VAN DIT EN VAN
EN VAN ALLES W
Juffrouw Pieterse
VARIA
Kabouter-Avonturen. Stan en Pol bij de kinderen.
weer eens op haar praatstoel.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Oorspronkelijke Amsterdamsche
schetSj door SIROLF.
(Nadruk verboden
Alle rechten voorbehouden).
„Taja, mekeer, ik kom al, Heereme-
tjjd, wat kan U staan belle! Ik
cl?cht dat er brand was. Nou ja,
ik bedoel eigelijk, ik docht dat het
de huisbaas weer was om ze cen
ten. En ik heb niet, nou en toen
docht ik bij me eigen: laat 'm
maar bellen! Het zal hem gauwer
gaan vervelen dan mij. Want ik
z;i hier bij me koppie leut en hij
moet op het blauwe stoepie staan.
Nou U en dan ik, is ie effe goed?
Naar komt U toch boven, meheer,
dan zal ik U een bakkie troost in
schenken en dan kennen we nog
e ns ouwerwetsch klesse, wat U?
T' bent toch zeker ook niet voor
e n kleintje vervaard? Nou dan!
Ja, as ik het zoo zegge mag, ik
mag U wel. En dat kan ik lang
n et van alle mannen zeggen, hoor
Nee. Heb ik U dat wellis verteld,
dat ik, toen ik pas weduwe was
van me eerste man zaliger, ken
nis kreeg aan een uilekiekie van
een mannetje? Ach, wat zal ik U
zegge, je bent dan een alleen-
slaand vrouwspersoon en Je zoekt
steun bij een ander. Nou, affijn,
dat mannetje was geen onaardig
knulletje, en hij had een goeie
vaste betrekking en zoo. Nou, op
een keer gane we samen naar de
apies in het artis en toen komme
wc ook zoo bij de nijlpaarden hè?
En toen zeg ik zoo: wat een aar
dige beessies zijn dat, hè? Nou, en
toen zegt hij: Beessies, beessies?
Visschen zal je bedoelen, baba!
Zoo, zeg ik, wou jij mij wat lee-
ren? Akelig konijn, dat je d'r bent,
dan zal ik je eens effe haarfijn
vcrtelle, wat offe dat benne, dat
zijn reptielen! Zoo, zeit hij toen,
wat, je zegt! Nijlpaarden benne
roptiele, zoo, nou breekt me de
klomp, wie heeft dat ooit op de vi
ool hooren spelen, dat vissche rep-
ticle benne, nee, nou word ie goeie!
Vissche benne het, en daarmee
basta! U had eens moeten zien,
wat een opgeblazen gezicht dat
uilekiekie van een mannetje opzet
te. Ik kon dat niet goed zetten en
ik aaide hem eens met de knop
van me paraplu over ze neus en
dat vond hij toen weer niet aardig
nou, affijn, om kort te gaan, we
krijgen woorden en er valt hier en
daar een klap en op eens zet hij
het op een lo'open en ik hem ach
terna. Hij rent de roofdierengalerij
binnen en de bewaker had net
even de leeuwenkooi opengemaakt
om de leeuwen te voederen. Nou,
en wat doet die lafaard? Hij vliegt
de leeuwenkooi binnen, verschuilt
zich achter de grootste leeuw en
laat mij zoo voor de kooi staan! U
begrijpt, ik wier wild, omdat ik
nou niet bij hem kon komen om
hem eens flink met me paraplu te
bewerken. Ik heb hem natuurlijk
flink ze huid vol gescholden en
hem gezegd, dat ik met zoo'n ge-
meene lafaard niks meer te maken
wou hebben! Zoo'n misbaksel van
een vent, met ze visch. Iedereen
weet toch zeker dat een nijlpaard
een reptiel is, nou U en dan ik
weer!
