Wonderlijk huis in de Wildernis. Charles R ex Zaterdag 6 Juli 1935. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 9757 DE MOOISTE FOTO Tusschen de hooge toppen van het Elboersgebergte en de azuren golven van de Kaspische Zee. Een ingenieursbureau-lustverblijf-boerewo- ning. - De goede tafel in de wildernis. De tot stroomen aanwassende beek jes - Watersnood Gestrande reizigers in een afgelegen hotel - Nieuwe sneeuw op de bergtoppen (Van onzen reizenden correspondent.) NOW-CHAHR (aan de Kaspische Zee). In Juni. Couranten waren aangekomen uit Europa en een der hier vertoevende ingenieurs had mijn beschrijving gelezen over zijn huis, dat in den vallenden regen dreigde te smel ten als suiker, zijn huis van leem, dat nog geen dak had, toen de eerste felle regen erop viel. Lachend zeide hij tot mij: „Je kan een beetje den gek met me steken over mijn huis, doch nu is het klaar en kan het een buitje verdragen. Kom nu maar eens kijken." Inderdaad, het huis, dat enkele maanden gele den bijna gesmolten was in den regen, staat er nu als een lust voor de oogen en loopt geen gevaar meer in regenwater te worden opgelost. Zeker, het is gebouwd naar oude Perzische methode uit een raamwerk van hout en verder leem, dikke lagen leem, die het koel houden in den zomer en warm in den winter, maar bovendien zijn er allerlei Euro- peesche verfijningen bij toegepast. Hel wit is het gekalkt en al heeft het alleen een benedenverdie ping, toch biedt het zeer veel ruimte. Dit huis, dat eenmaal bijna smolt, is naar de hier heerschende toestanden eigenlijk geen huis meer, maar zooiets als een paleisje in landelijken stijl. Niet minder dan negen vertrekken heeft het, een keuken, een badkamer, een vele meters diepen kelder en alle mogelijke andere gemakken. Een der vertrekken is het kantoor en voor de rest is er nog een „roode salon" en een „blauwe salon", dat zijn kamers, die in èèn kleur zijn geverfd en waar ook de meubels dezelfde kleur dragen, wat een buitengewoon, aan- genamen indruk maakt. In dit wonderlijke huis tusschen de hooge toppen van het Elboersgebergte en de azuren golven van de Kaspische Zee wonen een ingenieur en een teekenaar, beide Nederlan ders, en twee opzichters, Duitschers, die reeds ja renlang in Iran vertoeven en de taal van het land vloeiend spreken. Een dezer Duitschers is getrouwd met een vrouw, die uitstekend kan koken, zoodat men in dat eens bijna weggesmolten huis niet al leen aangenaam woont, maar ook uitstekend eet De twee Nederlanders en de twee Duitschers eten tezamen met de jonge vrouw, die dit alles verzorgt en zooiets is als de prinses in dit merkwaardige landslot. Bij dit huis op de kustvlakte is een bloe mentuin en bovendien een groententuin aangelegd, een diepe put is geboord, welke goed en steeds frisch water levert. In een afgeperkt gedeelte loo- pen dozijnen kippen, eenden, ganzen en kalkoenen rond; binnenkort komen er enkele varkens, het hok is reeds gereed en weldra zal men er ook een of meer koeien houden. In het kort. dit ingenieurs bureau; tegelijk landelijk slot is tevens een vrijwel complete boerderij, die met zorg en kennis wordt gedreven, wat me eerst verbaasde, maar waarvooT ik spoedig cle verklaring vond. De ingenieur, een gezonde, opgewekte kerel, is een zoon van de Zuid- Hollandsche eilanden. Hij komt dus van het land en door zijn studie te Delft heeft hij, wat hij thuis zag en leerde, niet vergeten en ook deze kennis komt hem in dit