De onschuldige slaper. Pol bij- de kinderen. Stan en Ka b o u t e r Av onturen. De Boekhandelaar der Landloopers. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 17 Augustus 1935. No. 9787. Het woord in beeld. ...Vandaag deden we eindelijk de beroemde havenstad aan. om traan in te nemen. Vrij bewerkt naar het EngelscK, door SIROLF. (Naïfult verboden alle rechten Voorbehouden). IMM1E PORTER was een verwoed slaper. Onder alle omstandigheden en op iede re plek kon hij binnen enkele minuten rustig slapen. Daarbij kwam, dat de zorgen voor het da- gelijksch brood hem niet plaag den, zoodat hij aan deze liefheb berij, die bovendien vrij onschul dig is, de vrije hand kon laten. En zoo gebeurde het dan op een fraaien zomerdag dat Jimmie van "-m reisje in Londen terugkeerde, met zijn valiesje, een bruin leeren koffertje in de hand, en nu lichte lijk vermoeid door een buitenwijk slenterde, op weg naar een station van den ondergrondspoorweg. Hij was zeer slaperig. En nu geviel het zoo. dat er nu toevallig: geen enkele bank, geen wachtkamer, geen museum of iets van dien aard was, waar hij zijn moede le den kon strekken en een rustig dutje doen. Het was warm, Jim mie zocht in zijn zakken naar zijn zakdoek, om zich het klamme voorhoofd af te wisschen. Doch vergeefs. Zeker in den trein laten' liggen, meende Jimmie. Maar in zijn koffertje zaten zakdoeken. Dan maar een schoone uit zijn valies gehaald. Hij maakte het koffertje open en staarde stomverbaasd naar den inhoud. In plaats van overhemden en een py- ama en schoone zakdoeken en boorden zag hij niets dan een paar oude kranten en straatstee- nen! Op het station had een kof- ferdief het oude trucje uitgehaald, een koffertje, dat op het zijne ge leek als twee druppels water, naast dat van Jimmie gezet, en even daarna Jimmie's koffertje meegepakt en dat met de straat- steenen voor Jimmie achtergela ten. Jimmie Porter was niet eens bui tengewoon verbolgen over deze schelmenstreek. Hij had alleen maar erge slaap en zocht naar een gelegenheid om aan zijn slaap- hartstocht toe te geven. Daar zag hij voor een villa een oude Ford geparkeerd staan. Die auto stond daar zoo stil en eenzaam en ver laten, dat Jimmie onmiddellijk begreep, dat hij als het ware door den hemel gezonden was. Daar kon hij rustig een uurtje in dut ten. Hij deed het achterste portier open, zette zijn koffertje binnen, stapte zelf ook in, trok het portier dicht, trok een plaid die over de achterzitplaatsen lag over zich heen, en sliep onmiddellijk in. Hoe lang hij zoo geslapen had, wist hij niet, doch toen hij wakker werd, vond hij de wereld gèheel veranderd. De villa, waarbij de auto geparkeerd was geweest, was verdwenen. De auto, die blijkbaar gereden had, stond nu stil in een drukke straat. Op de voorste zit plaatsen zaten een man en een jonge vrouw, die een fluisterend gesprek voerden, waarvan Jimmie brokstukken opving. Een hoogst moeilijke positie. Om er maar meteen een einde aan te maken, kuchte hij eens. Snel als de blik sem wendden het meisje en de man zich om "en staarden naar Jimmie, die onder de plaid was uitgekropen. „Wel alle deksels nog an toe!", riep de man woedend uit, „hoe kom jij daar?!" f „Hm", probeerde Jimmie zich te excuseeren, „het lijkt gek, maar ik heb achterin liggen* slapen. Ik had een ontzettende slaap en ik dacht dat dieauto geparkeerd stond. Ik vraag U wel excuus." De jonge vrouw keek hem vij andig en achterdochtig