De stijging der varkensprijzen Dr. Ir. J. A. Ringers naar Rassenkeuze bij Wintertarwe Geen tekort aan varkens De Noordelijke doorvaart. Het spoorweg-deraillement in Watergraafsmeer. Uitkomsten Wintertarweproefvelden 1932-1936. i „De varkensprijzen staan op het oogen- blik geenszins op een zoodanig peil, dat het wenscheiijk is er naar te streven, de stijging, welke plaats heeft gevonden, daarom door een daling te doen volgen.' In een ons toegezonden communiqué van de Ne-' derl. VeehouderijCentrale wordt het volgende ge zegd: De stijging der varkensprijzen, welke zich in de laatste weken heeft voltrokken, heeft, van verschil lende zijden de vraag doen stellen of er op het oogenblik van een tekort aan varkens gesproken kan worden. Dat de varkensstapel sterk is ingekrompen staat vast. In Februari van dit jaar bedroeg het, aantal in den lande aanwezige varkens 1.389.460 stuks, te gen bijna het dubbele hiervan in September 1932, toen de overproductie haar hoogtepunt had bereikt. Daarna heeft wederom een toeneming plaats-gevon den tot 1.626.865 stuks in Augustus j.1. Uit een vergelijking van het aantal slachtingen met het aantal aangebrachte biggenmerken blijkt, dat' deze toeneming zich verder heeft voortgezet. De aanwas van den varkensstapel heeft sedert Maart van dit jaar ongeveer 50.000 stuks per week bedragen. Dit is meer dan voldoende ter dekking van de behoeften voor binnenlandsch ge bruik en uitvoer, zoodat van een tekort geen sprake kan zijn. Dat niettegenstaande dit feit de varkens prijzen zoo krachtig gestegen zijn, vindt behalve in de inkrimping van den varkensstapel als geheel* zijn oorzaak in de gewijzigde samenstelling daarvan. Terwijl er in Augustus van het vorig jaar h.t.1. 295.744 biggen beneden de zes weken waren, bedroeg dit aantal in Augustus j.1. 397.196 of pl.m. 34 pet. meer dan in het vorig jaar. Daarentegen bedroeg het aantal varkens boven 95 Kg. in Augustus j.1. slechts 194.358 tegen 384.745 in het vorig jaar of pl.m. 50 pet. minder. Hierbij zij opgemerkt dat het aantal varkens, zwaarder dan 95 Kg. verleden jaar, in vergelijking met vorige jaren, tengevolge van de belemmeringen van den uitvoer welke tot een langer dan normaal aanhouden der varkens hadden gedwongen, veel te groot was. Tegen te groote spekproductie. De vermindering van het aantal zware varkens moet als een gunstig verschijnsel beschouwd wor den. Het is bekend, dat het spek van een groot ge deelte der zware varkens bestemd is om geëxpor teerd te worden. Nu deze export, tengevolge van de betalingsmoeilijkheden in het handelsverkeer met Duitschlarid sterk is ingekrompen, moet ook de pro ductie van spek en daarmede die van zware var kens verminderd worden. Nog onlangs hebben de 3 centrale landbouworganisaties hierop gewezen in een adres aan den minister, Tn dit adres werd de- aandacht gevraagd voor'de groote verliezen welke de overproductie van spek.medebracht en werd aan gedrongen op het vaststellen van een verhoogde crisisheffing voor zware varkens. De minister heeft hierop geantwoord, dat een doorvoering hiervan naar zijn meening op groote practische bezwaren zou stuiten, onder meer wat betreft de controle, doch dat het in de bedoeling ligt op de spekproductie invloed te oefenen door middel van het afnemen van spek door de Nederlandsche veehouderij centrale. Mocht de spekproductie wederom te groot worden, dan kan Verwacht worden dat naar beperking zal worden gestreefd door. verlaging der spekprijzen. De ver minderde uitvoer van spek maakt het noodzakelijk dat de binnenlandsche consumptie zich meer