Reisplannen en voorhsreidiigen Charles Rex Zaterdag 24 Augustus 1935. SCHAGER COURANT. Vierde blad. No. 9792 Op zoek naar een gezant in de bergen Een wegdek van zout. Afghanistan een weinig bereisd land. (Van onzen reizenden correspondent). TEHERAN. In Augustus. LANG genoeg heb ik in het rijk van den sjah- in'-sjah, den „koning der koningen" vertoefd. Eerst was het, in het vorig najaar, de vroeg gevallen sneeuw, die me vast hield; daarna was er de belangwekkende havenbouw aan de Kaspische Zee, die mijn verblijf in Iran verlengde, maar nu is toch langzamerhand de tijd aangebroken verder te trekken, al zijn de omstandigheden me niet gunstig. Onze machine, die nu reeds vele maanden rust in een kleine garage, moet reisvaardig worden ge maakt, doch het zal niet mijn oude reismakker zijn, die dit doen zal, want hem heb ik bij mijn terugkeer te Teheran, waarheen hij me vóór was gegaan, ziek aangetroffen en enkele weken heb ik hem in zijn ka mer rond zien loopen, langzaam en bedachtig, als een zeer oud man, met een stok ter ondersteuning. Rheumatiek, die zijn gewrichten pijnlijk maakte en zijn bewegingen bemoeilijkte. Zoo zeer vreemd is dit niet. Het is de nawerking van de vele nachten in de woestijn, waar tegen den morgen de kille dauw neerviel op onze slecht beschermde lichamen; het zijn de nachten in het hooggebergte en de maanden aan de Kaspische Zee, waar de atmospheer zoo voch tig is, dat onze kleederen er beschimmelden en mijn schrijfpapier er tot pap werd. Alleen, waarom heeft hij het en niet ik, die bijna twintig jaren ouder ben? Is het dan altijd weder de oude garde, die het langst stand houdt? Hoe dit alles zij, IK moet verder, doch intusschen heeft ook dit zijn moeilijkheden. In Europa is dit alles gemakkelijk. Men neemt een goede kaart, die niet alleen de wegen, maar pok de hoedanigheden der wegen aangeeft of wel men wendt zich tot een toeristenvereeniging om inlichtingen, maar dit alles is hier niet mogelijk. Men moet trachten ergens een chauffeur op te vangen, die de streek, waardoor men .reizen wil, uit eigen ervaring kent. Twee mogelijkheden staan me open. Ik kan, zoo als eerst mijn plan was, de tocht maken naar Mezjed, negenhonderd kilometer van Teheran, en dan naar het zuiden zwenken, den weg nemen die op Iraansch grondgebied op eenigen afstand de grens van Afghanistan volgt om daarna door Beloetsjistan. dat onder Engelschen invloed staat, in Engelsch-In- dië te komen, waar ik asphaltwegen zal vinden. De tweede mogelijkheid, die me het meest lokt, is, dat ik den weg neem door Afghanistan, naar Kaboel, de hoofdstad van genoemd rijk, om vandaar over de Het bergdorp Derbend. Khabir-pas Pesjawar, in* Engelsch-Indië, te berei ken. Afghanistan is een zeer weinig bereisd land, waar over vrijwel niemand me met eenige zekerheid in lichtingen kon geven, al zijn allen het er wel over eens, dat mijn plan zeer moeilijk uitvoerbaar zal zijn. De post van Teheran naar Kaboel b.v. gaat eerst door Engelsch-Indië naar Pesjawar en vandaar naar Ka boel, terwijl ik direct naar Kaboel wil om eerst daar na te Pesjawar te komen. Afghanistan is een onafhankelijke staat waar de Europeesche beschaving nog weinig invloed heeft ge oefend en waarvoor het, naar men beweert, bezwaar lijk is, een visum te verkrijgen. Dan echter is nog de vraag hoe ik er me financieel kan verzorgen. Afghanistan heeft een eigen geld. doch dit is te Te heran niet te verkrijgen. De voornaamste banken, de Iraansche Nationale Bank en de Engelsche Impe- rial Bank, heb ik bezocht om er eens met de heeren te praten. Geen dezer banken hepft evenwel een ver binding met Afghanistan en niemand wist er me in lichtingen te geven over de mogelijkheden