afgelegen gebied goed te stade. De teekenaar is nog ronder en welgedaner dan de ingenieur en doet plotseling beter begrijpen de woorden van Julius Caesar, die goedgevoede, wel gedane menschen om zich heen wilde hebben. In dit gemoedelijke, gezellige huis was ik dezer dagen te gast en zat er aan een welvoorziene disch bij een uitstekend toebereiden maaltijd. Uit den diepen kelder waren flesschen met zeer koelen wijn opgedoken en aan lach noch kout ontbrak het. Te gen dat ik naar mijn kamertje op een halven kilo meter afstand bij de havenwerken terug wilde kee- ren, viel eensklaps een felle regenbui neder, dodh dit baarde in huis geen ongerustheid meer. Nu het huis onder dak was en de muren waren gedroogd, bepleisterd en gewit, was er geen gevaar meer dat het zou smelten. Laat ik hier even bijvoegen, dat dit huis met vele kamers, met put, met tuinaanleg, doch natuurlijk zonder dé meubels, niet veel meer dan duizend gulden heeft gekost. Het was buiten zwart-donker toen ik me, nadat de regenbui voorbij was, op weg begaf naar mijn nederige woning. Een Pers ging met me mede. Hij droeg een scheepslantaarn in de hand en lichtte me voor, want straatverlichting bestaat hier natuur lijk niet. Mijn weg, een voetpaadje, voerde gedeel telijk langs een zacht murmelende beek, die zich hier meters diep in den bodem heeft gegraven en Hoe groot stoomturbines kunnen zijn, toont ons bovenstaande afbeelding. Ter vergelijking is er een man tusschen geplaatst. niets deed óp dat oogenblik vermoeden, dat deze beek niet vele uren later aangewassen zou zijn tot een wilden stroom, die hoogerop zelfs een dijk zou doorbreken. Zulke dingen behooren nu eenmaal tot de vreemde verrassingen in dit merkwaardige land. 's Nachts tusschen drie en vier uur kwam een nachtwaker bij het witte huis-lustslot-boerderij ver tellen, dat binnen een half uur de beek, de Corduk, tien centimeter was gestegen. Onrustbarend scheen dit nog niet en men wachtte kalm af wat er ver der zou gebeuren. Een kwartier later evenwel kvVatn van den nachtwaker de mededeeling, dat de Cor duk weder vijf-en-twintig centimeter was gestegen. Voor het huis-lustslot-boerderij bestond evenwel niet het minste gevaar, aangezien dit is gelegen op den hoogen rechteroever, doch daar men bezig is een brug te bouwen over deze beek en men ook re- guleeringsarbeid ter hand heeft genomen, dreigde elders wèl gevaar. In het ingenieursbureau-boeren woning klonk dadelijk het bevel „alle hens aan dek". Tegelijk begon een stortregen te vallen en de Corduk bracht van boven, van de nabije bergen steeds groot er massa's water. Pompinstallatiesi, heistellingen moesten worden gered en daarvoor waren mannen noodig, doch de vraag was, waar die zoo spoedig vandaan te halen. Dicht bij de mon ding van de tot een wilden stroom aangezwollen beek ligt een houten spoorbrug voor het spoorweg- je, dat de havenwerken verbindt met de steengroeve in het nabije gebergte en door den wassenden stroom, die stukken boomstam en dikke ta'fken met zich mede begon te voeren, werd ook deze brug ernstig bedreigd. Hier en daar werden enkele ar beiders opgetrommeld, doch spoedig na het opgaan van de zon kwamen er vanzelf van alle zijden mannen toesnellen. De dijk op den linkeroever van de Corduk brak door en een groot terrein, geluk kig echter zonder huizen, werd overstroomd en de aanstormende watermassa's begonnen te knabbe len aan den grooten weg, die hier langs de kust loopt Na