Uit de Berger Raadskamer. Economische Kroniek De jacht op het gelul tussehen Canada en Lapland. Het onvrije ruilverkeer van deze tijden. E£N VEREENIGING OP SPORT GEBIED IN HET CENTRÜM DER BELANGSTELLINO. - VEEL GE SCHREEUW EN WEINIG WOL. - DE HEER VOÜTE TOONT ZIOH EEN ÉÉRLIJK EN LOYAAL VER DEDIGER VAN B.S.V. - DE HEE- JÏEN DEN DAS EN ZEILER VAL LEN DE KERMIS AAN; LAATST GENOEMDE DOET EEN „SIETEN- HIEB" OP ONS BLAD, MAAR 'T IS NIET „TOUCHÉ". - MEN ZIET DOOR DE BOOMEN HET BOSCH NIET MEER! HET FIETSPAD LANGS CAFÉ „RUST WAT" OP DEN BERGERWEG. - EEN SLOT DAT ALLEN BEVREDIGDE, OM DAT GESLAGEN WONDEN WER DEN GEHEELD EN ONAANGENA ME GEUREN DOOR DEN WELRIE- KENDEN ROOK VAN FEESTSI- GAREN WERDEN VERDREVEN. - „LE CONSEIL MUNICIPAL EST MORT; VIVE LE CONSEIL MUNI CIPAL!" Zou er wel boit een Sportvereeniging zijn geweest, jtvelke zoozeer in de belangstelling van overneid en publiek heelt gestaan, als die te Bergen en was het niet een zonderlinge coincidentie, dat de gestes van deze sportvereeniging en de vaak heftige debatten in onzen gemeenteraad als gevolg daarvan, juist moes ten samenvallen met het afscheid van wethouder Apeldoorn, den man die gedurende 12 jaren zijn hes- te krachten had gewijd aan de belangen der ge meente? En waarom dat alles? Enkel en alleen omdat B.S.V. het bestaan had een zomerfeest te organiseeren ten einde een oude bestaande schuld te delgen met eigen middelen, zonder daarvoor de finantieele hulp in te roepen van de gemeente. Zeker een sympathieke ge dachte en het bestuur der sportvereeniging in kwes tie zal wel geen moment er aan hebebn gedacht, dat dit besluit zoo enorm veel stof zou doen opwaaien. En achteraf beschouwd is het tenslotte veel ge schreeuw en weinig wol geworden. Want, ontdaan van alle franje, bleken de aangevoerde bezwaren van zoo weinig heteekenis te zijn, dat het verbazing moet wekken hoe de raad daarover twee uren heeft kun- 11011 volpraten. Dat sproot wel in hoofdzaak voort uit het feit, dat de tegenstanders van dit zomerfeest zich op zijpaden begaven, waardoor zij door de hoornen het boscn niet •meer zagen. B.S.V. had in de haar toegevoegden gemeentecom missaris den heer Voute een eerlijk en loyaal verde diger harer belangen gevonden en de wijze, waarop genoemde heer de vragen van het socialistische raadslid, den heer Den Das ontzenuwde, waren dui delijk en waarheidsgetrouw. Want wij vragen op on ze beurt, wie heeft er nu feitelijk belangrijke scnade geleden door dit zomerfeest? Zeker niet de cafés, ook niet de middenstand, maar tenslotte wel de ver eeniging B.S.V. die haar finantieelen opzet in rook zag opgaan, door de zonderlinge houding van het •college van B. en W. Dit is o.i. door de rede van den heer Voüte wel zeer duidelijk tot uiting gekomen. Het deed nu wel heel zonderling aan, van den heer Den Das te moeten hooren, dat het bestuur van B.S.V. gezien het povere finantieele resultaat geen kaas had gegeten van het organiseeren van feesten. Want, wie den gang van zaken kent, weet, dat juist tie heele organisatie met zooveel moeite tot stand ge bracht, in elkaar viel door het gewraakte besluit van B. en W. Zoo is het en niet anders! En nu behoeven achteraf de heeren Zeiler en dr. Hemelrijk ons niet aan boord te komen, met de woorden, als zouden B. en W. door de vereeniging B.S.V. misleid zijn. Wij spreken hier in een duboele functie en wel als redacteur van de Schager Cou rant en ook als bestuurslid van B.S.V. en wij WQfen derhalve maar al te goed, dat B. en W, van den be ginne af aan, op de hoogte waren van hetgeen ge beuren ging: ook, dat hij de inschrijving voor de ver pachting van standplaatsen op het zomerfeest, in woners der gemeente de voorkeur hadden, n welk opzicht dus hier van misleiding moet worden gespro ken, is ons niet recht duidelijk. Trouwens, als dat ook maar in eeniger mate het geval zou zijn geweest, zouden B. en W. niet voor de tweede maal de ver gunning hebben verleend. De heeren Apeldoorn en