isss Charl De laatste dag aan de Kaspische Zee ïs Rex Eij de Nederlandsche havenbouwers. BANK VOOR INTERNATIONALE BETALINGEN. Laffe overval. Ethel M* DelL (Van onzen reizenden correspondent). NOW-CHAHR (aan de Kaspische Zee) In Juni. NOG slechts weinige dagen en de havenstad in wording aan de Kaspische Zee zal voor mij weder tot het verleden behooren. Ik zal het kleine kamertje op het haventerrein met het uitzicht op het gehucht, dat langzaam tot een stad groeit, ver- laten, doch voordat ik weder naar Teheran trek, om I daar mijn verdere reis voor te bereiden, wil ik nog een tocht maken langs een gedeelte van de zeekust om er meer te leeren kennen van dit merkwaardige i gebied, waar ik waarschijnlijk nooit meer zal terug- lceeren. Er zijn hier nog plaatsen, waar ik tot nu nimmer was en wier product door de fijnste lekker- I bekken ter wereld genietend gegeten worden, zonder j dat deze lekkerbekken weten, waar het fijne hapje vandaan komt. Ik doel hier op de caviaar, die voor een groot deel niet uit Rusland, doch uit Iran, van de Iransche kust der Kaspische Zee, afkomstig is, ook al spreken de menschen in Europa steeds van „Rus- I sische caviaar". En een der voornaamste „caviaar- visschersdorpen" wil ik nog bezoeken. Ik ga de havenwerken te Now Chahr verlaten, nog voor ze goed in gang zijn, want wat men tot nu doet, is voor het allergrootste deel nog voorbereidingsar beid. Nog altijd houdt de aanvoer van materialen uit Europa aan. Steeds weder komen Russische sche- pen, die onderdeelen van sleepbooten, van baggcr- molens, van motoren, van dynamo's, van spoorwa gens, die rails, dakbedekking, stalen damplanken en de hemel weet wat aanbrengen. Op het haventerrein I zijn talloozc houten barakken, eigenlijk meer krot- 1 ten, die door de Iraniërs daar waren nedergezet, weg gebroken. Zc worden vervangen door steenen gebou- t wen, woningen, bergplaatsen, werkplaatsen, die met zorg worden samengesteld en niet zoon hopeloos rommeligen indruk maken als wat er eerst stond. Nog heel veel zal er evenwel moeten worden gedaan eer het eigenlijke werk met volle kracht ter hand kan worden genomen. De watervoorziening eischt j nog verbetering, de nieuwe electrische centrale moet j nog worden voltooid, en deze nieuwe centrale zal niet alleen licht, maar ook kracht leveren voor ver- 1 schillende werktuigen. Aan de verbetering, de ver zwaring en verbreeding van het spoorwegje, dat de havenwerken met de steengroeve in het gebergte verbindt, is men reeds begonnen, maar het zal nog wel eenigc maanden duren eer hier de grootere, zwaardere en snellere treinen rijden en in 'n vlugger I tempo de benoodigde steenmassa's van de groeve naar de haven brengen. Ook met den woningbouw j voor het Europeesche personeel is men nog niet ge heel gereed gekomen. Er zijn er nog, die zich moe- 1 ten behelpen en dat mag natuurlijk niet duren. Er zijn zelfs nog enkele gehuwden, die zich met on voldoende woonruimte tevreden moeten stellen, doch HET NADEREND AFSCHEID VAN DE KOLONIE AAN DE KUST. HOE IRANSCHE ARBEIDERS VAAK WORDEN BEDROGEN. GEBREK AAN ORIENT-ERVARING. PSYCHO LOGISCHE FOUTEN EN ON AANGENAME INCI DENTEN. Links: Het werk op de golfbreker. Rechts: Te Now-Chahr gemonteerde kipkarren. voor hen zijn aardige, frissche woningen direct aan zee in aanbouw. Ook de machines, die in onderdee len reeds geheel zijn aangekomen zijn nog niet alle richten, dat feitelijk nog als voorbereidingsarbeid is gemonteerd en zoo is er nog heel veel werk te ver te beschouwen. Goed en regelmatig, stelselmatig aan den gang zal men eerst zijn einde van dit jaar of begin van het volgende jaar, doch daarop kan ik niet wachten. Nieuwe horizonten lokken. Veel langer dan mijn voornemen was, ben ik in het eeuwenoude Iran gebleven, wat o.a. verband hield met dezen merkwaardigen havenbouw aan de weinig bekende zee, aan welke ik later