Geestelijk L,even
de V ries
Y Uw FILMS
No. 23330
Int. Telef.
No. 20
20 PAGINA'S.
KIJKEIlisKO0PEn.j(LOE(K
ONS PROSRAM:
HEI
Fotogr. Atelier en Fotohandel ArpadMoldovan, N.Niedorp
Bij Zonnebrand,
Zaterdag 6 Juli 1935.
Postrekening
SGHAG
78ste Jaargang. No. 97 57
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. BIJ inzending tot
■s morgens 8 uur, worden Advertentiën nog sooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummer geplaatst
Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen.
Trijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN»
TiëN van 1 tot 5 regels f 0.85, Iedere regel meer 15 cent (bewljsno.
Inbegrepen. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
door Astor.
MOET MEN OM GEESTELIJK
HOOG TE STAAN, VEEL GESTU
DEERD HEBBEN OF KAN IE-
MAND DIE ALLEEN DE LAGERE
SCHOOL HEEFT BEZOCHT, OOK
GEESTELIJK HOOG STAAN?
DE hierboven geplaatste vraag werd mij
schriftelijk gedaan met het verzoek om daar
op te antwoorden. Ik heb den jongen man
mijn antwoord toegezonden en wil nu dit persoonlijk
antwoord tot een „geestelijk leven" verwerken.
Waarom?
Omdat ik de vaste overtuiging heb, dat zeer vele
menschen min of meer in hetzelfde geval verkeeren
als de jongelui, uit wier midden deze vraag is op
gekomen en daarom lichtelijk geneigd zijn om te
vervallen in de dwaling, dat geestelijk hoog-staan
alleen maar het gevolg kan zijn van aangeleerde ken
nis, van studie, van verstandelijke ontwikkeling.
Deze dwaling want dat is het! is het resul
taat van een zeker minderwaardigheidsbesef, dat we
gedurig kunnen opmerken en dat voortvloeit uit een
eenzijdige verheerlijking van het intellect of liever
van geleerdheid. Hiermede bedoel ik niet minach
ting voor geleerdheid, voor wetenschappelijke ont
wikkeling; ik weet te goed, wat de menschheid aan
haar intellect te danken heeft en welk een zegen de
wetenschap voor haar is geweest.
Maar ik kom met aandrang op tegen de mcening,
dat iemand, die beschikt over een normaal denkver
mogen, zich minder zou moeten achten' dan een we
tenschappelijk geschoold of goed onderlegd mensch.
En wij kunnen herhaaldelijk opmerken, dat dit ge
beurt Ik heb slechts te herinneren aan de vaak ge
hoorde opmerking: „U hebt zooveel meer letters ge
geten dan ik, of u hebt zooveel boeken gelezen, ik
geef dus gaarne mijn meening prijs voor de uwe."
Maar dit mag alléén gelden voor technische, voor
wetenschappelijke vragen, maar nooit voor levens
vragen.
Om zoo duidelijk mogelijk te zijn, wil ik dit met
een paar voorbeelden nader illustreeren.
Ik ben een leek op het gebied van den landbouw;
ik weet hoegenaamd niets van scheikunde en daar
om onderwerp ik mij zonder aarzeling aan het oor
deel van hen, die van het bemestingsvraagstuk stu
die hebben gemaakt. Zoo heb ik b.v. een monster
grond van mijn tuin in Groningen laten onderzoeken
en met succes! het gegeven advies opgevolgd en
die kunstmeststoffen gebruikt, welke de deskundi
gen mij hebben aanbevolen. Als verstandig mensch
ben ik niet zoo eigenwijs een meening te hebben te
genover de knappe onderzoekers.
Ik ben eveneens leek in de biologie (de leer van
het leven). Derhalve ben ik niet zoo dwaas om al
te geven op het werk van hen, die zich met deze stu
die bezig houden en ik aanvaard gaarne wat zij mij
als resultaat van hun ernstig onderzoek mededeelen.
Wanneer ik mij verdiep in het groote werk „de we
tenschap van het leven", door H. G. Wells, G. P.
Wells en J. Huxley, dan sta ik dikwijls verbaasd
over wat ik daarin lees, maar ik aanvaard het gaar
ne en zeg tot mezelf, die menschen zijn zoo geleerd,
hebben de biologische vraagstukken zóó doorvorscht,
daar moét ik mij bij neerleggen.