aan, ter wijl Jimmie aanstalten maakte, de auto te verlaten. Ze fluisterde snel iets tegen haar metgezel. „Waar ben je ingestapt? En heb je al dien tijd geslapdh? Ik snap niet, dat je niet wakker bent ge worden, toen ik mijn koffer ach terin gooide. Wat heb je gehoord van ons gesprek, spreek op!", zei de man grof. „Ik ben in Londen, bij die villa ingestapt. En ik heb vast gesla pen,'daar sta ik bekend voor. Van Uw gesprek heb ik niets gehoord. Dus als U er niets op tegen hebt, ga ik nu maar heen. Waar zijn we hier?" „Brighton," zei de man, terwijl hij Jimmie onderzoekend aankeek. Weer voerden de man en de jonge vrouw een fluisterend gesprek. Daarna zei het meisje op een heel wat vriendelijker toon: „Als U belooft, dat U niets zult verraden, van wat U van ons gezien of ge hoord heeft, dan zullen we. U la ten gaan. We we zijn in stilte getrouwd, ziet U, Harold en ik. Ik ben Daisy. Mijn vader was er erg op tegen, maar we hebben het toch gedaan. We hebben mijn auto genomen en zijn er samen vandoor gegaan. Maar U mag niets aan mijn vader zeggen, hoor!" „Ik zal niets verraden," zei Jim mie, pakte ziin koffertje, en stapte uit de auto, gevolgd door de ach terdochtige blikken van den man. Een paar uur later, opgefrischt door een stevig dutje in den trein, liep Jimmie Porter voor de tweede keer dien dag door de stille bui tenwijk, op weg naar het station van den Ondergrondspoorweg. Daar was de eenzame villa. Er brandde nu licht. Jimmie stelde zich voor, hoe daar de verlaten vader in angst en verdriet zou zit ten om zijn spoorloos verdwenen dochter. Zeker, hij had beloofd niets te verraden, maar dat betee- kende niet, dat hij den vader niet mocht gaan geruststellen en al leen maar zeggen, dat alles in orde was, dat zijn Daisy gezond en wel was, en erg gelukkig. De daad bij het woerd voegend, liep hij op de villa toe en belde aan. Een oude heer, die er inder daad verslagen en somber uit zag, deed zelf open. „Ik kom goed nieuws brengen," zei Jimmie op gewekt. Het gelaat van den ouden baas verhelderde, terwijl hij Jim mie uitnoodigde binnen te komen. „Gevonden?", vroeg hij. „Ja," zei Jimmie monter. „Daisy en Harold zijn gezond en wel, en, nu ja, eens komt U het toch te weten, ze zijn in stilte ge trouwd", flapte Jimmie er uit. „Daisy en Harold?", stamelde de oude man, „wat bedoelt U?" „Uw dochter Daisy, en haar ver loofde, nu haar man, Harold," leg de Jimmie uit. „Ik weet niet waar U van praat. Ik heb geen dochter. Ik dacht dat U van de politie was, en dat U me kwam vertellen, dat mijn kost bare antieke schilderijtjes, die van middag uit de hall gestolen zijn, DE PRINS VAN WALES EN G. B. SHAW SCHRIJVEN EEN BRIEF AAN MR. JOHN. In de kleine Engelsche pro vinciestad Baldock, woont een boekhandelaar, wiens clientèle uitsluitend- uit landloopers bestaat. Dag in dag uit trekken honder den landloopers langs de Engel sche wegen. Hun dagelijksche marschen bedragen niet meer dan hoogstens vijfentwintig K.M. Zij hebben geen doel een ook geen haast. Hun tehuis is de weg, waar op zij leven. Wanneer zij evenwel in de buurt van de Universiteits stad Cambridge komen, waar iets hezijden de groote weg het pro vinciestadje Baldock ligt, versnel len zij hun pas, want hier wacht Mr. John. In Engeland heeft men duizen den Mr. Johns, doch deze Mr. John is iets bijzonders. Een boek handelaar halt! Boekhande laar was hij eens. W-diswaar be staat nog steeds zijn winkel, waar