nog wel eens met weemoed zal denken, want de Kaspische Zee is schooner dan welke zee ook, die ik vroeger aanschouwde. Zij heeft een kleurenpracht, zij heeft tintenschakeeringen zoo als ik nog bij geen zee, zelfs niet bij de zoozeer ge prezen Middellandsche Zee waarnam. De Iransche arbeiders beginnen zich zeer goed aan de Europeesche havenbouwers te gewennen. Zij ver dienen niet veel, want de loonstandaard is hier laag, waartegenover staat, dat het leven hier goedkoop is en zij zeer weinig behoeften hebben. Een hooger loon zou onmogelijk zijn, daar dan het werk nimmer tot stand zou kunnen komen. Heeft zoo'n Iransche arbeider (den zeer weinige beteren niet te na gesproken) door overwerk, zooals b.v. na de overstrooming, een extra-duitje verdiend, dan koopt hij daarvoor geen betere kleederen of legt hij het niet weg, doch blijft luieren tot alles verteerd is. Enkele dagen ligt hij in de schaduw van een boom of op een kleedje in een theehuis, slurpt thee en rookt pijpen van de uitstekende, ongelooflijk goedkoope tabak, die in deze streken' aan de Kaspi sche Zee wordt geteeld. Eerst als hij geen cent meer over heeft, besluit hij ertoe weder aan het werk te gaan. De Nederlandsche havenbouwers aan de Kaspische- Zee betalen niet alleen meer dan Iransche werkge vers, doch bij hen krijgen de arbeiders ook werkelijk hun loon en dat zijn de menschen hier niet steeds gewend. Vrijwel alle Iransche onderbazen stelen van het arbeidsloon van hun menschen, indien ze daar-, toe slechts even de kans krijgen. De Iransche onder bazen bij de havenwerken te Now-Chahr krijgen die kans evenwel niet. Om zulk een bedrog van toch reeds arme arbeiders te voorkomen, was een knap gevonden controle-stelsel noodig, vooral in dit land, waar de leidende personen van het werk de taal niet verstaan en het niet gemakkelijk valt, volkomen be trouwbare menschen te vinden. Men werkt hier met tot nu toe gemiddeld ongeveer twaalfhonderd arbeiders en dit getal zal over eenigen tijd worden uitgebreid tot drie en twintig honderd. De menschen werken echter niet allen op het ha venterrein. Een deel is bezig bij de normalisatie van een riviertje, een ander deel bij de steengroeve, weer een deel bij den huizenbouw aan het strand of bij wegenaanleg. Onder deze vele honderden menschen is het verloop zeer groot, hun namen zijn voor Euro peanen moeilijk te onthouden, evenals hun gezichten en men kan niet met hen spreken, daar men hun taal niet kent. Als voorman voor elke groep arbeiders heeft men weder een Iraniër en het is nu de kunst te zorgen, dat niemand te weinig krijgt en vooral, dat de voor mannen niet de zuur verdiende centen van de arbei ders in eigen zak laten verdwijnen. Ingevoerd wer den daarom arbeidskaarten. Elke arbeider krijgt een kaart en elke groep arbeiders krijgt kaarten in een andere kleur, al naar de afbeelding waar ze werken. Er zijn tien verschillende kleuren van kaarten. Al naar de menschen werken bij den woningbouw, bij de kanalisatie, bij den wegenaanleg, aan den golf breker, in de steengroeve, in de werkplaats, in het magazijn, enz., krijgen ze een kaart van andere kleur. Elke arbeider heeft weder zijn nummer. De afdec- lingschef houdt 's morgens appèl en streept op een eigen kaart aan de nummers van de menschen, die aanwezig zijn. „Tijdschrijvers" gaan overdag rond bij het werk om te controleercn of de op de kaart van den afdeelingschef aangegeven menschen ook werke lijk arbeiden. Twee maal per dag verrichten de tijd schrijvers de controle en eiken keer merken ze met een kniptang, die den datum afdrukt, de kaarten van de arbeiders. Ontbreekt er een, dan melden ze dat den afdeelingschef. De kaarten van den afdee- lingschefs gaan eiken dag naar het loonbureau, waar dan de loonlijsten worden bijgeschreven. Overuren zijn zoowel op de kaarten van de arbeiders als op die van de afdeelingschefs