dan in de laatstejaren het geval is geweest, richt op de varkens van lichter gewicht, welke een veel kleiner percentage spek hebben, dan de zwaardere varkens. Het is daarom van groot belang, dat de afzet der. varkens op normale gewichten blijft plaats vinden. Geschiedt dit niet, dan wordt de spekproductie we derom te groot. Een verdere tij ging der varkens prijzen, die er toe zou kunnen leiden dat. men de varkens, in de verwachting van een hoogere op brengst, aanhoudt, is dan ook niét gewenschten dient voorkomen te worden. Met het oog hierop is eenigen tijd geleden de heffing op varkensvlèesch verhoogd. Door deze verhooging is de marge tusschen de prijzen der var kens eenerzijds en de prijzen van var- kensvleesch en spek anderzijds vergroot. De verdere stijging van de prijzen van varkens- vleesch en spek, welke heeft plaats gevonden' heeft zich overeenkomstig de verwachting, niet weerspie-, geld in een verdere stijging der varkensprijzen. De hoogte der prijzen van varkensvleesch en spek toch wordt .in laatste instantie beheerscht door de wet van vraag en aanbod en niet door den kostprijs. Mocht niettegenstaande de genomen en eventueel nog te nemen maatregelen een gedeelte der boeren er toe overgaan de varkens langer aan te houden dan normaal en zou hierdoor een overproductie van spek veroorzaakt worden, dan zullen zij de nadeeli- ge gevolgen hiervan zelf te dragen hebben. Het is duidelijk dat. dit over eenigen tijd een te groot aan bod van zwaardére varkens tengevolge zou hebben, waardoor de prijzen daarvan sterlc zouden dalen. Gelijk blijkt uit het geen hiervóór over de regeling der spekproductie is opgemerkt, ligt het niet in de bedoeling van de regeering in dit geval hulp te verleenen. om de prijzen van deze te lang aangehou den varkens op kunstmatige wijze te steunen, gelijk In het verleden somtijds gebeurd is. Van enkele zijden is in den laatsten tijd de op merking gemaakt, dat het wenscheiijk zou zijn, we gens de stijging der varkensprijzen in het binnen land, den uitvoer te beperken. Uit het bovenstaande volgt reeds, welke een averechtschc uitwerking zulk een maatregel ten gevolge van de vergrooting der spekproductie zou hebben. Verder moet worden op gemerkt, dat de varkensprijzen op dit oogenblik geenszins óp een zoodanig peil staan, dat het wen scheiijk is, er naar te streven de stijging wélke plaats heeft gevonden, daarom door een daling te doen volgen. Werd voorheen algemeen aangenomen, dat een loonende productie ongeveer bereikt wérd bij varkensprijzen van pl.m. 20 cent per pond levend gewicht, thans ligt dit niveau door de invoerrechten op granen en de prijsstijging der voedermiddelen welke hiervan het gevolg is, hooger. Nieuwe fjsbrekers noodig. Moskou: In verband met de zeer groote uitbrei ding, van de scheepvaart langs de Noorderlijke zee route, heeft men besloten tot dan bouw van zes mach tige ijsbrekers. Vier. dezer zullen worden geconstru eerd volgens het type van de Krassin, met ruimte voor -drie vliegtuigen. Bovendien zullen twee stoom schepen worden gebouwd van het Tspeljoeskin-type. De ontwerper van het West* Friesche Kanalenplan ONTSLAG BIJ RIJKSWATERSTAAT TEGEN 1 DECEMBER VERZOCHT. Eenigen tijd geleden, is reeds medegedeeld dat de directeur-generaal van den rijkswaterstaat, dr. ir. J. A. Ringers wegens een ^benoeming in Indië ont slag uit die functie zou nemen. Thans wordt ons uit Den Haag nader bevestigd, dat de heer Ringers tegen 1 December ontslag uit zijn functie heeft verzocht daar hij benoemd is tot lid van den Raad van Beheer der Ned. Spoorwegmaatschappij. Johannes