Nu kan hiertegen worden opgemerkt, dat toch
dikwijls gebleken is, dat vakmenschen, geleerde stu
diekoppen, zich vergissen kunnen. Immers, hoe vaak
gebeurt het niet, dat wat lang als onomstootelijk
waar gegolden heeft, door een nieuwen wetenschap-
pelijken werker als een dwaling wordt terzijde ge
schoven. Hoe zouden we dan in vol vertrouwen ons
kunnen neerleggen bij de uitspraak der geleerden?
Wij hebben b.v. altijd gelooid in de oneindigheid van
het heelal (van het universum); wij kunnen ons geen
einde denken aan de wereldruimte, waarin ons zon
nestelsel met millicenen andere zonnestelsels in on
derling evenwicht zich rustloos voortbewegen. En
thans komen de geleerden, die zich met de bestudee
ring van dit vraagstuk bezig houden tot het inzicht,
dat het universum wél eindig is.
Wat moeten wij nu gelooven? Zélf kunnen wij het
niet uitmaken; onze kennis is daartoe te gering, ons
wetenschappelijk denken te ontoereikend. Ons rest
niet anders dan óf bij de óéne óf bij de andere op
vatting ons neer te leggen óf eenvoudig te zeggen dat
wij 't niet weten en daarin te berusten. En hierte
gen bestaat geen enkel bezwaar, omdat het tenslotte
ons leven niet raakt. Want hoe heerlijk 't moge zijn
z'n dorst naar kennis, naar 't doorgronden van vele
geheimen te kunnen bevredigen. Wij weten tevens
maar al te goed, dat 't onmogelijk is alles te weten
en over alles een oordeel te hebben. Dit is absoluut
uitgesloten zelfs voor de allerknapste koppen en voor
de grootste wetenschappelijke genieën.
Maar wat deert dit eigenlijk? Het is beter enkele
dingen goed te weten dan vele dingen oppervlakkig.
En het is bovendien maar voor enkelen weggelegd
om zuiver wetenschappelijk werk te doen en schep
pendenarbeid te verrichten en baanbrekers te zijn.
Mannen als de professoren Kuenen, Lorentz, van
't Hoff, Einstein zijn uitzonderingen en zullen dit al
tijd blijven. Zij behooren tot de begenadigden, die een
buitengewone scherpzinnigheid hebben medegekregen
in het leven, zooals b.v. een Beethoven en een Rem-
brandt, een Vondel en een Henriette Roland Holst
hun aanleg voor kunst als een goddelijke gave heb
ben ontvangen.
Dit meende ik te moeten opmerken om te doen be
grijpen dat kennis en wetenschap, van hoe buiten
gewone beteekenis zij ook mogen zijn, toch niet mo
gen worden overschat in dien zien, dat iemand, die
overigens in het bezit is van normale hersenen, om
hun gemis zich minderwaardig behoeft te gevoelen
als geestelijk wezen.
Hij moge het betreuren dat vele gebieden van het
menschelijk weten voor hem ontoegankelijk zijn; dit
mag nooit bij hem leiden tot de gedachte dat hij daar
om niet geestelijk hoog zou kunnen staan.
Immers: wat beteekent „geestelijk hóóg staan"?
De werkelijk denkende lezer zal bij het pogen om
op deze vraag een antwoord te geven, onmiddellijk
begrijpen, dat we op een ander terrein ons begeven
dan op dat, waar we zooeven vertoefden. N.l. op het
terrein van het leven van den geest-zélf.
Nu komen wij voor een moeilijkheid te staan, om
dat het woord „geest" in verschillende beteekenissen
wordt gebruikt.
Zoo wordt gesproken van geest als tegenstelling
stof, van geest en geestig in den zin van gevatheid,
schranderheid. Ook wordt meermalen geest vereen
zelvigd met ziel.
Wij dienen dus vast te stellen wat wij onder geest
hebben te verstaan.
En dan wil ik deze bepaling gpven: de geest in
dén mensch is datgene,wat ziel en lichaam be-
heerscht, althans beheerschen kan. Dus: zijn eigen
lijke ik.