door laatst genoemden apart vermeld. De verschillende groepen worden zoo veel mogelijk op verschillende dagen betaald om den toeloop op één dag niet te groot te maken. Komen nu de menschen voor het loket van het huisje, waar de loonbetaling plaats heeft, dan geven ze hun kaart met hun nummer over en krijgen daarvoor in de plaats... een zakje, waarin het hun toekomende geld zit en waarop hun naam en hun nummer staat. Aanvankelijk vonden de Iransche arbeiders, die vrijwel geen van allen lezen of schrijven kunnen, dat gedoe met de gekleurde kaarten in hooge mate bedenkelijk en die dichtgebonden zakjes vertrouwden ze niet. De uitbetaling geschiedt gewoonlijk door 2 Europeanen, een Nederlander en een Tsjech, die ook Perzisch kan spreken en de Tsjech moest de men schen, wien men een algemeen wantrouwen niet kwa lijk kan nemen (hun ervaringen zijn ernaar), in den beginne nog wel eens kalmeeren, daar ze het hun toekomende geld voor zich uitbetaald wilden zien. Nadat ze eenige malen tot hun stomme verba zing hadden vastgesteld, dat de inhoud der zakjes werkelijk overeen kwam met hun vordering aan loon, zijn ze evenwel volkomen tevreden met dit stelsel van loonbetaling. i Nu ik Now-Chahr ga verlaten, doe ik dat niet zonder een zekere ongerustheid over het verdere ver loop van zaken ter plaatse. Het is natuurlijk nie$ aan twijfel onderhevig, dat de hier werkende ingeni* eurs, enkele Nederlanders en een Belg, technisch vol komen in staat zijn dit werk tot een goed einde te brengen, doch er zijn andere dan technische bezwa ren, die wel eens zeer ernstig konden blijken. Onder de hier werkende ingenieurs is er niet een, die den Oriënt kent (een verblijf in Nederlandsciw Indië telt daarvoor niet mede, omdat men daar te doen heeft met Nederlandsche overheidspersonen en Nederlandsche opvattingen van recht en billijkheid en ook in de Belgische, de Fransche of de Engelsche koloniën staat men altijd weder tegenover Europee sche overheidspersonen en begrippen). Van den allereersten aanvang aan zijn in verband met het havenwerk te Now Chahr psychologische fouten gemaakt, die reeds jaren in Iran vertoevende Europeanen in stomme verbazing hebben gezet. Naar goeden raad werd niet geluisterd en reeds nu, in den aanvang van het werk, hebben zich enkele inci denten voorgedaan, die zeer ernstige ongerustheid kunnen verwekken. Iraniërs grijpen in in de interne aangelegenheden der Nederlandsche maatschappij zonder voldoende tegenstand te ontmoeten en verlan gen b.v. ontslag van menschen, die hun om de een of andere reden niet bevallen. Reeds nu is dit twee maal voorgekomen en beide keeren hebben de Nederlanders het hoofd moeten buigen. Eenmaal ontzag een Iransche zoogenaamde controle-ingenieur" zich niet de hulp der politie in te roepen om zijn wil door te zetten en hij liet den man, wiens ontslag door hem verlangd was, van het werkterrein weghalen. Deze „ingenieur" is een nog jonge man met als eenige opleiding zooiets als een hoogere-burgerschool met driejarigen cursus. Ik meende deze zijde der medaille niet geheel bul ten bespreking te mogen laten, al wil ik er thans niet dieper op in gaan. Ik kan alleen hopen, dat het verdere verloop van zaken beter zal zijn, dan zich thans laat aanzien. J. K. BREDERODE. GEMEENSCHAPPELIJKE VERDEDIGING DER GOUDVALUTA'S. Basel, 9 Juli (A.N.P.): In zijn jongste ver gadering heeft de Raad van Beheer der Bank voor Internationale Betalingen de valuta moeilijkheden besproken en is overeengeko men dat op het eerste teeken van aanval len op eenige valuta, die met de Internati onale Bank verbonden is, gemeenschappelijke verdedigingmaatregelen zullen worden geno men zooals onlangs geschiedde tijdens de af geslagen aanvallen op de Fransche en Zwit- sersche franc en op den gulden. i Op bejaard grafelijk echtpaar in Frankrijk. i Parijs, 9 Juli (A.N.P.): Twee bandieten