in zich onordelijk gerangschikt, terwijl een man, die met een oude Ford voor de deur kwam, me on der een voorwendsel zoogenaamd over zaken kwam spreken, ik zeg ik dacht dat mijn schilderijtjes ge vonden waren!" Thans was het Jimmie's beurt om stomverbaasd te zijn. En hij vertelde den ouden heer zijp vreemde lotgevallen van dien dag. Hoe eerst zijn koffer met kleeren gestolen was, en hoe hij daarna in de oude Ford in slaap was geval len en in Brighton terecht geko men. „Hoe vindt U de brutaliteit van die dieven", riep hij uit, „moet U eens zien, niks anders dan wat oude kranten en een paar straat- steenen hebben ze in dat koffertje gedaan!" Hij opende het valies, om den ouden heer het schandelijk be drog te laten zien. Het deksel klapte hij open en daar lagen een stapeltje kostbare antieke schil derijtjes In Brighton, op een hotelkamer tje, stonden „Harold" en „Daisy" over een geopend valies gebogen, met van woede bleeke gezichten en staarden naar wat oude kran ten en straatsteenen „Een handige zet van jou", zei de man giftig, ,om die vent met dat verhaaltje van „in stilte ge trouwd" weg te sturen. „Vooral niks aan vader zeggen!" Nee, vooral niet. Bah. Wat een stom miteit Ik wildé hem zoo niet laten gaan. Ik heb hem aldoor niet ver trouwd! Nou hebben we wat! Straatsteenen, in plaats van kost bare antieke stukjes, voor dien drommel!" duizenden boeken bevinden, nau welijks is een plaatsje vrij om te zitten, op de krakende wenteltrap liggen dikke folianten, de vloer is bedekt met vergeelde perkamen ten, doch een winkel in den eigen lijken zin des woords kan men het niet noemen. De oude John zelf heeft geen zitplaats noodig. Des winters staat hij, in een dikke jas gehuld, naast zijn vermolmde schrijftafel, 's zomers staat hij aan de deur en wacht op zijn klanten. Hij heeft een clientèle, die hem steeds trouw blijft, een clïëntèle die niets inbrengt, doch slechts afneemt. De oude boekhandelaar heeft zich reeds sinds langen tijd afgewend, om voor boeken geld te verlangen. Hij wil ook geen geld voor zijn boeken. Hij is een oude grijze philosoof geworden, met een bittere, treurige glimlach. Hij is zoo verstandig, als een philosoof zijn moet en hij leeft nog slechts ten gerieve van de landloopers. Mr. John, de Baldoclcsche boek handelaar, is hofleverancier van de „groote weg". Waar hij de kans ertoe ziet, koopt of bedelt hij oude boeken, teneinde ze onder de land loopers te verdeelen. Hij bedient zijn cliëntèle, wanneer deze zijn winkel betreedt, alsof zij met klin kende munt betaalde. Onvermoeid kruipt en zoekt hij onder zijn reusachtige voorraad om het ver langde boek te vinden en hij is uiterst bedroefd, wanneer hij den doolenden ridder van de groote weg niet bedienen kan. Een groot gedeelte van de landloopers vraagt naar religieuze boeken. Ook detec tiveromans zijn een gevraagd en gewild artikel: die korten de lange winteravonden in de herbergen. Aan den rand van een sloot is het goed rusten bij de lectuur van een of ander wetenschappelijk werk en de oude John straalt van geluk, wanneer een klant binnenkomt en „Shakespeare" verlangt. Mr. John heeft eigenlijk slechts een uitleenbibliotheek. Er zijn in derdaad landloopers, die, wanneer zij na twee of drie jaar dwars door Engeland gezworven te heb ben, weer Baldock passèèren, de door regen en wind verminkte boe ken weer terug brengen. De meeste boeken evenwel verdwijnen voor eeuwig. Doch wat deert