er geld of een claque in te wisselen. Bovendien, welk geld zou ik er mede moeten nemen? De uitvoer van Iraansch geld is ten strengste, zelfs op doodstraf, verboden. Daar artikelen van mijn hand zoowel in Nederland als in België verschijnen, kon ik me met eenig recht tot twee legaties wenden, maar veel hielp me dat, niet, want noch Nederland, noch België heeft in Afghanistan een diplomatieken of consulairen verte-,, gen woord iger. Beide legaties waren evenwel bereid me een aanbeveling te geven voor den Afghaanschen gezant, te Teheran, die een oom is van den koning. Met twee diplomatieke aanbevelingen zou het me in elk geval niet moeilijk zijn een visum te krijgen en alle bezwaren in dit opzicht schenen me dus over wonnen. Ik had echter niet met het jaargetijde ge rekend. Met een rijtuigje liet ik me,- voorzien van mijn twee aanbevelingsbrieven rijden naar het Afghaansche gezantschap, doch daar was aPes gesloten. Nadat ik heel lang had geklopt met een echten ouderwetschen deurklopper verscheen er eindelijk aan een zijdeurtje een Afghaansche knaap, die me aanvankelijk heel verbaasd aankeek, maar ten slotte toch begreep, dat ik kwam om den gezant te spreken. 'loen schudde hij het hoofd en wees naar de bergen, die de stad be- heerschen. Er ging me een licht op. De gezant was niet in de stad en woonde, als zoovelen, gedurende de zomer maanden in de bergen, honderden meters hooger dan het twaalfhonderd meter hoog gelegen Teheran, waar de zomerwarmte wel eens zeer drukkend kan zijn. Ik trachtte van den Afghaanschen knaap een na dere uitlegging te krijgen betreffende de zomerver blijfplaats van den gezant, maar hij verstond me niet en uit telkens weder het woord „Sjimran". „Sjimran" is de aanduiding van het bergterrein, waar vele bewoners van Teheran den zomer doorbren gen, doch dat gebied is tamelijk uitgestrekt en bestaat uit verschillende, kilometers van elkander gelegen gehuchten en het eenige wat me overbleef was, zelf op onderzoek uitgaan. Teheran behoort niet tot de warmste steden van den Oriënt en de zomers zijn er heel wat dragelijker dan te Bagdad, te Basra of te Boesjir, maar toch stijgt er dezen tijd van het jaar de thermometer el- ken dag tot minstens veertig graden Celcius, dat zijn 105 graden Fahrenheit. Glimlachend lees ik dan ook de Europeesche bladen, waarin melding wordt ge maakt van „hittegolven", die hier en daar in ons oude werelddeel den thermometer doen stijgen tot 28 of dertig graden Celcius. Doch de veertig graden, die we hier te verdragen hebben, zijn niets vergeleken bij de vijftig graden en meer te Bagdad, te Basra, te Boesjir. Al de temperaturen, waarvan hier sprake is, zijn de temperaturen in de schaduw. Onderneemt men een tocht van Teheran naar Sjim ran, de zomerverblijf plaats van vele bewoners der Iraansche hoofdstad, dan stijgt men steeds en hoe hooger men stijgt, hoe lager de thermometer daalt. Men komt er in een Europeesch klimaat en tus- schen Europeeschen plantengroei. Met een autobus kan men de reis maken tot een dorp met een groot plein vol winkeltjes, theehuisjes, min of meer Euro peesche restaurants, maar indien men vandaar nog verder wil in het gebergte en niet over een eigen auto beschikt, dan doet men het beste er een ezeltje of een muildier te huren, dat u langs soms smalle paadjes steeds hooger brengt. In deze streek hebben ook de legaties hun zomer huizen, villa's, die tusschen hooge boomen ver scholen liggen. Wat de Russische en de Engelsche legatie hier bezitten, zijn geen villa's meer, doch fei telijk paleizen. Ook de sjah-in-sjah heeft in deze om geving een paleis met een heerlijken tuin, waar de hitte geen toegang heeft en in de wintermaanden de sneeuw