MacDonald zijn er de mannen niet naar, zich te la ten misleiden. Op de rede van den heer Voüte heeft wethouder MacDonald o.m. geantwoord, dat hij zich in geen geval door de actie tegen het zomerfeest heeft laten intimideeren. Maar dan vragen wij ons toch met verbazing af, waartoe dienden dan de beperKcn- de bepalingen, waardoor het feest absoluut ten doode was opgeschreven? Daarvoor moet toch een reden zijn geweest? Helaas, hebben wij die niet uit den mond van den wethouder mogen ervaren en hoe gaarne wij ook de goede bedoelingen van den wet houder willen aanvaarden, wij kunnen ons toch niet aan de logische gedachte onttrekken, dat een over rompeling van de zijde der tegenstanders aan dit besluit niet vreemd is geweest. De heer Zeiler had bedelaars en kinderen met mar motjes in het dorp gezien en had zich daaraan geër gerd, omdat dit soort menschen niet deftig genoeg waren voor een badplaats als Bergen, waar de men schen heengaan om van de natuur te genieten en niet om te worden lastig gevallen door lieden die voor een aalmoes de hand ophouden. In iedere plaats, waar veel menschen samenkomen zullen der gelijke menschen trachten een paar centen machtig te worden. We hebben ze niet eenmaal, maar tal van kecren ook in het deftige Scheveningen gezien. Maar zeker is het, dat op het feestterrein van B.S.V. deze soort menschen angstvallig zijn geweerd en dus niet in direct verband met het zomerfeest ston den. De heer Zeiler meende bovendien een Seitenhieb aan de-Schager Courant te moeten toedienen, omdat wij geschreven hadden, dat de V.V.V. alleen gerech tigd zou zijn, een dergelijk feest te organiseeren. Maar die uitval was niet direct een treffer. Want het bestuurslid der V.V.V. ja, we kunnen gerust spreken van den promotor dier vereeniging de heer D. Klomp, zal niet kunnen ontkennen, dat hij beweerd heeft, dat het niet lag op den weg eener sportvereeniging 'n dergelijk feest op touw te zetten en zeker niet in het seizoen! Wij kunnen hem plaats en tijd nog wel nauwkeurig aangeven. Maar we heb ben er thans acte van genomen, dat het bestuur der V.V.V. er blijkbaar anders over denkt. Men ziet, dat de „nonsens" niet het gevolg was van een duimzui- gerij onzerzijds. Dezelfde heer deed ook een aanval op een artikel in de Alkmaarsche Post en we zullen daarop niet ingaan, omdat de redactie van dit weekblad mans ge noeg is haar eigen boontjes te doppen, maar wel wil Ion we nadrukkelijk verklaren, dat het noemen van onzen naam als schrijver van dit artikel absolute „duimzuigerij" Is, omdat wij met dit blad niets heb ben te maken en het artikel lazen waarschijnlijk op denzelfden tijd, dat ook anderen dit onder de oogen kregen. Dr. Hemelrijk vond Intuschen de aanval op B. en W. zoo erg niet, meende, dat B. en W. en de raad er tegen moesten kunnen, eens in het zonnetje te wor den gezet. En zoo waa het ook; o.i. had het college van B. en W. door de wijze waarop zij met de be langen van B.S.V. omsprong, nog wel wat anders verdiend, dan het ironische stukje in de Alkm. Post. De heer Voüte becritiseerdé de wijze, waarop de Alkm. Courant B.S.V. zonder eenige noodzaak meen de te moeten bejegenen. Wij gaan daarop niet in, omdat dit zuiver een vereenigingszaak is en het ook alweer op den weg van dit dagblad ligt deze be schuldigingen te weerleggen. We hebben behalve de brandende B.S.V. kwestie, ook nog eenige andere punten op de agenda gehad. De heeren Den Das en Hemelrijk waren tegen de bocht in het fietspad op den Bergcrweg, langs café „Rust Wat" en betoogden, dat velen, die haast had den dit pad zouden afsnijden en den weg zouaen volgen, met als uitvloeisel: een bekeuring. Wij voor ons gelooven dat niet en wel, omdat fiet sers, die dit snoode plan zouden hebben, een broeden berm moeten nemen om op den weg te komen en in dit geval zullen zij zich o.i. wel bedenken, üe prak tijk zal intusschen moeten uitwijzen, hoe zich de toestand daar ontwikkelt. Het einde der vergadering zal tenslotte