De stijging der
varkensprijzen
Dr. Ir. J. A. Ringers
naar
Rassenkeuze bij
Wintertarwe
Geen tekort aan
varkens
De Noordelijke doorvaart.
Het spoorweg-deraillement in
Watergraafsmeer.
Uitkomsten Wintertarweproefvelden 1932-1936.
i
„De varkensprijzen staan op het oogen-
blik geenszins op een zoodanig peil, dat
het wenscheiijk is er naar te streven,
de stijging, welke plaats heeft gevonden,
daarom door een daling te doen volgen.'
In een ons toegezonden communiqué van de Ne-'
derl. VeehouderijCentrale wordt het volgende ge
zegd:
De stijging der varkensprijzen, welke zich in de
laatste weken heeft voltrokken, heeft, van verschil
lende zijden de vraag doen stellen of er op het
oogenblik van een tekort aan varkens gesproken
kan worden.
Dat de varkensstapel sterk is ingekrompen staat
vast. In Februari van dit jaar bedroeg het, aantal
in den lande aanwezige varkens 1.389.460 stuks, te
gen bijna het dubbele hiervan in September 1932,
toen de overproductie haar hoogtepunt had bereikt.
Daarna heeft wederom een toeneming plaats-gevon
den tot 1.626.865 stuks in Augustus j.1.
Uit een vergelijking van het aantal slachtingen
met het aantal aangebrachte biggenmerken blijkt,
dat' deze toeneming zich verder heeft voortgezet.
De aanwas van den varkensstapel
heeft sedert Maart van dit jaar ongeveer 50.000 stuks
per week bedragen. Dit is meer dan voldoende ter
dekking van de behoeften voor binnenlandsch ge
bruik en uitvoer, zoodat van een tekort geen sprake
kan zijn. Dat niettegenstaande dit feit de varkens
prijzen zoo krachtig gestegen zijn, vindt behalve in
de inkrimping van den varkensstapel als geheel* zijn
oorzaak in de gewijzigde samenstelling daarvan.
Terwijl er in Augustus van het vorig jaar h.t.1.
295.744 biggen beneden de zes weken waren, bedroeg
dit aantal in Augustus j.1. 397.196 of pl.m. 34 pet.
meer dan in het vorig jaar. Daarentegen bedroeg het
aantal varkens boven 95 Kg. in Augustus j.1. slechts
194.358 tegen 384.745 in het vorig jaar of pl.m. 50 pet.
minder.
Hierbij zij opgemerkt dat het aantal varkens,
zwaarder dan 95 Kg. verleden jaar, in vergelijking
met vorige jaren, tengevolge van de belemmeringen
van den uitvoer welke tot een langer dan normaal
aanhouden der varkens hadden gedwongen, veel te
groot was.
Tegen te groote spekproductie.
De vermindering van het aantal zware varkens
moet als een gunstig verschijnsel beschouwd wor
den. Het is bekend, dat het spek van een groot ge
deelte der zware varkens bestemd is om geëxpor
teerd te worden. Nu deze export, tengevolge van de
betalingsmoeilijkheden in het handelsverkeer met
Duitschlarid sterk is ingekrompen, moet ook de pro
ductie van spek en daarmede die van zware var
kens verminderd worden. Nog onlangs hebben de 3
centrale landbouworganisaties hierop gewezen in
een adres aan den minister, Tn dit adres werd de-
aandacht gevraagd voor'de groote verliezen welke
de overproductie van spek.medebracht en werd aan
gedrongen op het vaststellen van een verhoogde
crisisheffing voor zware varkens. De minister heeft
hierop geantwoord, dat een doorvoering hiervan naar
zijn meening op groote practische bezwaren zou
stuiten, onder meer wat betreft de controle, doch dat
het in de bedoeling ligt op de spekproductie invloed
te oefenen door middel van het afnemen van spek
door de Nederlandsche veehouderij centrale. Mocht
de spekproductie wederom te groot worden, dan kan
Verwacht worden dat naar beperking zal worden
gestreefd door. verlaging der spekprijzen. De ver
minderde uitvoer van spek maakt het noodzakelijk
dat de binnenlandsche consumptie zich meer dan in
de laatstejaren het geval is geweest, richt op de
varkens van lichter gewicht, welke een veel kleiner
percentage spek hebben, dan de zwaardere varkens.