hoog kan liggen. Trouwens, ook nu, half Augustus, is de sneeuw op de berghellingen nog niet overal gesmolten en het is met haar koelte, dat de van de bergen komende wind de menschen ver- frischt. Op ongeveer zestienhonderd meter boven den zee spiegel staat ergens een hotel, waar de gasten scha duw en koelte zoeken in den tuin, doch waar de avonden zoo kil zijn, dat na zeven uur reeds de menschen naar binnen gaan, om in een groote zaal op de muziek van een alleraardigst Europeesch or kestje te dansen. Dit.hotel en het dorpje, waar het staat, heeten Derbend. Vooral Vrijdags, den weke- lijkschen rustdag der Mohamedanen, komen duizen den hierheen om er te verademen van de warmte, die in de stad heerscht. Tot vijf, zes uur 's avonds zitten in de tuinen van café's en hotels de heeren er Een vast Oppervlak zonder Stofvorming. Beter, dan Beton of Asfalt. New York. Op grond van de onderzoekingen van Dr. Floyd Looker, die aan het hoofd staat vari het laboratorium van de International Salt Compa- ny. worden thans in de omgeving van Ithaca wegen van zout aangelegd, die zeer practisch en duurzaam blijken te zijn, zoolang het verkeer er over niet ta druk is. Het zout, dat wordt toegevoegd aan het bouwmate riaal voor den weg, trekt het vocht uit de lucht aan, waardoor het oppervlak van het wegdek vochtig blijft, zoodat de vorming van stof wordt voorkomen.. Voorts vermindert het de film van water, die elk' deeltje aarde afzonderlijk omgeeft; hierdoor wordt het dek compacter en vormt een oppervlak, dat zoo hard is als beton. Tenslotte kristalliseert het zout op het wegdek', voorkomt, dat de straat te sterk uitdroogt en bewerkt tevens, dat het regenwater er af loopt, zonder de op pervlakte vuil of glibberig te maken. Bovendien is het zeer goed bestand tegen het verkeer, mits niet te druk, zoodat 't aan geringe slijtage onderhevig is* Het zout kan bij den aanleg van wegen op ver schillende wijzen worden aangewend. Men kan liet vochtig vermengen met de andere materialen en dit mengsel onder de wals tot een glad oppervlak laten uitrollen, of men kan het wegdek laag om laag leggen: eerst een laag gewoon materiaal en dan een laag zout. dan weer materiaal, enz. In dit geval dringt het zout weldra door het geheele weg dek. Per Engelsche mijl (ruim 1600 meter) heeft men bij een wegbreedte van 5.40 meter twaalf ton zout noodig. dus ongeveer twee pond per vierkanten meter straatoppervlak. De eerste van deze „zoutwesen" verbindt. Ithaca met het stedelijke vliegveld en heeft gedurende zijn tweejarig bestaan in alle opzichten voldaan. Daarbij komt. dat het steenzout in de meeste landen zoo goedkoop is. dat het gebruik er van veel voordeell- ger uitkomt dan dat van asfalt. In de Vereenigde Staten b.v. kan een zoutweg worden aangelegd voor 450 dollar per Engelsche mijl. terwijl een asfaltweg minstens op 1500 dollar zou komen. Voor zeer zwaar r.n druk verkeer is dit soort, we gen niet geschikt: doch zij zijn uitstekend voor zij wegen en straten, die op den hoofdweg uitkomen. Tot dit doel verdienen zij de voorkeur boven beton of asfalt. in hun hemdsmouwen, maar daarna trekken ze snel hun jasjes aan en een goed uur later zoeken de mees ten een onderkomen binnenshuis, zoo kil wordt dan de lucht door den adem der bergen. Na eenige vergeefsche tochten heb ik hier einde lijk do zomerverblijfplaats der Afghaansche legatie gevonden, een paleisje met wonderlijk schaduwrij ken tuin, en een stillen klaren vijver. De gezant was evenwel afwezig, uit logeeren bij vrienden en zou eerst over eenige weken terugkomen. Een bezwaar is dit niet, zoo werd me verteld, want op dit oogen- blik is in een deel van Afghanistan waar ik door moet, de hitte