Ach meheer, eigenwijze men-
schen dat er zijn! Geen voorbeeld
van. Toen ik nog een meissie was,
was ik in betrekking als werk-
meissie bij een goeie familie. Op
een keer zitten we, de keukenmeid
en ik, in de keuken te eten. Nou,
niet om het. een of ander, maar
bet vleescli smaakte me heelemaal
niet. Ik weet niet wat het wel
leek, zooiets als gebakken vaat
doek! Nou, ik ben niet op me
mondje gevallen, dus ik zeg zoo
tegen de keukenmeid: Wat een
akelig stuk osselap is dat, ik kan
bet baast niet door me keel krij
gen! Zoo, zeit de keukenmeid, wat
je zegt! Nou, ik vind hem erg lek
ker! Smaken verschillen, zeg ik
weer, ik vind het net zoo lekker
als de zool van me schoen! Wat je
zegt, zeit die keukenmeid weer,
eigenwijs als dat portret was. En
toch zeg ik je dat ie erg lekker is.
En bovendien is het geen osselap,
maar varkenscarbonade! Heereme-
tijd-nog-an-toe, viel ik toen uit,
waarom heb je me dat niet eerder
gezegd?! Mensch, ik ben gewoon
weg dol op varkenscarbonade!
Nou, U begrijpt, toen heb ik dat
stukkie vleesch fijn opgepikt,
want ik ben dol op varkensvleesch
Ik heb zelden nog zoo smakelijk
van een carbonaadje zitten smul
len als toen.
Jaja, meheer, een mcnscli kan
wat beleven als ie niet dood is.
Niet dat ik van klesse houd, hoor,
dat weet uwee wel. Ik praat nooit
een onvertogen woord en ik steek
nooit me neus in de zaken van een
ander. Dat doen ik nou eenmaal
niet, dat vin ik niet netjes. Daar
heb je nu bijvoorbeeld die men-
schen van driehoog, die hier gis
teren zijn komen wonen, denkt. U
dat ik nou iets van die menschen
Alleen gecostumeerden hebben toegang! óf: „Men moet zich weten te behelpen!"
afweet? Niks, geen syllabe. Ik
praat nooit over me buren. Het
ecnigste wat ik van ze weet, is dat
hun heele zootje in één klein ver-
huisauto'tje kwam, dat ze bijna
geen kopje met-zonder-oor hebben,
dat ze wel eens noodig nieuwe
pannen mochten hebben en dat
hun karpet tot de draad versleten
is, dat hun meubels nog geen drie
kwartjes waard zijn en dat een
van de tafelpooten gelijmd was,
dat ze met zijn zessen zijn, de kin
deren zijn allemaal jongens, dat
de man twintig jaar ouder is dan
de vrouw, dat ze van Suntelen
heeten en in de Nieuwstraat ge
woond hebben en met huurschuld
vertrokken zijn, dat ze herrie met
de verhuizers hadden over de fooi
en dat ze met hun heele familie
overhoop liggen. Maar dat is dan
ook alles wat ik weet, u ziet wel,
ik bemoei me eenvoudig niet met
de zaken van me buren.
Want weet U wat het is? Er
komt allemaal maar narigheid van
als je je met andersmans zaken
inlaat. Ik heb U daarnet van dat
mannetje verteld, waar ik een
poosje mee omgegaan heb, niet?
Nou, zooals ik U zei, dat was een
krieltje hoor, hij kon wel achter
de tafelpoot wegschuilen. Op een
keer loopen we op straat en toen
komen we een boom van een vent
tegen en die kijkt een beetje bru
taal naar me, nou en dat liet mijn
galant niet op zich zitten. Hij gaat
naar die vent toe en zegt: Zeg eris,
maat, ken je niet zien, dat ik met
die dame loop? Die boom van een
vent zegt niks, maar geeft mijn
galant een duwtje, zoodat die
dubbelslaat en een tijd bulten
westen ligt. Toen hij bijkwam, ziet
hij die boom van een kerel over
zich gebogen staan. Hij springt
overeind, wil die boom van een
man aanvliegen, maar vraagt
eerst: Zeg eens, was dat daarnet
nou een grapje of was dat mee-
nens! Meenens!, zegt die boom.