wel allen weer hebben bevredigd. De hartelijke wijze waarop afscheid werd genomen van den scheidenden wethouder Apeldoorn heelde alle geslagen wonden en de gemeentelijke feestsigaar, welke werd aangeboden, joeg met haar welriekende geuren ale vunze luchtjes de raadszaal uit. En zoo gingen we naar huis met een gestorven raad. Een nieuwe vroedschap uit den asch van den gestorvene herrezen, deed Dinsdag haar intrede. „Le conseil municipal est mort; vive Je conseil municipal!" Dit met een klein variant. Trouwe kameraden. Wanneer men In onze bewogen dagen zijn oogen de kost geeft., dan ziet men vreemde dingen. Het gaat veel menschen niet naar den vleeze, ze gaan achteruit, ze moeten interen. Het gevolg is: ontevre denheid. Tot zoover ligt alles voor de hand, het eene vloeit feitelijk uit het andere voort en men behoeft zich nog allerminst te verwonderen. Maar dan. Men is dus ontevreden. Op wien? EEN VOOR ALLEN, EN ALLEN VOOR EEN! Niet op zichzelf natuurlijk, want alle lasten en moeilijkheden worden toegeschreven aan „de crisis", aan „den slechten gang van zaken in 't algemeen", erg wazige begrippen, waarvan de meesten de draag wijdte wel niet precies beseffen, maar waarover reeds zooveel gesproken en geschreven is, dat ze zijn geworden tot gemeen goed. Eén ding echter staat als een paal boven water, n.1. dat de enkeling daar tegen in het niet verzinkt, dat hij machteloos is al léén tegen den sterken stroom van de malaise op te roeien. Indien er iets zal kunnen gebeuren, dan zul len allen gezamenlijk de schouders er onder moe ten zetten. Allen gezamenlijk! En onmddellijk rijst in ieders gedachte de verpersoonlijking van de ge- heele gemeenschap: de regeering. OORLOG OF VREDE? „De oogst van fruit is dit jaar als gevolg van de weersomstandigheden drie weken vertraagd. Voor groenten zal de toestand weldra verbeteren en zul len de prijzen dalen tot die van verleden jaar. Op vervoer en verdeeling der producten zal controle worden uitgeoefend, evenals ook op de prijzen. De dwangmaatregelen voor den verkoop direct van pro ducent aan verbruiker zullen worden opgeheven. De melkproductie is met 10 pet. gestegen." Zij die zich nog herinneren de dagen uit den groo- ten oorlog, toen hier gebrek heerschte aan alles, toen levensmiddelen slechts verkrijgbaar waren te gen bonnetjes, zouden kunnen denken, dat boven staande woorden een aanhaling zijn uit een in dien tijd door onzen toenmaligen minister van landbouw gehouden redevoering. Echter, zoo is het niet. Ze vormen een uittreksel uit een toespraak, die deze week is gehouden en wel door den Duitschen minister van landbouw, den heer Darré. BEDROEVENDE TEGENSTELLINGEN. Intusschen zouden we ons er allerminst over ver wonderen, wanneer onze boeren een rilling over 't lijf gaat bij de gedachte, dat vlak naast de deur een soort paradijsstaat ligt, waar men blijkbaar alles in 't werk stelt de productie van landbouw- en vee- teeltartikelcn tot het uiterste op te voeren, ten einde te komen tot lagere consumptieprijzen. Geleidelijk wordt het duidelijker, dat men In Duitschland gebrek begint te lijden, zelfs aan het allernoodigste. En wij, we verdrinken in de dingen, die daarginds ontbreken. Maar we kunnen ze er niet heen sturen, want men wil ze niet. Het is verboden. Deze tegenstelling: kleine productie, hooge prijzen, behoefte in Duitschland groote productie, lage prij zen, overvloed in Nederland, karakteriseert met schrijnende duidelijkheid de verdwaasdheid van on ze periode uit de geschiedenis van den mensch. Zoowel onze buren als wij zeiven zouden het beter kunnen hebben, indien we de goederen, waarvan over en weer schaarschte en overvloed bestaat, slechts met elkaar konden ruilen. Maar het mag niet. En daarom zijn zij, zoowel als wij voorloopig gedoemd om te leven in een betrekkelijke armoede. ALS HET DEN BOER WEL GAAT, GAAT HET ALLEN WEL! Waarom mag het niet? In 't kort zou men op deze vraag kunnen ant woorden, omdat één van