zoodanig, dat alle verkeer, zoowel van automobielen als van kameelkaravanen, er 's nachts plaats heeft. De hoofdstad Kaboel is evenwel aan genaam frisch, daar ze op tweeduizend meter hoogte ligt en daarmede moet ik rekening houden. Te vroeg kan ik mijn reis niet aanvaarden, in elk ge val niet voor half September; maar te lang mag ik ook weder niet wachten, daar anders de zeer stren ge winter me te Kaboel zou kunnen verrassen en me verhinderen nog dit jaar Engelsch-Indië te be reiken. Bij een reis als de mijne, waarbij ik zoo min moge lijk de bekende wegen volg, krijg ik te doen met ve lerlei overwegingen en verschillende omstandighe den en moeilijkheden, die niet steeds te voorzien waren. J. K. BREDERODE. FEUILLETON door Ethcl M. Dell. 44. „Ik ben zeker dat u zich vergist." zei Sheila koel. „De dochter van kapitein Larpent is blijkbaar een kind van het oogenblik en dat ben ik niet!" „Ik denk dat u ook wel dadelijk zoudt weten, wat u te doen zou staan, als een luipaard zich op uw weg vertoonde en u zich tegen hem verdedigen moest. Of misschien zoudt u trachten hem te tem men. Dat zou misschien meer in uw lijn liggen." Het meisje krulde de lippen en zweeg een oogen blik. Daarna snauwde ze hem voor 't eerst van haar leven af. „Neen. Lord Saltash. ik zou nooit trachten een beest te temmen!" ziet ze dus liever wild," bracht Saltash er te genin. Ze maakte een afwijzend gebaar met de hand zonder te antwoorden. Ze keek hem zelfs niet eens aan. toen ze voortging: „iuffrouw Larpent is mis schien knapper in dit opzicht. Ze is een geboren temster!" „Lieve hemel!" riep Saltash uit, ,wafr een wreed compliment!" Sheila zei niets. Ze keek met ernstig strakke oogen naar een kleine boot, die in het donker naar hen toe kwam geroeid. Saltash volgde haar blik en trok een gezicht als een man, die een onaangename taak heeft te volbrengen. Hij bracht het gesprek op een ander onderwerp. „Hebt u ooit Rozelle Daubeni ontmoet?" Sheila keek hem bij die plotselinge vraag aan. „Neen, ik heb nooit van haar gehoord, ik heb haar nooit ontmoet en verlang daar ook niet naar. Hoe vraagt u dat zoo?" Hij keek haar uittartend aan. ,,'t Zou wel goed voor u zijn, haar eens te ont moeten. Ze is, zooals u dat noemt, een geboren tem ster. Ze temt vrouwen, zoowel als mannen en beesten." „Een avonturierster," zei Sheila. „Ja, een avonturierster! Maar de meest bewbnde- renswaarrlige, zou ik haast zeggen, die ooit geleefd heeft. Ze is nu juist in Parijs! Als ze naar Engeland komt, zal ik u eens meenemen. Dat zou werkelijk opvoedend voor u zijn." „Dank u" zei Sheila. Hii lachte en strekte plotseling vriendschappelijk de band naar baar uit. „Ik plaag u maar een beetje, wees maar niet boos. Ik zou voor geen geld van de wereld u daarmee naar toe nemen. Ze is te min, te min zelfs voor mij en dat wil wat zeggen!" Sheila aarzelde een oogenblik, voor ze hem de hand gaf. „Hoe kwam u er toe over haar te spre ken? Hoe kwam 't u in de gedachte?" Hij keek weer naar de kleine boot, die nu dicht hij het jacht was gekomen, maar hij gaf geen ant woord op haar vraag, voor ze haar hand in de zijne had gelegd. „Ik heb tamelijk elastieke hersenen," zei hij toen, „en toen u zoo over temsters sprak, dacht ik aan al degenen die ik in mijn leven had ontmoet." „Als de Rozelle's en de Toby's" zei Sheila lachend. Hij drukte haar hand en liet die toen los. „Ik heb nooit meer dan een van ieder van dien naam ont moet. Dat is misschien iuist de bekoring, die ervan uitgaat. Maar u moet die twee, zelfs in uw gedach ten, nooit op een lijn stellen. Larpent's dochter ls als geboren om te bekoren. De ionge Benny Brlan is daar in ieder geval van overtuigd, maar ze is en zal ook nooit