enkele uren moest het verkeer over dezen weg zelfs worden stil gelegd. Niet alleen de Corduk was plotseling tot een gevaar geworden. Van hon derd en meer kilometers ver langs de kust kwamen onheilsberichten. Al de tallooze stroompjes, die van de nabije bergen komen om zich in de Kaspische Zee te storten, waren eensklaps wild geworden. Op vele plaatsen werden bruggen door het water mede- gesleept, vernield. De regen bleef bij stroomen ne- dcrvallen. De menschen van de havenwerken wer den allen gemobiliseerd, waardoor de schade kon worden beperkt. Wat was de oorzaak van deze plotselinge overstroomingen? De in de kustvlakte neerstroomende regen alleen kon het niet zijn, want terwijl deze regen heftig bleef vallen,, zonk toch na enkele uren het peil van de Corduk en van andere beken, die eensklaps tot dreigende stroomen waren geworden. Vermoedelijk was de oorzaak een wolkbreuk in het nabije gebergte. Te Nevv-Chahr, in liet rijtje steenen huisjes^tegen- óver den ingang tot het haventerrein kwamen auto mobielen aan, die deze stad in wording nog slechts met groote moeite hadden bereikt en de gelagka mer van 't eenige, zeer bescheiden hotel was eens klaps vol met allerlei menschen, chauffeurs, reizi gers, die voor de vensters zaten en uitkeken naar het troostelooze schouwspel van den steeds neder- kletterenden regen en elkander allerlei onheilsbe richten vertelden, natuurlijk, zooals dit gebruikelijk is, meest min of meer overdreven. Een uit ooste lijke richting gekomen chauffeur verhaalde, dat de stad Sjahi, die slechts enkele weken geleden door een aardbeving had geleden, weder door een aard beving was geteisterd en dit bericht bleek achteraf waar te zijn. In het hotel bevonden zich enkele dagen vele Per zen van elders, maar ook Russen, een Griek, een Franschman, een Belg, een Oostenrijker, een Roe meen en 's nachts waren niet alleen de twee slaap kamers van Hotel Iran boordevol doch de menschen sliepen ook in de gelagkamer, waar op tafels bedden Zooals we dezer dagen meldden heeft zich bij den langsten zeilwedstrijd ter wereld, van Amerika naar Noorwegen, een noodlottig ongeval voorgedaan. In een zwaren storm werd de bezitter van een Ameri- kaansch jacht over boord geslagen. De oudste zoon sprong hem na, doch vocht tevergeefs tegen de woe dende golven. De jongste zoon trachtte hen in een kleine jol te bereiken, doch het ranke bootje kenterde en ook hij verdween in de diepte. Hierboven zien we 't jacht, waarmee deze droevige tocht gemaakt werd. waren gespreid. Gevangen door den regen en door de buiten hun oevers getreden riviertjes, bleef het bonte, internationale gezelschap in het kleine, prit mitieve hotel enkele dagen lang bijeen, wat den hotelbezitter een aardige som in het laadje bracht. Natuurlijk kwam er gedurende die dagen geen post aan en ging er geen post weg. Do kleine nederzet ting met den trotschen naam Now-Chahr (Nieuwe stad) was zoo goed als geheel van de buitenwereld afgesloten. Toen de regen eindelijk had opgehou den en de zon de wereld al weder een dag had be straald, kwam er uit westelijke richting weder een automobiel aan, waarvan de chauffeur aan een kruis vuur van vragen werd onderworpen. Vertrouwend op de verkregen inlichtingen waagden enkele reizi gers het daarna hun tocht voort te zetten. Een dag later kwam er ook een automobiel uit oostelijke richting en daaruit bleek, dat ook het verkeer naar het oosten vrij was. Spoedig daarop was het inter