Het is daarom van groot belang, dat de afzet der.
varkens op normale gewichten blijft plaats vinden.
Geschiedt dit niet, dan wordt de spekproductie we
derom te groot. Een verdere tij ging der varkens
prijzen, die er toe zou kunnen leiden dat. men de
varkens, in de verwachting van een hoogere op
brengst, aanhoudt, is dan ook niét gewenschten
dient voorkomen te worden. Met het oog hierop is
eenigen tijd geleden de heffing op varkensvlèesch
verhoogd. Door deze verhooging is
de marge tusschen de prijzen der var
kens eenerzijds en de prijzen van var-
kensvleesch en spek anderzijds vergroot.
De verdere stijging van de prijzen van varkens-
vleesch en spek, welke heeft plaats gevonden' heeft
zich overeenkomstig de verwachting, niet weerspie-,
geld in een verdere stijging der varkensprijzen. De
hoogte der prijzen van varkensvleesch en spek toch
wordt .in laatste instantie beheerscht door de wet
van vraag en aanbod en niet door den kostprijs.
Mocht niettegenstaande de genomen en eventueel
nog te nemen maatregelen een gedeelte der boeren
er toe overgaan de varkens langer aan te houden
dan normaal en zou hierdoor een overproductie van
spek veroorzaakt worden, dan zullen zij de nadeeli-
ge gevolgen hiervan zelf te dragen hebben. Het is
duidelijk dat. dit over eenigen tijd een te groot aan
bod van zwaardére varkens tengevolge zou hebben,
waardoor de prijzen daarvan sterlc zouden dalen.
Gelijk blijkt uit het geen hiervóór over de regeling
der spekproductie is opgemerkt, ligt het niet in de
bedoeling van de regeering in dit geval hulp te
verleenen. om de prijzen van deze te lang aangehou
den varkens op kunstmatige wijze te steunen, gelijk
In het verleden somtijds gebeurd is.
Van enkele zijden is in den laatsten tijd de op
merking gemaakt, dat het wenscheiijk zou zijn, we
gens de stijging der varkensprijzen in het binnen
land, den uitvoer te beperken. Uit het bovenstaande
volgt reeds, welke een averechtschc uitwerking zulk
een maatregel ten gevolge van de vergrooting der
spekproductie zou hebben. Verder moet worden op
gemerkt, dat de varkensprijzen op dit oogenblik
geenszins óp een zoodanig peil staan, dat het wen
scheiijk is, er naar te streven de stijging wélke
plaats heeft gevonden, daarom door een daling te
doen volgen. Werd voorheen algemeen aangenomen,
dat een loonende productie ongeveer bereikt wérd
bij varkensprijzen van pl.m. 20 cent per pond levend
gewicht, thans ligt dit niveau door de invoerrechten
op granen en de prijsstijging der voedermiddelen
welke hiervan het gevolg is, hooger.
Nieuwe fjsbrekers noodig.
Moskou: In verband met de zeer groote uitbrei
ding, van de scheepvaart langs de Noorderlijke zee
route, heeft men besloten tot dan bouw van zes mach
tige ijsbrekers. Vier. dezer zullen worden geconstru
eerd volgens het type van de Krassin, met ruimte
voor -drie vliegtuigen. Bovendien zullen twee stoom
schepen worden gebouwd van het Tspeljoeskin-type.
De ontwerper van het West*
Friesche Kanalenplan
ONTSLAG BIJ RIJKSWATERSTAAT
TEGEN 1 DECEMBER VERZOCHT.
Eenigen tijd geleden, is reeds medegedeeld dat de
directeur-generaal van den rijkswaterstaat, dr. ir.