Wanneer wij van deze bepaling uitgaan, wordt
het ons duidelijk, dat een geestelijk levend mensch
kan worden genoemd iemand, die zijn ik, zijn ware
persoonlijkheid derhalve, tot groei, tot bloei, tot ont
wikkeling wil brengen en het middel daartoe is: zui
ver denken.
En dit zuivere denken zal zich daarbij richten op
de groote levensvragen. Dit denken zal dus zich be
zig houden met het onderscheid tusschen goed en
kwaad, met de verhouding van den mensch tegenover
den Kosmos, met zijn bestemming, met de in hem
werkende driften, met het probleem van den dood,
met de Godsvraag, met het vraagstuk der vrijheid en
hare begrenzing, enz. enz.
In den geestelijk levenden mensch is dus zeer sterk
aanwezig de begeerte om op al de vragen, die on
middellijk verband houden met den groei van zijn
ik een antwoord te vinden.
Als wij dit scherp in het oog houden, behoeft het
stellig geen nader betoog, dat om dit antwoord te vin
den geen geleerdheid, geen wetenschappelijke studie
noodzakelijk is, maar wél: vrij en onbevooroordeeld
denken. En dit is mogelijk zoowel voor den eenvou-
digen mensch die niet anders dan de lagere school
bezocht als voor den geleerde, die dikke boeken heeft
doorgewerkt.
Daarom kunnen wij dan ook vaak opmerken, dat
ongeleerde menschen krachtiger geestelijk leven ver-
toonen dan geleerden, die dikwijls zoo in hun spe
ciale studie opgaan, dat zij aan de levensvragen geen
behoorlijke aandacht schenken.
Dit is hierom zoo te betreuren, omdat die levens
vragen van veel grooter beteekenis zijn dan de pro
blemen, waarmede de wetenschappelijke werker zich
bezig houdt.
Want wie zal ontkennen dat b.v. het juiste inzicht
in de menschelijke verhoudingen meer waarde heeft
MEER WARMTE
MEER GEMAK
MINDER KOSTEN
MINDER STOF
Neem Centrale Verwarming
W TTECHN. BUR.
ALKMAAR. Tel. 2197-3897
„Honderden referenties".
vakkundig ontwikkelen, afdrukken en vergrooten.
Ons speciaal werk is een waarborg voor de beste
resultaten. Vlug en goedkoop. Verzending dagelijks.
Alle merkartikelen, films, papieren, camera's enz.,
in voorraad.
dan diepgaande kennis van scheikunde, van natuur
kunde, van wiskunde of van welke andere tak van
wetenschap?
Ik heb alle mogelijke bewondering voor de helden
der wetenschap, ik voel me in wetenschappelijk op
zicht oen nul tegenover de duizenden geleerden, die
onze kennis uitbreiden maar grooter is toch mijn
eerbied voor hen, bij wie al het denken zich richt
op de vraag: hoe kunnen wij de menschheid opvoe
ren tot een hooger levenspeil en die daarom de le
vensproblemen bepeinzen en de bestaande toestanden
en verhoudingen toetsen aan de beginselen van recht
vaardigheid, waarheid, liefde.
Want bij deze laatsten gaat het om het ik, om de
persoonlijkheid of meer algemeen gezegd: om den
groei der menschheid tot een hooger peil.
En het lijkt mij toe, dat hierin voor duizenden iets
zeer bemoedigends ligt, een overwinning van het zoo
even genoemde minderwaardigheidsgevoel.
Het is geen gemakkelijk onderwerp, waarover wij
in dit artikel schrijven en ik wil het toch zoo be
grijpelijk mogelijk doen, daarom neem ik weer mijn
toevlucht tot voorbeelden, waaruit mijn bedoeling
klaarder kan worden.