Aleidis Ringers aldus lezen wij in het „Alg. Hsbl." werd in 1885 te Alkmaar geboren. Hij studeerde te Delft, behaalde daar na vier jaar in 1906 het diploma van civiel-ingenieur „met lof" en trad kort daarna als adjunct ingenieur in dienstbij den Rijkswaterstaat. Na drie jaar werd hij bevorderd en werkte op verschillende stand plaatsen, o.a. aan de haven van Goes, tot hij in 1916 naar Indië vertrok om daar in dienst te tre den van de. Ned. Ind. Spoorwegmaatschappij. Na vier jaar kwam de heer Ringèrs echter weer bij den waterstaat in Nederland terug; daar werd hij aangesteld als arrondisse mentsingenieur te Hoorn. Daar ontwierp hij de plannen voor de kanalisatie van West-Friesland, met de uitvoering waarvan een paar jaar later een aanvang werd gemaakt. Het door ir. Ringers destijds opgestelde rapport voor kanalisatie van West-Fries land, waarin de economische zijde van het vraagstuk op systematische wijze op den voorgrond is gesteld, trok in vakkringen al dadelijk zeer de aandacht en hoewel vóór hem zeer zeker ook andere bij het ontwer pen van ingenieurswerken de economische zijde van het vraagstuk alle recht deden wedervaren ié de heer Ringers de eerste geweest, die zulks in Nederland bij een kanaal-ontwerp op systematische wijze deed. De groote verdiensten van den heer Ringers lig gen echter niet in de eerste plaats op economisch terrein; vóór alles bleef hij de wetenschappelijk- practische ingenieur. Mede op aandringen van de gemeente Amsterdam werd bij het maken van de nieuwe sluis te IJmuiden, op hem beslag gelegd. In Mei 1921 ving hij zijn arbeid voor het gewel digste ingenieurswerk nog ooit dodr Nederland ondernomen aan, maar voordat het geheel voltooid was werd zijn kennis en werkkracht gevraagd voor een andere groote Nederlandsche onderneming, de uitvoering van de Zuiderzeewerken. Daar trad hij op 1 Augustus 1927 als directeur hoofduitvoerder in functie en onder zijn.leiding is direct hard aan* gepakt. De omringdijk van de Wieringermeerpolder kwam gereed, het deel van den afsluitdijk tusschen Kornwerderzand en de Friesche kust bracht de ver binding tusschen Zurig en de Oostelijke sluisputten tot stand en het werk aan die sluisputten, evenals bij Den Oever, werd met kracht ter hand genomen. Er zou nog meer op 's heeren Ringers naam ge schreven kunnen worden ware het niet dat hij in 1930 belast werd met de algemeene leiding van den Rijkswaterstaatdienst, waar de stuwkracht van zijn krachtige persoonlijkheid reeds na korten tijd duidelijk merkbaar was. Er ging een frissche wind waaien over het Bin-* nenhof, alsof men op de niéuwe sluis in IJmuiden stond. Er werden besluiten genomen, waar vroeger al leen van éindelooze aarzeling bleek, die ernstige gevaren met zich bracht. -Juist op dr. Ringers' spe cifieke terrein was er verheugende voortvarend heid,die de overtuiging is te vestigen, dat haar vlotheid niet voortsproot 'uit miskenning van de beteekenis der genomen beslissingen. Toen in 1933 de heer Colijn zijn kabinet vormt de, werd 's heeren Ringers naam hardnekkig ge noemd als dien van den toekomstigen beheerder van de portefeuille van Waterstaat, wel een bewijs hoe groot het vertrouwen is in den persoon van den heer Ringers, die trouwens in de groote en over de geheele wereld gewaardeerde groep van Nederlandsche waterbouwkundigen een van de al* lerbelangrijkste figuren is. In September 1930 werd ir. Ringers door den se naat der Delftsche Hoogeschool het doctoraal ho- noris causa in de technische wetenschap verleend. Drie jaar tevoren was hem als hulde voor