De
r en zijn leest.
Kabouter-Avonturen. - Star» en Pol bij de kinderen.
De Chauffeur van de
„Zure Melkwagen".
o o-, COC
VARIA
Eenige woorden van levenswijs
heid, door SIROLF vrij be
werkt naar het Engelsch.
(Nadruk verboden
alle rechten voorbehouden)
Waar zou het in de wereld naar
itoe moeten, als iedereen zich
maar .met de zaken van een ander
bezig ging houden en zijn eigen
zaken maar verwaarloosde? Neen
er is een oud spreekwoord, dai
zegt, schoenmaker, houdt je bij je
leest! En dat is een waar woord.
Dat de Amsterdamsche brand
weer nu ook ter harte gaat nemen
Noodgedwongen. Want zoo'n raar
wissewasje kon men niet beden
ken, of men riep in de hoofdstad
de brandweer erbij. Als er een
auto in de gracht rijdt of een
paard valt te water, dan roept
men om de brandweer. En wat
heeft dat in vredesnaam met
brandblusschen te maken? Als er
iemand flauw valt, roept men de
brandweer en als er een glazen-
wasscher driehoog omlaag duikelt,
roept men de brandweer. Als er
ergens een koelmachine in een
restaurant onklaar wordt en het
ammoniakgas stroomt naar buiten,
dan roept men ook al de brand
weer en als er iemand in de lift
opgesloten zit, drukt ergens een
gedienstige de brandschel af. Ten
slotte kwam het zóó ver, dat als de
kater van juffrouw Pieterse in No
vember Maartsche neigingen
kreeg en op jacht naar een muscli
een boom in vloog, om daar dan
klagelijk te gaan zitten miauwen,
alsof hij er niet meer uit durfde
te komen, iemand de brandweer
waarschuwde om het poeteloerus-
je uit de boom te halen. Nu, daai
heeft de Amsterdamsche brand
weercommandant een einde aan
gemaakt. En daar heeft de brand
weer gelijk aan ook.
Zegt U nu zelf, is er iets verve
lendere denkbaar, dan dat je als
brandweerman moedig in de can-
tine zit te kaarten en er zit vijf
tien stuivers in de pot? Je hebt
net aas, heer, vrouw, boer, de nel
en nog een paar kleintjes in ban
den gekregen en je kijkt dus kwa-
si-bezorgd en doet net of je neus
bloedt en dan zeg je tenslotte, dat
Je het dan maar probeeren zal, en
eens wil kijken of je maat nog iets
van troef heeft. En net kom je
met bet aas uit... en daar gaat de
alarmklok! Brand! Tenminste, dat
denk je. Je smijt je kaarten neer,
pikt in de haast de heele pot in,
zot je helm op en vliegt naar je
wagen, die meteen de remise uit-
stormt. En als je dan op de plaats
van de ramp komt, zegt een ouwe
juffrouw tegen je: O, meneer de
brandweer, me poessie, Piet hiet
ie, zit al van twaalf uur af m de
boom en hij vergaat vast van de
honger!
Nou, en ondertusschen breken er
overal elders uitslaande branden
uit en er is geen mensch, die er
een hand naar kan uitsteken, door
al die alarmsignalen voor honge
rende katten en zwemmende paar
den en juffrouwen.-in-de-Iift. Nee,
meneer Gordijn van de Amster
damsche brandweer heeft volko
men gelijk. Laat die kat van juf
frouw Pieterse zelf maar uit de
boom komen en anders moet de
smakkert maar verhongeren. Niets
aan te doen.
Maar ondertusschen zullen «ie
eigenwijze katers natuurlijk door"
gaan met in boomen te klimmen
ol muizen te jagen onder de vloer,
zoodat ten slotte de heele vloer op
gebroken moet worden om ze te
bevrijden, of zich door een gaatje
van vijf centimeter te wringen
achter het kastje onder de goot
steen, zoodat de loodgieter ze eruit
moet zagen, of jonkies te krijgen
op het voeteneind van je bed.
Want zoo'n kat wordt niet wijzer.