dit den ouden John? Hij zorgt wel voor nieuwe en voor nog heel veel meer. Bij den ouden John kan een landlooper alles krijgen: schoe nen, sokken, jassen, hemden en zelfs boorden. Het is wel niet alles volgens de laatste mode (het zijn allemaal afleggertjes), doch zelis het oudste schoenenpaar is voor den landlooper van onschatbare waarde. In de „etalage" van Mr. John is een curiositeit te zien. Het zijn de copieën niet de oorspronkelijke van twee brieven. De eene is geschreven door den Engelschen troonopvolger. Het is een prachtige brief, vol van loftuitingen voor den ouden philosoof. De andere brief is afkomstig van den groot- sten spotter van Engeland, van den schrijver G. B. Shaw. Hoewel Mr. John geen koopman is, heeft hij het origineel van deze brieven verkocht. De opbrengst was niet voor hemzelf, doch bestemd voor zijn klanten. Mr. John had n.1. geen enkel paar schoenen meer ln huis en de landloopers hadden ze dringend noodig! WETENSWAARDIGHEDEN. Is het. U bekend: dat Niepce. de vader van de fo tografie, zijn eerste camera maak te van een sigarenkistje en lenzen, die hij uit de microscoop van zijn grootvader had gehaald? d a t de grootste vuurtoren zich bevindt te Mont Afrique (Frank rijk)? dat deze twee lichtstralen van elk 1.000.000 kaarsterkte uitzendt? dat de lenzen een middellijn van 6 meter hebben? dat één pond ziide het werk is van meer dan 2000 zijderupsen? dat papier gemaakt kan worden van alles .dat maar tot pulp ge plet kan worden? HUMOR. Bedillerige oude juffrouw: En, chauffeur, denk erom. dat ie heel voorzichtig rijdt, hoor! Niet door rijden voordat de politie het zegt en niet te hard rijden, anders slip ie nog! Taxi-chauffeur: Best. mevrouw; en heeft U soms nog een speciale voorkeur in welk ziekenhuis U wil liggen? Vriendelijke oude dame, op ge vangenisbezoek: Wat zeg ie. heb ben ze ie tien iaar achter de tra lies gezet? Was ie dan zulk een groot misdadiger? Gevangene: Welnee, juf, ik ben een kanariepietje! Vrouw, zeide hij tot ziin echtge- noote. ik heb in mijn testament gezet, dat ik verbrand wil worden. Net iets voor ion. antwoordde zii, om er tusschen uit Ie trekken en overal asch achter te laten. Een motorrijder, die een dorp binnenreed, zag tot ziin verwonde ring, dat een oude man zoo hard lui kon den weg af rende. Waarom loop ie zoo hard?' vroeg de motorrijder. Daar ginds is een circus, hijg de de man. en daar is een leeuw losgebroken! Welke kant is die leeuw uit ge gaan? Nou, da's ook een vraag U denkt toch zeker niet, dat ik die leeuw achterna zit? 22. De kinderen babbelden ondertusschen door. Het meisje zei, dat ze er niets aan kon doen. De wind vloog onder haar rokje en zoo tegen het iizerdraad aan. Het jongetje liet zijn kousjes zien, waarin een groot gat was. Dat was er tijdens het spelen inge- 23. „O. Bertje, wat vreeselijk, „het meisje huilde haast. Weet je wat, ik zal probeeren of ik het gat kan stoppen. Ik heb het laatst van juf afgekeken, en hier staat mijn werkmandje. Ze deed de gordij nen wat meer open om licht te krijgen en zette zich bij het venster. Bertie keek toe. 2L De juf in de andere kamer had echter argwaan gekregen. „Het is net of ik die ondeugden hoor," zei ze. „Ik zal direct eens gaan kijken. Stan hoorde dit, en wilde de kinderen graag helpen. „Laat me even vlug naar beneden, vroeg hij aan de maan. Deze liet een straal op het venster neer.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 7