zijn ar beid aan de grootste sluis ter wereld die te IJ muiden de Conrad-medaille- uitgereikt. De ver diensten van dr. ir. J. A. Ringers zijn o.a. ook er kend door zijn benoeming tot ridder in de orde van den Ned. Leeuw. AMSTERDAM. Omtrent de oorzaak van het derailleereu van den goederentrein in den riacht van Woens dag op Donderdag op het spoorweg emplacement vernemen wij nader: Het onderzoek heeft uitgewezen, dat in de nabij heid van Weesp een ledige Belgische wagon uit. de rails is geloopen. Deze wagen is meegéhob- beld tot aan Diemen. Daar bij een overweg is hij weer in de rails gesprongen. Echter het loopwerk was defect geraakt. Zoolang detrein den rechten weg volgde bleef deze defecte Belgische wagon tusschen de andere' wagens zonder stoornis mee- loopen. Echter toen de trein bij Watergraafsmeer ge komen, rechts het emplacement op moest rijden, kon de wagen niet meer meè. De wielen schoten er zelfs onder uit, terwijl de wissel dadelijk defect was. Daardoor gingen ook andere wagons uit het spoor. De wagon achter de Belgische, een Fransche wagon,geladen mét cement viel op het hoofdspoor waardoor ook dit werd ontzet. HET ONGELUK TE WATERHUIZEN. Ook de grootmoeder overleden» Groningen: Vrijdag j.1. werden een' grootmoeder en haar kleinzoon, toen zij nabij Waterhuizen een G.A.D.O.-bus verlieten, door een vrachtauto aangere den.' Hierbij werd de kleinzoo op slag gedood, terwijl de grootmoeder mejuffrouw G. Ebbing'en ernstige ver wondingen bekwam. De vrouw is thans in het'Academisch ziekenhuis .overleden. Anna Paulownapolder. Hoewel de meeste verbouwers momenteel wel beslist zullen heb ben welk wintertarwe-ras zij dit seizoen gaan uitzaaien, lijkt het mij niet oninteressant nog een korte beschouwing te geven over de resultaten welke de laatste jaren tot stand zijn verkregen bij de exploi tatie van de wintertarweproefvelden in Noord-Holland. Het blijft nog steeds een lastige zaak om de uitkomsten van bet laatste proefjaar op een zodanig tijdstip verwerkt te hebben dat zij ook al bruikbaar zijn te maken aan de richtlijnen welke men zoekt voor de nieuwe zaaiperiode. Dit heemt natuurlijk niet de waarde van het gedane onderzoek weg, maar de latere publicatie treft ongetwijfeld zo wel eens minder doel dan anders mogelijk zou zijn. Het doel van deze publicatie moet dan ook meer opgevat worden als te zijn een samenvatting van resultaten welke wij verkregen heb ben gedurende de laatste jaren en wel gedurende de periode 1932—1936. De proefveldverslagen geven niet meer dan een jaarlijks overzicht en het is dikwijls het meerjarig resultaat dat de grote waarde kan geven voor de praktijk. Ik heb voorop gesteld dat bij deze bespreking als belangrijkste fac toren zouden gelden de productiviteit en de kwaliteit van de winter- tarwerassen. Voor de Noord-Hollandse omstandigheden is in de meeste gevallen de stro-productie van ondergeschikt belang. Waar het niet mogelijk is de proefveldcijfers goed te doen begrijpen zonder enig ge tal te noemen, heb ik gemeend er goed aan te doen het cijfermateriaal zoveel mogelijk te beperken en daarom zullen de getallen inzake de stro-opbrengsten ook tot het uiterste beperkt worden; dit geldt ook voor de hectoliter-gewichten. Waar deze cijfers zijn vermeld is dit geschied om de lezer enig houvast te geven inzake de hoedanigheid van het gewas wat op de proefvelden was gegroeid en waaruit men zal zien dat in het algemeen, de proefpercelen niet een te uitzonderlijk pro duct hebben gedragen. De verwerkte cijfers zijn zoveel mogelijk op hele waarden afgerond om de