Laatst kwam ik ook ergens langs
en er stond een drom menschen
onder een boom en af en toe keek
er een omhoog en zei: „Het arme
dier! Of: waar is het poessie-poes-
sie dan? Dat was natuurlijk een
dwaze vraag, want die kat.zat bo
ven in de boom. Dat kon een kind
zien. Het was een zwarte kater
met gele oogen, die vajscli omlaag
loerden. Er moest iets gedaan
worden en dus riep ik met iets
van gezag in mijn stem omhoog:
Poes-poes-poes, kom dan bij het
baassie, lekker vleessie, nou, wat
zegt ie dan?
Ik deed hset met overtuiging, zoo
dat een juffrouw die met een
kind op de arm stond toe te kij
ken, haar baby wakker maakte en
zei: Jannie, kijk nou, die gekke
man doet het weer, nou, lach dan
eens?
Toen ik zes-en-dertig keer mijn
lied van het lekkere vleesch om
hoog gezongen had, kwam de oude
juffrouw, wier eigendom het was,
naar me toe en zei: Ik denk niet,
dat het veel helpt, meneer, want
mijn katje is feitelijk vegetariër,
ziet U? Hij krijgt alleen maar
stokvisch en melk en af en toe 'n
bokkumpie... Nu, daar bedankte
ik voor. Ik had geen zin om „stok-
visch-metmellekie-en-een bokkurn
pie" omhoog te gaan roepen. De
oude juffrouw vertrouwde me nog
toe, dat hij „Janussie" heette, waar
op ik, aangezien de menschen in
die buurt me toch niet kenden,
eenige keeren met iets aantrekke
lijks in mijn stem „Janussie-kom-
me-dan-bij-het-baassie" riep. Waar
na de vrouw met de baby het kind
weer wakker maakte en zei: Hoor,
Janni, daar is die malle man weer
neen, je hoeft niet bang te zijn, hij
is niet gevaarlijk! Hij is alleen
maar halfgaar, malle jongen!
Ondertusschen deed Janussie bo
ven in zijn boom net of hij gek
was. Ik herinnerde mij, dat een
kat graag speelt en achter een
touwtje met een klosje of lucifers
doosje aanrent. Niemand van de
omstanders had een touwtje, daar
om maakte ik mijn bretelles van
voren los en liet ze als een staart
achter mij aan sleepen, met een
luciferdoosje eraan en rende zoo In
het rond, om de boom heen. Ik
had. goed gezien. De kat keek ge
ïnteresseerd toe. Er kwamen hoe
langer hoe meer toeschuwers en af
en toe hoorde ik iemand zeggen:
„Wat een stakker, dat ze zoo ie
mand los laten loopen op straat."
En wat denkt U, dat er na een
poosje aan komt? Toch... de brand
weer! Nee, nota bene, niet voor
de kat! Iemand had op de knop
gedrukt en de brandweer gewaar
schuwd, omdat ze dachten dat er
iemand uit bet zenuwgesticht ont
snapt was! Het heeft me nog heel
wat moeite gekost, om den brand
meester te overtuigen, dat ik nor
maal was, en al die andere men
schen lichtelijk getikt. En terwijl
we daar nog staan'te debatteeren,
weet U wat er toen gebeurt? Ik
voel opeens een stekende pijn in
mijn been. ik kijk, en wat zie ik
daar? Janussie, die uit de boom
was geklauterd en met mijn bretel-
Ie speelde en nu speelsch zijn na
gels in mijn kuit begroef... Zoociat
ik dan maar zeggen wil, de com
mandant van de Amsterdamsche
brandweer heeft groot gelijk. De
schoenmaker moet zich bij zijn
leest houden, o, zoo!
TIEN JAAR LANG DE DOOD
ALS PASSAGIER.
Onlangs vierde de Ameri-
kaansche chauffeur Char
les Turrentin zijn tienjarig
jubileum als chauffeur bij
een onderneming. Men zou
zeggen, dat dit geen reden
is om het in alle kranten
ter wereld te vermelden.