hebben een lafhartigen overval gepleegd op den 70-jarigen graaf en gravin Antoine de la Rochefoucauld, die te Parijs nabij het Pare Monceau wonen. Het grafelijk echtpaar stond bekend om het vele philantropische werk, dat zij vooral onder de werkloozen in hun om geving verrichten. Eenige dagen geleden namen zij een onbekende, die dringend om werk had gevraagd, in dienst. De man gaf voor, dat er een lek in den kelder zou zijn en lokte de gravin naar beneden, waar hij haar van achteren neersloeg. De graaf, die on raad hoorde, wilde zijn vrouw te hulp komen, doch werd neergeslagen door een handlanger van den z.g werklooze. Deze wist te ontvluchten, doch zijn maat die uit het raam sprong, werd gepakt en aan de politie overgeleverd. Op den ochtend van den over val had de gravin juist een bedrag van 44.000 francs van de bank gehaald. De beide bejaarde lieden liepen pijnlijke kwetsuren aan het hoofd op. door 12. 1 'tWas een regenachtige lentedag en het grasveld, waar de wedrennen werden gehouden, zag er frisch Uit. Saltash slenterde over het terrein en zocht Jake Balton, onderwijl een deuntje -fluitende. Verschillen de staljongens groetten hem, toen hij voorbij ging en eindelijk ontmoette hij een man dien hij kende, Sam Vickers; Balton's rechterhand en sprak hem aan. „Zoekt u mijnheer Balton, mylord? Hij is in do stallen met Sir Bernard Briand. Daar staat onze ibeste tweejarige, „Prins Karei!" Hij staat bij de oude „Geluk" en de „Aardkoningin". U moet hem eens gaan zien. 't Is een pracht-beest! en mak! en M zal 't misschien niet gelooven, maar we moeten soms Fransch spreken, opdat hij ons niet zal ver- Staan!" Saltash glimlachte. „Dat zou ik wel eens willen hooren, Sam. Maar 't is goed, ik zal er heengaan! 'Ah, daar is Sir Bernard, Hallo! Ben, oude jongen, koe gaat het je? Waar is de baas?" Een knap jongmensch van ongevéer drie en twin- lig jaar, met donker haar en donkere oogen, ma ger maar kaarsrecht, kwam plotseling den hoek van het gebouw om. Hij begroette Saltash hartelijk. „Wel Charloyi Blij je u zien. We dachten allen, je naar andere wereld was! Hoe gaat het je?? t Was een wanbof voor je, om op die manier Nran „De Nachtvlinder" af te komen. Die was toch koop ik goed verzekerd? en ondervind, je er geen •xadeelige gevolgen vanl'y FEUILLETON „Geen zier!" antwoordde Saltash lachend. „Rn hoe maak jij het? Nog altijd even mager?" „O, ik ben gegroeid!" riep Bern. „Ik ben in ieder geval nu even lang als jijl" „Je bent lang genoeg!" hernam Saltash. „Maar je bent zoo verduiveld mager. Ik denk dat je wel door Maud's trouwring was te halen!" „Zeg, zwijg toch!" bromde Benny, voor wie dit het gevoelige punt was. „Ik ben goed gezond; wat doet het er dian toe. Kom je Maud misschien op zoeken bij de rennen?" „Dat hangt er van af!" zei Saltash. „Waar hangt dat vanaf?" Benny stak zijn arm door dien van zijn vriend en duwde hem vooruit Ze waren al jaren lang beste maatjes. Saltash keek hem aan met oogen als die van een aap, die loert hoever hij zijn volgenden sprong zal kunnen nemen. „Van Jake, natuurlijk! Jou goede broer zal niet altijd den wolf in de schaapskooi dood en, mon cher!" „Alsof jij een uitnoodiging noodig hadt!" riep Benny ongeduldig uit. „Nu, dan inviteer ik je bij deze." Ik weet zeker dat Maud heel erg het land zou hebben, als je haar niet kwaamt opzoeken en van je avontuur vertellen. We hebben vanmorgen nog over je gesproken!" „Inderdaad?" zei Saltash. „Is het erf onbeschei den om te vragen wat je dan wel gezegd hebt?" Benny kreeg een kleur. „Voor zoover mij betreft, heb ik geen bezwaar j'e dat te vertellen," antwoord de hij. „Ik heb je altijd graag mogen lijden, Charley!" „Inderdaad? 