Een geestelijk levend mensch denkt na over de
vraag, hoe moeten de menschen zich tegenover el
kaar gedragen? Hij is opgegroeid in de maatschappij
van het heden, heeft onbewust haar verhoudingen
als normaal aanvaard en nu ziet hij, hoe die ver
houdingen de oorzaak worden van onuitsprekelijk
veel leed. Dit schokt hem, dit hindert hem en als ge
volg daarvan, toetst hij die verhoudingen aan wat
hij als r.edelijk wezen zedelijk goed vindt. En zijn
rede zegt hem dat die verhoudingen moeten worden
veroordeeld. Daarbij heeft hij heelcmaal geen ge
leerdheid noodig. Slechts vertrouwen op eigen rede.
op eigen zuiver gevoel (intuïtie) is het wat hij
hiertoe behoeft. Dit vertrouwen is de groote kracht
van den geestelijk levenden, dus denkenden mensch.
Indien hij dit mist laat hij zich maar al te gemakke
lijk overdonderen door geleerdheid! Want daar
zijn tallooze knappe koppen, die met veel wetenschan-
pelijkheid tot hem komen om hem te overtuigen, flat
die verhoudingen niet anders kunnen zijn; burgerlijke
ekonomen (staathuishoudkundigen) die betoogen dat
de grondslag onzer maatschappelijke orde onaange
tast moet blijven. En tegen die geleerdheid kan hij
niet op redenecren; hij geeft zich misschien gewon
nen en gaat twijfelen aan zijn eigen inzicht. Hij ver
liest het vertrouwen op eigen rede, op eigen zede
lijk besef.
Ik denk hierbij aan wat ik jaren geleden eens los
in een thans vergeten boekje van E. Snellen. Een
eenvoudig, zuiver voelend boertje had verschil van
meening met een predikant. Hij kon het tegen den
geleerden dominé niet volhouden en wist op 't laatst
niets meer tegen diens betoog in te brengen. Toen ein
digde hij het gesprek met ongeveer deze woorden:
ja, dominé, ik kan er 'niets tegen inbrengen, maar
u liegt toch!
Dat boertje was niet geleerd, maar wijs, d.w.z. hij
durfde, ofschoon hij in het twistgesprek 't moest af
leggen, te vertrouwen op wat zijn rede hem als waar
heid deed ervaren.
Een ander voorbeeld: Wij leven tegenwoordig in
een wonderbaarlijken tijd en een der dingen, welke
mij het pijnlijkst treffen is o.a. de vernietiging van
levensmiddelen. Als ik me nu voorstel, dat ik een
conferentie mee zou maken met den ministerraad,
dan kan ik me indenken, dat mannen als Colijn en
Slotemaker de Bruine, ongetwijfeld zeer knappe ke
rels, mij in het nauw zouden kunnen jagen met zeer
geleerde betoogen om aan te toonen dat het vernie
tigen van voedsel een wel betreurenswaardige, maar
helaas noodzakelijke maatregel is; misschien zou ik
met den mond vol tanden staan tegenover hen en
toch zou ik zeggen: mijne heeren, het is in 6trijd
met het meest elementaire begrip van zedelijkheid.
Het kan niet goed zijn dat wij menschen dat, wat de
natuur (Colijn en de zijnen zouden zeggen: God) ons
schenkt vernietigen, temeer niet, waar honderddui
zenden er behoefte aan hebben. Het kan niet goed
zijn. dat zoo iets gebeurt, opdat een stelsel, waar al
les gaat om winst te maken, onaangetast zou blijven.
Ik had kort geleden een gesprek met een harts
tochtelijk verdediger van onze maatschappelijke orde.
Wij hadden een dispuut over geld en de beteekenis
daarvan voor het leven. En toen kreeg ik de zoo vaak
gemaakte opmerking te hooren: „U kunt zonder geld
toch maar niets beginnen, hoe zouden wij onze fa
briek ft was een groot fabrikant) zonder kapitaal
kunnen laten werken?"
Daarop heb ik het volgende geantwoord: „U kunt
dit alléén zeggen, wanneer u zich plaatst op kapita
listisch standpunt; inderdaad kan men zonder geld
in deze verdwaasde wereld niets beginnen. Om
dat men alles moet koopen: materiaal, om te ver
werken, grond om de fabriek op te bouwen, intellec-
tueele en physieke krachten d.i. hoofd- en handwer
kers, machinerieën enz. M.a.w. hot geld moet om
gezet worden in dood en levend materiaal. Maai
met het geld-zelf kunt u niets, niets voortbrengen.