overzichtelijkheid te bevorderen. Verder is als „standaardras" aangenomen de Juliana-tarwe; deze komt namelijk in alle gevallen die ik hier als studiemateriaal heb gebezigd voor en maakt daardoor een mooie Vergelijking mogelijk. Van de Juliana tarwe zijn dan ook weer- gegeven de werkelijk geconstateerde opbrengsten aan korrel en stro per are, benevens het hl.gewicht. Verder is de korrelopbrengst van dit ras voor ieder proefjaar afzonderlijk weer gelijk aan 100 gesteld. Dank zij de welwillende medewerking van de taxatie-commissiën in de respectievelijke districten, is het nu mogelijk naast de kwanti- tcitscijfers ook iets meer te geven over de kwaliteit van het geoogste product. De aanduiding van de kwaliteit heb ik op dezelfde manier ingekleed, als de bewuste commissiën dat tegenwoordig plegen te doen, dus met behulp van de letters a (zeer goed) b (goed) en c (matig). Behalve de reeds genoemde is de tarweteelt natuurlijk nog van meerdere factoren van betekenis afhankelijk. Ik wil hier even noemen de wlntervastheid, de strostijfheid, de vroegrijpheid enz. In een van de laatste tabellen heb ik dan ook nog enige verhoudingswaarden voor enkele van deze factoren verwerkt; hoofdzaak zijn hier evenwel de factoren kwantiteit en kwaliteit, hetgeen onderstaande tabellen moge verduldelijken. De uitkomsten van de proefvelden zijn streeksgewijze verwerkt, opdat men tevens kan zien dat er werkelijk wel enig verschil is in de verhouding van de vergeleken rassen in de 3 gebieden Anna Pau lownapolder, Waard en Groetpolder en Haarlemmermeer. 1932 Grondsoort 1. klei Juliana kg korrel (a 39,2 kg. stro (a 59,2 kl.-gew. in kg. 73.2 1933 1. klei 42,3 55,7 75,6 1934 L klei '47,3 78,0 75,5 1935 1. klei 35,4 40,0 80,2 gem. w tD 41,05 1* H II So lo korrel klasse k. kl. k. kl. k. kl. korrel Juliana 100 b 100 b— 100 c+ 100 a— 100 8 Wilhelmina 93 b 96 c+ 93 c£3" 106 b+ 96 7,5 Emma 103 b+ 98 b 9G c 106 a— 97.6 7,5 Imp. Ila 100 b+ 103 b 98 C+' 110 a 102,7 S Carstens V 104 b— 102 c+ 100 C+ 106 c+ 103,0 8 Invicta 93 c+ 100 c+ 97 b+ 96,6 7,5 Wilobo 96 o 95 c+ 100 b+ 97,0 7,0 Vilmorin 27 112 b 8 Robusta GO 8,5 Waard- en Groetpolder. 1932 1933 1934 1935 Grondsoort zw. klei zw. klei klei zw. klei gem. Juliana kg korrel (a 45,0 39,0 40.9 47,0 42,5:f II kg stro (a 108,9 43,5 69.0 60.8 2© kl. gew. in kg. 75,0 77,2 75.4 71.0 korrel klasse k. kl. k. kb k. kl. korrel Juliana 100 o 100 p 100 100 b-f 100 8 Wilhelmina 93 c 91 CP 102 b+ 95,3 7,5 Emma 98 c+ 96 O-© 103 c— 89 a 96,5 7,5 Imp. Ila 87 ig 103 c— 95,0 7,5 Carstens V 95 sif 95 c— 101 c+ 97,0 8,0 Invicta t 93 «Ér 7,5 Wilobo 0 Vilmorin 27 98 Iv- 8 Robusta 89 c+ .2 "5 8,5 Haarlemmermeer. 1932 1933 1934 1935 T3 Grondsoort zavel geen 1. klei 1. klei gem. ©is© Juliana proefveld tn kg. korrel t'a 48,6 geëxploiteerd 40,8 26,7*) 34,02 f II II kg stro (a niet bep. 67,0 niet bep OO- kl. gew. in kg niet bep. 77.0 80.5 t/5 korrel klasse k. kl. k. kL k. kl. Juliana 100 a— 100 100 8r— 100 b— 100 8,5 Wilhelmina 89 b 101 b- 86 c+ 92,0 7,5 Emma 88 b+ 97 b+ 92 C 92,0 7,0 Imp, na 107 a— 92 b— 99,5 7,5 Carstens V i 113 b+ 90 c+ 101,5 8,0 Invicta i 101 b+ 97 c-f 99.0 7.5 Wilobo —t 98 a— 84 c+ 91.0 6.5 Vilmorin *27 120 c+ 7,5 Robusta 84 b 8,5 In de tabellen zijn de namen van die rassen duidelijker aange geven welke in een óf meer van de 4 proefjaren boven de korrelpro ductie van de Juliana zijn gekomen. Dit betreft dus uitsluitend 'de kwantiteit en houdt nog geen verband mét de kwaliteit. Direct valt het op dat in 1935 op het proefveld in de Anna Pau lownapolder de Juliana geduchte concurrentie heeft