een avonturierster zijn." „Houdt Benny Brian van haar, houdt hij werkelijk van haar?" vroeg Sheila. „Dat is een ding dat zeker is, zou Jake zeggen en 't is een goede jongen, ik hoop dat ze elkaar krij gen." „Nu ze zal hem wel niet afwijzen," zei Sheila, terwijl ze van de reeling ging. De kleine boot was nu uit 't gezicht verdwenen en lag aan lijkant van het jacht. Een groote vuurpijl steeg ten hemel, spatte uiteen en hulde de zee en de kust in een violet licht. Het feest was afgeloopen en men stond in troepjes aan boord. Het orkest speelde een potpourri uit een bekende opera en sommigen zongen de woorden mee Saltash wendde zich tot zijn gezelschap. „En nu gaan we in het Ankerhotel soupeeren. Ik ga me vrouw Balton halen om. met haar. de rij te openen. Jake is doodmoe, maar hii draagt het als een man. Een goede kerel, die Jake!" „Hij is een vriend van u, hè?" vroeg Sheila, „een bijzondere vriend, meen ik." „Neen, dat geloof ik nu juist niet, maar vraag dat maar aan Jake zelf; hij kent me beter dan wie ook, dat is alles en ik ken hem." Ze voegden zich nu bij het gezelschap. 't Was precies een sprookje. De lampions, die heen en weer schommelden, de veelkleurige menigte en 't schitterend witte iacht. dat zachtjes op en neer deinde. Iedereen lachte, sommigen zongen. Er wos geen enkel ernstig gezicht bij al die menschen, die over de met een rooden looper belegde loopplank, van de kade kwamen. „Waar is Toby?" vroeg Maud. Ze stond met Jake in 't veelkleurig licht der lampions en ze stelde die vraag met eenigen angst, want ze had al eenigen tijd tevergeefs naar Toby uitgezien. „Ze is bij Benny, die is veilig genoeg," zei Jake. „Maar ze zijn nog niet aan boord gekomen en ze zijn al zoo lang weg," zei Maud. ,,'t Is vreemd zoo weinig als kapitein Larpent zich om haar doen en laten bekommert." ,Ja, alle machtig vreemd," stemde Jake toe. Want Larpent had den heelen avond somber op de brug gestaan. Hij stond daar ook nu en keek neer op de dwarrelende, babbelende menigte. Hij vroeg zich af, hoe lang het zou duren, eer Saltash dat spelletje moe was en bevel zou geven uit te zeilen. Hij wacht te gelaten en zou dit blijven doen, tot eindelijk het lang verbeide oogenblik zou aanbreken. 't Was al zoo dikwijls gebeurd, dat Saltash's gril len hem bijna tot opstand hadden gedreven. Maar niemand zelfs Saltash niet, vermoedde dit. Zwij gend, flegmatiek, doodkalm, wachtte Larpent af. Maud lette verder echter niet op hem. Niemandj behalve misschien Saltash, wijdde veel aandacht aan Larpent. Ze keek naar de nu verlaten loopplank en op dat oogenblik haalde ze verruimd adem: „Ha! daar ko men ze eindelijk!" Lachend klonk een stem achter haar: „Aankomst van Asscbepoetster en de Prins." Ze keek op en keek in Saltash's gelaat, dat haar ondeugend aanzag. „Je ziet welk een macht ik heb. Ik zwaai mijn tooverstaf en ge ziet de uitwerking." Ze wendde zich van hem af en lichtte den blik" op het tweetal. Ze liepen nu alleen op de loopplank. Toby, kinderlijk met de b'-v"'»» r-< glansden als de oogen van een kind dat pas wakker is ge worden; Benny vlak achter haar, met de hand op haar schouder, terwijl uit zijn heele houding de bezitter en de beschermer sprak. Hij fluisterde haar iets in 't oor en zijn gezicht glansde van zelfvoldoening. ..Kijk eens." zei Saltash weer en eins op de hem eigen plotselinge wijze hen tegemoet. Hij kwam juist hij hen toen ze aan boord stapten en in een oogenblik was aller aandacht op hen gevestigd. Het gebabbel verstomde. Maud wist dat Jake vlak achter haar stond. Ze stak haar hand uit, die hij vatte en drukte. Saltash lachte, maar ze konden niet liooren watt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 13