O, zegt mijn galant weer, en slaat
zich wat af, dan is het goed, dan
heb ik niks gezegd, hoor, want ik
hou niet van dat soort grapjes!"
DE SPIERKRACHT DER INKT-
VISSCHEN.
In een aflevering van „Cosmos"
geeft de natuurkundige, dr. Ohver
Thaw, aardige bijzonderheden over
dc spierkracht der inktvisschen.
In 't aquarium te Londen bevindt
zich reeds geruimen tijd een vrij
groot exemplaar van den octopus
vulgaris, de achtarmige inktvisch,
die aan elk der stralen twee zuig
nappen bezit. Om de kracht der
sterk muskuleuze zuignappen te
meten, bond dr. Thaw een krab
de lievelingsspijs der inktvisch
aan een touw en hield dit dier
zoo in het aquarium. De inktvisch
greep de krab en nu trachtten dr.
Taw en een collega het slachtoffer
to bevrijden. Hoe zij echter ook
trokken, de inktvisch hield vast.
De proefnemers hadden er op ge
rekend, zoowel poliep als prooi uit
het water t.e trekken, maar de po
liep zoog zich vast tegen den
wand van het aquarium, liet niet
los en op zeker oogenblik hielden
dep roefnemers niets dan 't touw
waaraan een losgerukte poot van
de krab, in handen.
Waar nu in zeeën inktvisschen
van belangrijke grootte voorko
men, wordt het na het voorgaande
begrijpelijk, dat zij, onder bepaal
de omstandigheden, ook voor den
mensch gevaarlijk kunnen wor
den. Er zijn zelfs inktvisschen ge
vonden van 8 meter lengte met
vangarmen van 12 meter.
EEN ZESTAL WEERREGELS.
Met behulp van de volgende we
tenschappelijke weer-regels zal
men vaak in staat zijn, het weer te
voorspellen.
1) Vederwolken (Cirrus) kondi
gen slecht weer aan, vooral wan
neer zij uit het Westen trekken; en
wanneer de snelheid waarmee de
ze hooge wolken zij zweven een
tien kilometer boven de aarde,
waar het voortdurend zoo koud is,
dat de Cirrus-wolken steeds uit
kleine ijs-kristallen bestaan
zich bewegen, groot is, zoodat men
direct met het bloote oog het
„zwerk" kan zien trekken.
2) Stapelwolken (Camulus), van
onderen horizontaal, van boven
hol, zijn echte goed-weer-vogels,
met name wanneer zij zich een
paar uur na zonsopkomst aan een
helder-blauwen hemel vormen.
Wanneer zij tegen den avond ver
schijnen kan men dit niet als een
goed-weer-teeken beschouwen.
3) Dauw wijst op het voortdu
ren van het mooie weer.
4) Het fonkelen van de sterren
gaat slecht weer vooraf.
5) Wanneer de geluiden, die an
ders niet tot ons doordringen, dui
delijk worden waargenomen, zijn
in den zomer onweders waarschijn
lijk; het weer zal echter zijn rus
tig karakter houden; het onweer
is slechts een interruptie in het
goede weer. In den winter heeft
men hij deze situatie ruige vorst.
6) Een kring om de maan, zegt
het oude rijmpje, die kan vergaan;
maar een kring om de zon, daar
weenen vrouwen en kinderen om.
Do mannen van de wetenschap
hebben uitgemaakt, dat kringen
om zon en maan worden veroor
zaakt door een wolken-type, waar
van de meteorologische naam Cir-
ro-Stratus is. Ook Alto-Stratus kan
dergelij ke hallo-verschijnselen
(kransen, kringen, enz.) veroorza
ken. Zoowel Cirro-Stratus als Alto-
Stratus volgen op Cirrus, het zijn
uitgebreide sluiers, en zij wijzen
erop, dat een storing met groote
snelheid nadert.
SAINT.MALO.