nationale, gemengde gezelschap in het kleine, primi tieve hotel opgelost. Maar nadat de wolken waren weggedreven en de zon weder stralend scheen zag ik met verbazing, dat vele bergtoppen met nieuwe, frissche sneeuw waren bedekt, want terwijl beneden, in de kust vlakte, regen was neergestroomd, waren op de ber gen sneeuwvlokken neergedwarreld. Een wonderlijk, vreemd land in alle opzichten is het hier aan de Kaspische Zee, een land vol van niet steeds aangename verrassingen. J. K. BREDERODE. Portret-Atelier JAC. DE BOER Keizerstraat DEN HELDER FEUILLETON door Ethcl M» Dell» 9 „Te stijf mijnheel'?" vroeg Toby met iets als een glimlach. Saltash knikte, met een zijdelingsóhen blik op het jonge gezichtje, dat over de karaf gebogen was, >,Ja, in veel opzichten te stijf, beste Toby, maar te zelfder tijd in sommige omstandigheden toch ook wel veilig. Een strenge moeder misschien, maar toch ook wel een verstandige. Voor jou, bijvoor beeld, zal 't een uitkomst zijn? Toby beefde even. Hij zette de karaf neer en ivroeg. „Voor mij, mijnheer?" Weer knikte Saltash. Hij hield zijn glas in de hand en keek er schuin naar. „We moeten toch op de een of andere manier een eerzaam burger van je maken!" zei hij. „Vindt u dat zoo noodig, mijnheer?" vroeg Tóby. Saltash hief het glas op. „Je blijft niet altijd een jongen van 14, Toby bedenk dat", antwoordde hij luchtigjes. „We moeten ook om de toekomst den ken of we willen of niet!" „Ik zie niet in, waarom dat noodig is, mijnheer," hernam Toby. „Ja, zie je, je bent nog Jong," zei Saltash en dronk als een, die een toast instelt Plotseling keerde hij zijn stoel om, met het glas nog in de hand. „t, Is onze laatste avond aan boord," zei hij, op uitnoodigenden toon, „je moet met me drinken." Toby bloosde hevig. Hij deinsde terug. „Niet...... nietuit uw glasgeen wijn!" „Waarom niet? Ben je bang?" vroeg Saltash. Toby zweeg en leunde onwillekeurig op den rug van zijns meesters stoel. De blos verdween. Saltash bleef zitten en keek hem een oogenblik aan; nog altijd met dien eigenaardigen gloed in de oogen. Toen stond hij plotseling op, legde een knie op den stoel en bracht het glas aan Toby's lippen. „Bang?" vroeg hij weer, zachtjes sprekend, als tot een verschrikt kind. Toby stak de hand uit om het glas te grijpen, maar inplaats daarvan pakte hij zenuwachtig Sal- tash's pols. Hij dronk als antwoord op het onuit gesproken aandringen van Saltash, terwijl hij hean in dien tijd recht in de oogen keek. Toen glimlachte hij. „Neen, bang ben ik niet, mijnheer! Maar alleen bevreesd dat ik u geen ge luk zou brengen!" „O, maak je daar maar niet bëzorgd over," her nam Saltash, „ik ben niet aan geluk gewend." Toby zette groote oogen op. „Ik dacht dat u alles had wat u begeerde, mijnheer!" Saltash lachte en zette het ledige glas neer. „Au contraire, mon ch'er", zei hij. „Ik ben niet rijker dan gij. Evenals Tantalus kan ik nooit mijn dorst les- schen. Evenals vele menschen, die oneindig beter zijn dan ik, zie ik de sterren, maar kan ze niet grijpen!" „Kan iemand dat dan, mijnheer?" zei Toby op den toon van iemand die geen antwoord verwacht. Saltash lachte kort, geheimzinnig. „Ik geloof wel dat sommige menschen het probeeren, maar ze ko men dan tenslotte vrij hard weer neer, terwijl dege nen die op de aarde blijven rondkruipen, niet zulk een diepen val behoeven te doen. Maar luister eens, Toby, we moeten samen eens praten!" „Jawel, mijnheer," zei Toby, terwijl hij