Met Charles Turrentin
moet echter 'n uitzondering
gemaakt worden, aange
zien hij een baantje heeft,
dat niemand van hem zou
willen overnemen: hij ver
voert „zure melk".
Charles Turrentin is in de tien
jaar, waarin hij zijn beroep uit
oefent, een rijk man geworden.
Hij heeft een aardig huis, een zak
vol geld en kan zich permitteeren
wat hij begeert. Hij kwam van de
een of andere veefarm in Texas.
Eerst temde hij wilde stieren, daar
na ving bij paarden en ruilde toen
het zadel voor het autostuur.
Het bleek, dat bij een buitenge
woon bekwaam chauffeur was.
Zoo gebeurde het, dat men hem
op zekeren dag een briefje over
handigde, dat hij zich daar en
daai* moest melden. Op dien dag
sloot hij een contract met den
dood, dat thans tien jaar bestaat.
Er bestaat op aarde zure melk en
„zure melk". Deze „zure melk", die
'n werkelijkheid heelemaal geen
melk is, beeft in het een of andere
Europeesche laboratorium dien
naam gekregen en behield hem in
de gebeele wereld. De aanleiding
voor deze bijnaam was de melk
Kerel.Jansen.wat zie jy eruit!!
Wat hèb je eigenlijk?....
Een motorfiets!
achtige kleur. Deze „zure melk" is
niets anders dan nitroglycerine
Ook de naieftse leek zal zich her
inneren, wel eens van deze duivel-
sche springtosf in vloeibaren vorm
gehoord te hebben. Deze „zure
melk' is een der nuttigste en tege
lijkertijd vreeselijkste uitvindingen
der scheikunde. Men gebruikt
haar in mijnen en overal waar
men in rotswanden openingen wil
forceeren.
De intelligente lezer zal reeds
lang geraden hebben,wat uien van
uen chauffeur Turrentin verlang
de. Hij moest „zure melk" vervoe
ren, niets anders dan „zure melk".
Zorgvuldig in stevige kannen op
gesloten, maar toch nog gevaarlijk
genoeg om bij een botsing in de
lucht te vliegen. Turrentin ver
zocht, indertijd tien minuten be
denktijd. Toen kwam hij terug en
accepteerde bet aanbod. Sedert
dien is hij met de gevaarlijkste
autaladingen ter wereld onderweg.
Het spreekt vanzelf, dat er in
Amerika en in de wereld meer dan
één ,zure-melk-chauffeur' is, maar
eigenlijk heeft niemand het zoo
lang uitgehouden als Turrentin. De
een kreeg het na de eerste tocht op
zijn zenuwen, van de ander vond
men niets meer terug. Hij was in
een beetje diepe kuil van den weg
gereden, op een afstand van twee
duizend meter had men een steek
vlam gezien, een knal gehoord en
toen men toesnelde waren man en
wagen en zure melk spoorloos ver
dwenen.
Zoo is het nu eenmaal met de
„zure-melk-chauffeurs". Men re
kent met een doodkans van twin
tig tegen één, d.w.z. van de twin
tig chauffeurs er één het eerste
jaar overleeft. In de meeste landen
waar dergelijke nitroglycerinetrans
porten op dew egen toegelaten zijn
bestaan strenge voorschriften, wel
ke straten gebruikt mogen worden
hoelang tevoren deze transporten
aan de autoriteit gemeld moeten
worden en welke beschermings
maatregelen getroffen moeten wor
den. De spoorwegondernemingen
weigeren dergelijke transporten
evenals de luchtvaartmaatschappij
en. Het behoeft niemand te ver
wonderen, wanneer hij hoort, dat
in de Vereenigde Staten van de
veertien millioon werkloozcn er
slechts tien sollicitanten waren,
toen Turrentin zijn hand verstuikt
had en twee weken niet rijden
kon. Men vertelt, dat vijf der moe
dige mannen, die in de vacantie
Turrentins plaats innamen in het
eerste half uur de lucht invlogen
Zij dachten met elegantie en moed
bet te kunnen klaarspelen. Daar
mee heeft Turrentin het niet be
reikt. Hij rijdt heel hpel lang
zaam... hij komt wel aan. Maar
steeds levend en zoo, dat hij glim
lachend zijn salaris kan incassee-
ren. Men beweert, dat in de club
der doodverachters te New York
weddenschappen zijn afgesloten,
wanneer Turrentin het zal afleg
gen. Want eenmaal neemt de „zu
re melk" een ieder te pakken, dre
zich met vervoer belast. Behalve
dan, wanneer iemand zoo verstan
dig is tijdig op te houden
PREAHISTORISCH REU-
ZENDIER IN EEN KO
RENVELD.