beide partijen en hier is dat stellig Duitschland niet wil. De regeering, die, zooals tenslotte overal elders ook het geval is, almachtig is, heeft indertijd gemeend, dat haar eerste taak moest zijn den boerenstand er bovenop te helpen. Vermoedelijk heeft ze zich daarbij op het standpunt gesteld, dat men ook elders zoo vaak hoort en dat neerkomt op: Als het den boer wel gaat, gaat het allen goed. Dat deze fraze in haar beperktheid niet opgaat, had men echter zeer wel kunnen weten. Want meer dan een eeuw geleden verkondigden de zoogenaam de Pliysiocraten vrijwel hetzelfde. Die beweerden: de grond is de bron van ale rijkdom. Echter" ook toen bleek dit al reeds een onhoudbaarheid. Dat gewone menschenkinderen, die rustig huns weegs gaan en hun kleine plichten- vervullen zon der daarbij hooge aspiraties na te jagen, wat hard- leersch zijn, is tot daar aan toe. Economie laten ze over aan de menschen, die daar iets van afweten, zooals ze de behandelingen van zieken overlaten aan den dokter of de reparatie ^an hun klok aan een horlogemaker. Dat echter degenen, die geroepen ziin een groot volk te leiden in een tijd. die aan moei lijkheden niets te wenschen overlaat, eenvoudig hun daden gronden on leuzen zonder meer, dat is onbe grijpelijk en droevig! Niet alleen voor den ander, aan wien het ruilen wordt verboden, maar ook voor ons. die er mede de dupe van zijn. IEDERE MEDAILLE HEEFT ZIJN KEER ZIJDE. Men zou zich mogen afvragen, dat de mensch al tijd en altijd weer schijnt te vergeten, dat alles en ook iedere maatregel van twee kanten te be kijken is ..Iedere medaille heeft ziin keerzijde" zegt een spreekwoord, dat ouder is dan eenig levend mensch. Dan is er dat fabelt ie van de twee ridders, die elkaar ontmoeten bii een beeld. Beide vinden ze het prachtig, totdat één van beiden zich laat ontval len: en zoo mooi goud! Waarop de ander hem er op altent. meent te moeten maken, dat het heelemaal niet van goud is, maar van zilver. Het slot van de geschiedenis is, dat ze elkaar met hun lansen te lijf gaan en wanneer ze dan eindelijk beide op den grond ligg n te rollen, bedekt met wonden en krim pend van de min. dan stellen ze tot hun verwonde ring vast. dat het beeld aan den cenen kant van zilver, aan den anderen kant van goud is. Zit hierin niet ontzettend veel leerzaams voor de verdwaasde wereld, die altiid alles van één ziide bekijkt, en die datgene wat daar valt te aanschou wen als het eenig goede en ware aangemerkt wil zien. Met het gevolg, dat ze nu. gelijk de beide rid- GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN .erkoopen wü onder GARAN l en op FROKF Garage C. NIEUWLAND, Bergen. Een goudschat in Finland. SAGE OF WERKELIJKHEID? HELSINSKI: Een Canadees, met name James Ingram, is te Helsinski aangekomen, om te trachten, van de Finsche regeering vergunning te krijgen, in het hooge Noorden des lands onderzoekingen in te stellen naar een goudmijn, die buitengewoon rijk heet te zijn aan edel metaal en welker bestaan aan slechts zeer enkele personen bekend is. Vier honderd jaar geleden ondernam een Russisch ontdekkingsreiziger, zekere Triphona, een reis naar Lapland, een gebied, dat in dien tijd deel uitmaak te van het Tsarenrijk. Op de plaats van zijn be stemming aangekomen werd hij ziek en zag hij zich genoodzaakt, ter plaatse te overwinteren. Als door een wonder genas hij van zijn ziekte, waarop hij de gelofte aflegde, op die plaats een klooster op tc lich ten. Dank zij de hulp en medewerking van eenige mon niken, die hem naar het hooge Noorden waren ge volgd, gelukte het hem inderdaad een bescheiden klooster te stichten, dat aanvankelijk weinig meer was dan een natuurlijke grot, welke Triphona bij zijn gedwongen overwintering had ontdekt. De monniken legden zich toe op het gelijk maken van den grond, met het doel, daarop later gebouwtjes te doen verrij zen, die hun tot huisvesting zouden moeten dienen. Met de primitiefste middelen zetten de eenzame: menschen