haastig een eind opzij schoof. Saltash zag hem met een flauwen, half sipotten- den. glimlach aan. „Wat moet je worden, Toby?" vroeg hij. „Daar gaat het toch om." Toby's hand omklemde nog steeds de leuning van den stoel. Hij stond kaarsrecht en keek hem vlak in 't gezicht, „Dat hebt u te beslissen, mijnheer," zei hij. „Zoo," hernam Saltash en weer glinsterd.en zijn oogen, „moet ik dat beslissen?" „Ja, mijnheer u alleen!" En hij sloeg de oogen niet neer, zij waren flink en ferm open. Sallash's mond trilde, alsof hij eenige ontroering moest bedwingen. „Meen je dat inderdaad?" vroeg hij een oogenblik later. „Inderdaad, mijnheer," zei Toby, eenigszins ge jaagd. „Ik bedoel, mijnheer, dat u alleen over mij hebt te beschikken!" Saltash pakte hem plotseling bij den schouder en keek hem strak aan. „Toby", zei hij, „doe je eigen lijk niet heel dwaas?" „Neen, mijnheer!" En Toby's onmiddellijk ant woord klonk bijna heftig. „Ik doe het eenige wat ik kan doen. Maar als u als u als u." „Nu, als ik wat?" vroeg Saltash. „Als u me soms kwijt wil zijn, te eeniger. tijd", zei Toby, zich inspannend om bedaard te blijven, „dan zal ik heengaan, mijnheer dan zal ik heengaan!" „En waarheen?" Uit Saltash's oogen was de spot tende uitdrukking geheel verdwenen. Ze spraken nu alleen dat, wat slechts zeer enkelen daar ooit in hadden gelezen. Toby maakte een vluchtige beweging met de hand en liet toen de armen langs de zijden zakken. „Dan zal ik er wel een eind aan maken, mijnheer," zei hij plotseling ijskoud, „dat zal zoo moeilijk niet zijn. En ik zal het zoo doen, dat u het niet eens behoeft to weten." Saltash stond plotseling op. „Toby, j'e bent eenig!" zei hij. „Eenig en heerlijk met je dwaze manier van doen. Je eenige verontschuldiging is, je jeugd. Komt het nooit in je op, dat je je aan den verkeerden per soon hebt gehecht?" „Neen, mijnheer!" fluisterde Toby. „En ben je nooit bang, dat je alles op een ver keerde kaart hebt gezet?" „Neen, mijnheer," zei hij weer en liet er met zijn flauwen, jongensachtigen glimlach op volgen. „Odh> en dan is er nog niet veel aan mij verloren!" Saltash greep hem plotseling stevig vast. Hij glim lachte ook, maar de gloed in zijn oogen scheen nu plotseling tot een vreugdevlam te zijn opgelaaid. „Nu, goed dan!" zei hij langzaam, „ik heb nog nooit een gift der goden geweigerd." En nu zweeg hij plotseling, want een hevig geraas, dat de heele wereld schijnbaar deed dreunen, over stemde alles en op hetzelfde oogenblik voelden zij beiden een schok, die hen languit op den grond deed vallen. Saltash viel als een aap. Hij greep dan naar 't een, en dan naar 't ander, om staande te blijven, en kwam eindelijk in pikdonker op zijn knieën te recht, terwijl hij met èèn hand Toby's magere arm vasthield. Maar Toby had het hoofd gestooten tegen een kabelbak en was pijnlijk en hulpeloos op den grond gevallen. Toen Saltash weer wat tot zichzelf kwam, ver vulde de sirene de lucht met haar angstkreten. „Vendoekt!" zei hij woest, „moeten ze ons eerst nog doof maken en ons ook nog naar den kelder helpen!" Toen zweeg de sirene en hoorde men slechts zwakkere geluiden, een venvard rumoer van stem men, haastig loopende voeten, het sissen van ont snappenden stoom en het stroomen van het water. Saltash krabbelde in de duisternis weer op en Irachtte Toby mee in de hoogte te trekken, maar toen hij niet meegaf, lichtte hij hem met inspan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 17