orde, wanneer we ge trouwd zijn", gaf Beresford troostend te kennen. Ze begon er evenwel opnieuw over en duwde Berry van zich af. „Ik denk er niet over vooreerst te trou wen, Berry", zei ze kalm. Hij lachte, omdat ze er ineens zoo verschrikt uit zag. „In ieder geval zijn we eerst een poos ver loofd," zei hij. „Nee, zelfs niet verloofd", protesteerde ze heftig. „Oh, waarom ga je zoo haastig te werk? Je had me eigenlijk niet moeten kussen." „Waarom niet? Misschien zeg je straks wel dat ik eigenlijk niet verliefd op je had moeten worden." Een zachtrose kleur overtoog haar gezichtje, doch ze hield hem nog steeds op armslengte van haar verwijderd. „Dat is iedereen", zei ze op volmaakt on- schuldigen toon. „of beweren het tenminste. Is het niet afschuwelijk?" Het leek waarlijk alsof ze op het punt stond in tranen los te barsten, en hij was verplicht zijn pla gerijen te laten varen. „Begrijp je het dan niet, liefste Persis? Ik vraag je mijn vrouw té willen worden." „Oh ja?" klonk liet hopeloos. „En wat zal ik nu doen?" Hij boog zich dicht tot haar over en er lag een smeekende uitdrukking in zijn grijze oogen. „Ja, zeggen", antwoordde hij. „Dat zal je heel wat moeite besparen." Ze schudde met haar hoofdje. „Nee, dat kan ik niet. Het is onmogelijk. Ik heb geen tijd gehad er over na te denken. Bovendien", onlogisch en in te genspraak met hetgeen ze kort van te voren had gezegd, „heb ik nog zoo weinig mannen ontmoet. Hoe kan ik weten dat ik later niet veel meer van een ander zal houden?" „Ik zal je hierop natwoorden", zei hij impulsief. „Geen sterveling zal me kunnen verdringen, als ik eenmaal de leiding in handen heb genomen." „Je weet even weinig van het leven af als ik," bleef ze aanhouden. Voor een kort oogenblik deed ze hem heel sterk aan zijn moeder denken. „Je bent nu verliefd op me... op mijn gezicht. Daaraan zul je echter gewend raken, en ik kan nog zooveel mannen ontmoeten, die met me willen trouwen. Men wil toch zekerheid hebben, nietwaar?" „Waarvan? De beste partij gekozen te hebben?" vroeg Beresford. Ze maakte een protesteerend gebaar met haar han den. „Het is afschuwelijk van je zooiets te zeggen. Je weet heel goed wat ik bedoel. Ik wil zekerheid hebben den goeden man voor me gekozen te hebben. Er worden tegenwoordig zulke afschuwelijke ver gissingen gemaakt. En het zou mijn dood wezen..." dit op klagenden toon... „als ik te laat de ware lief de leerde kennen." Ze keek hem even aan, doch ze ontdekte iets in de uitdrukking van zijn oogen, waardoor ze als het ware gedwongen werd haastig een anderen kant uit te kijken. „Oh, heb ik je pijn gedaan? Vergeef het me alsjeblieft, beste jongen. Wat kan ik doen of zeggen om het ongedaan te maken." Eensklaps bedekte ze haar oogen met de handen en brak in snikken los. „Ik houd werkelijk heel veel van je en ik kan het niet verdragen je verdriet aangedaan te hebben." »Oh, houd toch op", zei Beresford. Opnieuw sloeg hij zijn armen om haar heen en hij drukte haar zoo vast tegen zich aan, dat ze ternauwernood adem kon halen. „Je maakt jezelfs om niets verdrietig. Ik wil je heelemaal niet overhaasten, lieveling. Begrijp je het dan niet? Droog nu gauw je tranen af en lach tegen me. Je hoeft je werkelijk nergens be droefd over te maken." „Weet je dat wel zeker?" snikte Persis tegen zijn schouder aan. „Ik kan... ik kan niet met je verloofd zijn voordat ik een poos tijd heb gehad om er over na te denken." „Dat is een heel redelijke eisch", zei hij. „Je hoeft

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 17