Wanneer door een of ander wonder het geld spoor
loos verdween, wanneer goud en zilver en alle mo
gelijke waarde-papieren er niet meer waren, dan
zou Uw fabriek evengoed kunnen doorwerken en
voortbrengen als er maar grondstoffen zijn en ais
er maar menschen zijn, die beschikken over de
noodige bekwaamheid en die zijn er bij duizenden."
Toen maakte de fabrikant de opmerking dat, wan-
.neer er niets meer te verdienen was, niemand zou
willen werken.
Deze opmerking prikkelde mij tot het volgende
wederwoord: alweer redeneert u als iemand, die
geestelijk gevangen zit in de heerschende levensop
vatting, is het u dan onmogelijk te gelooven in vrij-
willigen arbeid in den dienst der gemeenschap en
niet om winst, om goud. Kunt u zich dan geen sa
menleving denken, waarin allen deelnemen aan de
voortbrenging (en hoe weinig arbeid is daarvoor
noodig nu de mensch beschikt over geperfectio
neerde machines!) en allen daaraan deel hebben?
Ziet u niet in dat dit bij de huidige technische ont
wikkeling mogelijk is?
De fabrikant keek mij even sarcastisch aan en
glimlachend zeide hij: in theorie is uw meening
heel mooi, maar praktisch is zij niet door te voeren,
want de menschen deugen daarvoor niet.
Ik kon niet nalaten daarop te zeggen dat de men
schen dan óf idioten óf schoeljes moesten zijn vol
gens hem.
En toen kwam van zijn zijde he>t zoo vaak ge
hoorde: „de menschen zijn slecht" en, voegde hij er.
aan toe, het beste zou zijn, dat ze allemaal van den
aardbodem verdwenen.
En ik antwoordde daarop: ik ben er dankbaar
voor een andere meening te hebben; ik vind den
mensch in doorsneê niet slecht maar dom, te wei
nig denkend, te traag van geesst; bovendien ben ik
van oordeel dat hij in zijn diepste wezen een rede
lijk schepsel is en dus in de richting van steeds
grootere redelijkheid zich moet ontwikkelen en op
dien grond geloof ik dat wij noodwendig moeten
groeien tot een redelijk samenleven.
Ons gesprek was hiermede nog niet geëindigd.
Maar ik heb de hoofdzaak weergegeven.
Op welk standpunt staat gij, mijn waarde lezers?
Op dat van den fabrikant? Het zou me spijten
voor u, want dan moet gij wel volkomen ideaal-
loos in het leven staan. Maar dan moet gij u zelf
ook eens afvragen hoe het dan gesteld is met uw
eigen geestelijk leven.
En gij zult bet mij, naar ik hoop en verwacht,
niet kwalijk nemen, wanneer ik zeg dat gij daar
mede een vernietigend oordeel uitspreekt over u
zelf. want gij zift ook mensch!
Maar hebt dan ook den moed om en daarvoor
is geen boekengeleerdheid noodig te denken over
de groote vragen des levens en durf te vertrouwen
op uw rede, op uw zedelijk besef.
Hebt den moed om daaraan het bestaande te
toetsen.
Dan zijt ge een geestelijk wezen en geestelijk
hoog zult ge staan ook zonder schoolsche kennis,
wanneer gij ernstig poogt u en uwe medemenschen
te doordringen van het besef dat wij, menschen,
andere levensverhoudingen moeten scheppen; ver
houdingen. die in overeenstemming zijn met wat wij
diep-innerlijk als goed ervaren.
ASTOR.
Het onderwerp is hiermede volstrekt niet uitge
put. Ik houd mij aanbevolen voor ernstige opmer
kingen en kritiek. Het zal mij aangenaam zijn, wan
neer sommige zich geroepen voelen, mij naar aan
leiding van het bovenstaande artikel te schrijven.
Het adres is bekend: „Astor", bureau Schager
Courant.
doorzitten bij wielrijden en sutkgeloopen huid,
of wanneer U last hebt van pijnlijke, branderige
of stukgeloopen voeten, zijn Purol en Purol-
P^eder de meest afdoende middelen daarvoor.
Purol in doozen vanaf 30 ct. met gratis
busje Purolpoeder ter kennismaking.
Verkrijgb. bij Apothekers en Drogisten.