Beenderen, die een hoer opgroef
toen hij zijn. korenveld bij Arges,
in den Amerikaanschen staat In-
diana, ploegde, bleken te behooren
tot het skelet van een mastodont,
die in die streek een 50.000 jaar
geleden moet hebben rondgezwor
ven. De boer, William G. Thomson
stiet op een kaakbeen van een
groot dier, doch aangezien hij be
tere dingen te doen had, wierp hij
het been opzij en ploegde verder.
Een geleerde, die eenige mijlen
verder woonde, hoorde van het reu-
zenbeen en bracht 't Amerikaansch
Museum voor Natuurlijke Historie
op de hoogte.
Dr. William Granger, belast met
de afdeeling fossiele zoogdieren
van dit Museum, begaf zich naar
de boerderij en begon met de hulp
van den boer te graven tusschen de
korenhalmen.
Weldra hadden zij een rib ep
andere deelen van het skelet bloot
gelegd. Dr. Granger uitte de mee
ning, dat het een mastodont moet
zijn geweest, ongeveer dertien voet
lang. De mastodont moet tijdens
zijn leven ongeveer zeven 4 acht
ton hebben gewogen. Doch nu is
het wachten op den oogsttijd, eer
de geleerden van het Museum het
graafwerk op grooter schaal kun
nen aanvangen.
VAN DE RIJKDOMMEN
DER ROMEINEN.
Volgens de instellingen van Kei
zer Augustus kon niemand Ro-
meinsch ridder zijn, zoo hij geen
inkomen bezat van 10.000 kronen.
Raadsheer kon men niet worden
zonder inkomen van 25.000 te heb
ben. Een der rijksten was zeer ze
ker Crassus. Deze zeide dat nie
mand rijk kon genoemd worden,
wanneer bij geen zes legioenen
krijgsknechten en een groote ruite
rij van zijn jaarlijksch inkomen
kon onderhouden. Deze Crassus had
.een inkomen van 5.000.000 gouds.
Seneca, die zeer zuinig leefde, be
zat 7.500.000 gouds. Pallantes, een
vrijgelatene, had zich een vermo
gen van 10.000.000 gouds weten te
verwerven.
Emolphus een Romeinsch burger
bezat zooveel slagen, dat hij ge
makkelijk Carthego had mee kun
nen nemen. Sommige burgers be
zaten zulke uitgestrekte goederen,
dat groote rivieren er haar oor
sprong en haar einde in namen
volgens een der boeken van
Seneca.
46. De tooverstok van Poï namen ze mede. en ook
hun vleugeltjes, want ze moesten snel kunnen ont
snappen als het noodig zou zijn. Tevens maakten ze
hunzelf onzichtbaar. Zoo wandelde dus oogenschijn-
lijk alleen een stok In de richting van de sta<£
47. Zoo kwamen ze aangestapt door de buiten
wijken. Niemand zag hun echter. Het begon ineens
te regenen en Pol vond dat niets prettig voor zijn
zijden mutsje. Hij tooverde zich een. twee drie een
klein paraplu'tje. Zoo wandelden dus een wandel
stok en een parapluie door de straten.
48. Daar kwam pen kleine Tongen den hoek van
de straat om ren mm, Wat was dat?! Daar begreep
het ventie niets van Een wandelstok en een para
pluie, die zoo maar alleen over de straat gingen,
daar begreep hij niets van. Hij er op af. Stan en
Pol waren echter veel te bang dat de iongen hen
zou pakken, dus vlogen ze weg, en kwamen een
eindje verder op straat weer neer.