hun moeilijken arbeid voort. Toen nu naderhand de Zweden dit gebied bezetten en het klooster met de bijgebouwen in vlammen de den opgaan, verdwenen ook de monniken van het terrein van hun werkzaamheden, met uitzondering van twee hunner, die in het bezit waren geraakt van een gewichtig geheim. In den loop der jaren verlieten evenwel ook zij deze streek en werden alle sporen van de plaats, waar het klooster eenmaal had ge staan, gehepl uitgewischt. Allengs verbreidde zich een vage sage, volgens welke op de plaats waar het klooster had gestaan, rijk goudhoudend erts te vinden moest zijn. Nu geschiedde het, dat verleden jaar James Ingram die zich daar in de buurt bevond, de hut binnen trad van een Laplander, die op sterven lag. Hij stond den grijsaard bij in de laatste urén; en uit dank baarheid voor dezen bijstand vertelde de oude man hem vóór zijn dood alle bijzonderheden met betrek king tot de plaats, waar het goud te vinden was. Na den doode begraven te hebben, haastte Ingram zich terug naar Canada, om zich de noodige geld middelen en werktuigen te verschaffen ten einde op gravingen te verrichten. Nu is hij weder naar Hel sinski teruggekeerd, na van de Finsche regeering vergunning te hebben erlangd, als tourist de reis naar Lapland te maken, waar hij zich dan een li- censie kan laten verstrekken voor de exploitatie van de bewuste goudgroeve. ders, vergaat van narigheid en ellende. Of ze in tusschen zoo ver is gekomen, dat ze haar dwaling begrijpt, dat zouden wc nog niet zoo heel vast durven zeggen. HANDEL BRENGT WELVAART. Handel, dat wil zeggen: ruilen, brengt, welvaart. We willen daarvoor heden eens niet een ingewik keld. geleerd betoog te houden, maar er op wijzen, dat dit eeuwen en eeuwen lang reeds is ingezien. Ook de oude Grieken waren reeds van die opvatting en zoo sterk waren ze daarvan overtuigd, dat dit tor, uitdrukking werd gebracht in hun mythologie, d.w. z. in hun godsdienst. De meesten zullen wel eens hebben gehoord van I-Iermes den Griekschen god, echter zoowel van den handel als van de dieven. Degenen, die zich wel eens bezig hebben gehouden met de studie van de wijsbegeerte der Ouden, zullen soms de merkwaardige vaststelling hebben gedaan, dat het denken in die dagen op een zeer hoog peil stond. Zóó hoog, dat men thans in velerlei opzicht nog niet zoo heel veel verder heen is. In ieder geval hadden de Grieken de fabel van de beide ridders niet noodig. want dat iedere medaille een keerzijde had, dat wisten ze reeds lang. En dus meenden ze het zegenbrengende van den handel niet beter tot uitdrukking te kunnen brengen, dan door de legen- stelling van handel tegenover dieverij. EEN GREEP UIT DE MYTHOLOGIE. Nu hebben vele van de Grieksche sagen en ver moedelijk is dit met alle wel het geval een zeer diepzinnige grondgedachte. Wil men ze op de juiste wijze verklaren, dan dient men te weten, dat bijna alle Grieksche goden en godinnen personificaties voorstellen van de zon en van haar talloozc stan den en uitwerkingen gedurende den loop van een iaar. Hermes nu was in den winterzonnestand (dus als de zon op 't laagst staat) de lichtbrenger, in den zomerzonnestand (dus als de zon op 't hoogst stond) de lichtwegnemer. Zooals men ziet ziin dit weer twee tegenstellingen. Als lichtbrenger, dat is als ze- genbrepger. was hij de god van den handel, als lichtwegnemer hoe kan het anders! de god van de dieven Dat het zoogenaamde „vrije ruilverkeer" bezwaren aankleven, we zouden de laatsten zijn om het. te ontkennen. We zouden slechte verdedigers ziin van de twee-zijdigheid van alles, indien we daarover anders dachten. Van het .vrije ruilverkeer" zijn we echter mijlen ver verwijderd. We staan midden in het volkomen onvrije, we ziin er met handen en voeten aan uitge leverd. En dat dat alles behalve zegenaanbrengond is* dat. moet onze verarmde en uitgemergelde maat schappij, helaas, dagelijks ondervinden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 11