Saïnt-Malo is zeer nauw gebouwd
op de ver in zee vooruitstekende
rots Aron, die door een landengte
met het vasteland is verbonden.
De stad, die thans ongeveer twaalf
duizend inwoners telt, en een der
belangrijkste havens is op de
Noordkust van Bretagne, dankt
haar naam aan den eersten bis*
schop van het land. Zij werd in de
geschiedenis beroemd door de ex
pedities harer koene zeevaarders.
Een harer zonen, Jacques Cartiec,
ontdekte in het jaar 1534 Canada.
Ook vele dichtere en denkers heb
ben hetl evenslicht in Saint-Malo
gezien, o.a. de bekende schrijver
Chateaubriand, die in 1848 over
leed en zooveel van Saint-Malo
hield, dat hij tusschen de rotsen,
waar hij tijdens zijn leven zoo vaalc
gewerkt had, zijn laatste rust*
plaats wilde hebben. De stad is
geheel door een breede muur om
geven die, in de zestiende eeuw
gebouwd, tot op de huidige* dag
behouden bleef. De huizen staan
zoo dicht op elkaar, dat er behalve
de nauwe straten, geen plekje
grond in de stad onbebouwd schijnt
In geen enkele straat kunnen twee
auto's of wagens elkaar passee-
ren, zoodat men gedwongen is, iiï
Saint-Malo te voet te gaan. Hel
kleine stadje heeft twee centra*
Het Plein Chateaubriand, dat di
rect naast het slot ligt, en de
Vischmarkt. Alle straten in Saint-
Malo leiden naar de Vischmarkt,
waar steeds een geweldige drukte
heerscht. Men hoort er bijna alle
bekende talen spreken, want Saint-
Malo wordt veel door buitenland-
sche toeristen bezocht, en ieder die
er komt. trekt naar de Vischmarkt.
Het strand van Saint-Malo is zeer
lang. Bij eb kan men urenlang in
zee loopen, daar op den vloed
wachten, om dan met hem naar
het strand terug te zwemmen. Het
verschil tusschen eb en vloed is zoo
groot, dat rotsen, die bij vloed on
zichtbaar zijn, hij eb hoog boven!
water uitsteken. De inwoners van
liet stadje trekken er hij eb met
groote netten op uit om, tegen dat
de vloed opkomt, terug te keeren1
met een rijke buit aan allerlei'
kleine visschen, mosselen en krab
ben.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat er In Amerika 47.000.000 per
sonen hoven de 18 jaar zijn, die 'in!
staat zijn om te werken?
dat er gemiddeld overal ïn 'de
wereld 3 H.A. grond noodig zijn'
om 1 persoon te voeden?
dat er per jaar in Ameril£a 20Ö
millioen paar schoenen vervaar
digd worden?
dat daarvan 125 millioen paar
voor de dames.zijn?
dat er in 1934 in Amerika Ï7%'
millioen H.A. bosch verloren ging
door boschbrand?
37 Hij nam het bundeltje onder zijn arm en ging
thans door het huis. Het was al laat en niemand
was er meer op. Dat kwam goed te pas. In de keu
ken vond Pol een strijkijzer. Binnen enkele oogen-
blikken had hij de kleercn weer opgestreken die er
thans als nieuw uitzagen. Toen deed hij ze in een
stuk papier en deed er een touw om.
38. Nu ging ons ventje er mee de straat op. Deze
waren geheel verlaten. Doch, o wee. daar zag hij
een agent staan. In een wip had hij zich onzicht
baar gemaakt en de verbaasde agent zag alleen een
groot bruin pak langs zich heen gaan. dat hij met
open mond stond na te staren.
39. Pol had veel plezier toen hij de agent zoo ver
baasd zag staan. Hij schudde van het lachen, wat
de agent nog veel verbaasder 'deed zijn. Pol kwam
nu in een donker straatje aan een armoedig huisje.
Er brandde nog licht. Hij ging op het. vensterkozijn
zitten en keek naar binnen.