'Mais vralment! Ik ben zeer getrof fen door je woorden. En wat zegt je broer Jake daar wel van?" „O, Jake zegt dat ik een jzql maag over jou toch altijd heel aardig, hij heeft veel met je op, dat is een feit. Verbeeld je daarom maar niets," liet Benny er op volgen. AI aar een massa menschen hebben heel wat op je te zeggen, weet je. Er zijn van die lui, die nooit genoeg met zich zelf te doen hebben!" „Maar dat zou ook dwaas zijn," zei Saltash. „Nie mand heeft aan zichzelf genoeg, we zijn allen van elkaar afhankelijk. Dus jij bent voor mij in de bres gesprongen? Wat zegt zuster Maud?" Benny begon hartelijk te lachen. „O, ze houdt haar meening vóór zich. Je moet haar maar komen opzoeken. Dat moet je inderdaad doen! En die kinderen zijn snoezig. Ze heeft er nu vier. Vooral die oudste is een schat!" „Eileen? Ja, Eileen leen ik!" zei Saltash. „Ze moet eens bij mij op theevisite komen op 't kasteel. Ik word niet geacht op zulke kleine meisjes een even slechten invloed te hebben als op jongelui van twee- of drie-en-twintig." „O, zwijg toch!" bromde Benny weer.- „Daar heb je Jake! Ga mee, dan kun je hem spreken." Er was niets opgesmukts aan Jake Balton. Klein, gezet, sterk als een stier en met iets van stieren- neigingen om alles wat hem hinderend in den weg trad, omver te werpen, met roodbruine oogen, waar mee hij u heerlijk en wellicht soms te oprecht aan keek, dat was de man, die acht jaar geleden met Maud Briand was getrouwd, om zoo te zeggen onder de oogen van Saltash, die haar in haar meisjesjaren het hof had gemaakt. Maar er bestond daarom tus- schen hen geen veete. De vijandschap was reeds reeds lang dood en begraven. Saltash kon of en toe onuitstaanbaar booraardig en hatelijk zijn, als hem dat in den zin kwam, maar zijn stemmingen wisselden snel. En wat Balton betreft, toen hij had, wat zijn hart begeerde, was hij zeer edelmoedig. Zijn begroeting was vriendelijk, maar eenigszins gereserveerd. Hij reikte Saltash de hand, vóór hij een woord sprak. MA9^xtiüaaiji y wel w£©£ ie my lord," zei hij met een eigenaardig zachte, maar vaste stem. „Dat is heel vriendelijk gezegd, Jake," zei Sal tash lachend. „Ik geloof 't graag. Ik geloof, dat. je hart zou zijn gebroken als je me nooit had weer gezien! Hoe gaat 't Maud?" „O heel goed als ze niet te hard werkt. Ik moef haar in dat opzicht in toom houden", antwoordde Jake Bolton, terwijl een glimlach om zijn lippen speelde, die 't strakke van zijn gelaat wegnam. Saltash glimlachte. „Je bent altijd een bullebak geweest, maar ze zal daarom toch wel haar eigen zin doen. En nu hebt jelui dan toch een jongen! Hij is toch hoop ik flink?" „Hij had niet beter kunnen zijn, is 't niet?" meng de Benny zich in het gesprek. „De kabouter is nu zes maanden oud en maakt als ik thuis ben, iedcren dag een ritje op „Geluk" in galop. Je hebt hem nog in 't geheel niet gezien, hè Charley? Gemeen van je, om den geheelen winter weg te blijven!" „Maar nu ben ik dan toch in ieder geval weer thuis!" zei Saltash en ging toen voort, terwijl hij Jake ondeugend aankeek: „En wanneer mag ik de nieuwe aanwinst komen kijken?" Jake keek hem strak aan. „Zijt gij alleen op U kasteel, mylord?" vroeg hij een oogehblik later. Saltash begon te lachen. „Natuurlijk ben ik alleen* Wat dacht je dan? Aha, ik begin te begrijpen," ert hij keek terzij naar Benny. „Ja, ik ben heelemaal alleen, zeer deugdzaam eni zeer ongewoon alleen. Kom en overtuig je. Je moogti het kasteel doorzoeken van het torenkamertje toti den kelder. Je zult niets vinden, dan een klooster* achtlge eenzaamheid. Ik ben kluizenaar geworden. Heeft men dat nog niet ontdekt? Het verlies vani hetgeen inderdaad een lastige bezitting was, in hetj kanaal, heeft me zoo ontnuchterd, dat ik werkelijk begin te gelooven, dat ik altijd een vervelende, een* zame kerel blijven zal. Ja, dat is de waarheid, Jake. Je krrnt bet gelooven of niet, maar in elk geval lcomi ik Maud opzoeken. Wanneer is mijn komst heli jjiine.t lastig?;* mssi&i-l i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 7