ondervonden, ook van de Wilhelmina tarwe, welke er in de voorgaande 'jaren „niet aan te pas kwam'1. Kijkt men naar het gemiddelde van de 4 jaren dan komen slechts de Imperiaal Ha en de Carsten V hoger. De Vilmorin 27 moet nog buiten beschouwing blijven, aangezien dit ras slechts eenmaal in de •vergelijking voorkomt. In het overzicht van de Waard en Groet-proefvelden, dat helaas niet zo volledig is, ziet men voor 1935 eveneens een zeer goed resul taat van de Wilhelmina' tarwe. Typisch is hier de weinig opvallende productie van Vilmorin 27. Bij de cijfers van het gemiddelde resültaat blijkt hét dat er geen ras geweest is 'dat het beter deed dan Juliana. Ten slotte de groep Haarlemmermeer. Hier kreeg de Juliana het nog het meest te kwaad in 1934. Ook ziet men nog. een aardige be vestiging bij dit materiaal van de opvatting dat verleden jaar het Zui den betere tarwe gaf dan het Noorden, als. men even let pp de classifi catie in het jaar 1934 bij alle drie de groepen. Dat het Noorden dit jaar (1935) beter voor de dag komt, ja in kwaliteit de Haarlemmermeer overtreft, kan men' eveneens constateren en is ook in overeenstem ming met hetgeen dè praktijk reeds als haar oordeel heeft uitgesproken. Gaat men nu de groepen onderling vergelijken dan kan men nog een bekende uitspraak bevestigd vinden en wel dat meer naar het Noorden toe het verschil in opbrengst tussen Juliana en Wilhelmina- tarwe kleiner zou worden. Kunnen wij voor de béide N.-O. polders dè verhouding van Juliana en Wilhelmina stellen op 100:96, dan moet deze voor de Haarlemmermeer genomen worden als van 100: 92. Bij de Vilmorin 27 durf ik niet zo'n verstrekkende conclusies uit te spreken, temeer niet waar in dit jaar ons proefveld in de Meer ook nog enige schade ondervonden heeft van de zware hagelslag. Dit kan ook nog blijken uit de lage opbrengst van de Juliana tarwe. Het blijft een lastige en wat riskante zaak voor de gehele provin cie een juiste verhouding van opbrengsten van de verschillende ras sen weer te geven met een enkel cijfer. Het hiervoor gegeven materiaal laat dit wel zien. Wel mag als conclüsie voor de normale tarwegronden uitgesproken worden dat er nog maar slechts een enkel ras is dat het wint in pro ductiviteit van de Juliana tarwe. Hoewel :.elf overtuigd van de aanvechtbaarheid, wil ik toch niet eindigen zonder in zeer compacte vorm een overzicht te geven van de meest bekende tarwerassen, teneinde de jongere telers wat meer „houvast" te geven. VERHOUDING VAN ENKELE EIGENSCHAPPEN. Korrel Classi Stro Winter Rassen opbrengst ficatie stijfheid vastheid Juliana 100 8 8 6,5 Wilhelmina 95 7,5 7,5 6,5 Emma 95 8 7,5 6,5 Imperiaal Ila 99 8 7,5 6,5 Carstens V 101 5.5 8 8,0 Invicta 96 7 7,5 6,5 Wilobo 94 7 7 7,5 Vilmorin 27 110 6 8 6,0 Robusta 87 6 8.5 8.5 10 10 10 Lage opbrengst door hagelschade. z. goed z. stijf winter- vast. Ik meen dat er weinig aan dit overzichtje is toe te voegen; natuur lijk zal het mogelijk zijn eenzelfde staatje op te maken met iets andere verhoudingen. Het door mij bewerkte materiaal leidt echter vrijwel tot het weergegevene, in het oog houdende dat hierbij steeds wordt bedoeld de verhouding voor het van ouds gebruikelijke tarweland. Voor al op de lichter percelen, de zandgronden, zal men wie eens tot andere-ervaringen kunnen komen. In dat geval mag men echter ook niet voor 00 terug grijpen op de hier verwerkte cijfers, maar zal in vele gevallen heroriëntatie nodig zijn. De Rijkslandbouwcojisulent voor Noord-Holland: Ir, g: J. LIENESCH.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 10