J. A. Ringers wegens een ^benoeming in Indië ont
slag uit die functie zou nemen. Thans wordt ons
uit Den Haag nader bevestigd, dat de heer Ringers
tegen 1 December ontslag uit zijn functie heeft
verzocht daar hij benoemd is tot lid van den Raad
van Beheer der Ned. Spoorwegmaatschappij.
Johannes Aleidis Ringers aldus lezen wij in het
„Alg. Hsbl." werd in 1885 te Alkmaar geboren. Hij
studeerde te Delft, behaalde daar na vier jaar
in 1906 het diploma van civiel-ingenieur „met
lof" en trad kort daarna als adjunct ingenieur in
dienstbij den Rijkswaterstaat. Na drie jaar werd
hij bevorderd en werkte op verschillende stand
plaatsen, o.a. aan de haven van Goes, tot hij in
1916 naar Indië vertrok om daar in dienst te tre
den van de. Ned. Ind. Spoorwegmaatschappij.
Na vier jaar kwam de heer Ringèrs echter
weer bij den waterstaat in Nederland terug;
daar werd hij aangesteld als arrondisse
mentsingenieur te Hoorn. Daar ontwierp
hij de plannen voor de kanalisatie van
West-Friesland, met de uitvoering waarvan
een paar jaar later een aanvang werd
gemaakt.
Het door ir. Ringers destijds opgestelde
rapport voor kanalisatie van West-Fries
land, waarin de economische zijde van het
vraagstuk op systematische wijze op den
voorgrond is gesteld, trok in vakkringen al
dadelijk zeer de aandacht en hoewel vóór
hem zeer zeker ook andere bij het ontwer
pen van ingenieurswerken de economische
zijde van het vraagstuk alle recht deden
wedervaren ié de heer Ringers de eerste
geweest, die zulks in Nederland bij een
kanaal-ontwerp op systematische wijze deed.
De groote verdiensten van den heer Ringers lig
gen echter niet in de eerste plaats op economisch
terrein; vóór alles bleef hij de wetenschappelijk-
practische ingenieur. Mede op aandringen van de
gemeente Amsterdam werd bij het maken van de
nieuwe sluis te IJmuiden, op hem beslag gelegd.
In Mei 1921 ving hij zijn arbeid voor het gewel
digste ingenieurswerk nog ooit dodr Nederland
ondernomen aan, maar voordat het geheel voltooid
was werd zijn kennis en werkkracht gevraagd voor
een andere groote Nederlandsche onderneming, de
uitvoering van de Zuiderzeewerken. Daar trad hij
op 1 Augustus 1927 als directeur hoofduitvoerder in
functie en onder zijn.leiding is direct hard aan*
gepakt. De omringdijk van de Wieringermeerpolder
kwam gereed, het deel van den afsluitdijk tusschen
Kornwerderzand en de Friesche kust bracht de ver
binding tusschen Zurig en de Oostelijke sluisputten
tot stand en het werk aan die sluisputten, evenals
bij Den Oever, werd met kracht ter hand genomen.
Er zou nog meer op 's heeren Ringers naam ge
schreven kunnen worden ware het niet dat hij in
1930 belast werd met de algemeene leiding van den
Rijkswaterstaatdienst, waar de stuwkracht van zijn
krachtige persoonlijkheid reeds na korten tijd
duidelijk merkbaar was.
Er ging een frissche wind waaien over het Bin-*
nenhof, alsof men op de niéuwe sluis in IJmuiden
stond.
Er werden besluiten genomen, waar vroeger al
leen van éindelooze aarzeling bleek, die ernstige
gevaren met zich bracht. -Juist op dr. Ringers' spe
cifieke terrein was er verheugende voortvarend
heid,die de overtuiging is te vestigen, dat haar
vlotheid niet voortsproot 'uit miskenning van de
beteekenis der genomen beslissingen.
Toen in 1933 de heer Colijn zijn kabinet vormt
de, werd 's heeren Ringers naam hardnekkig ge
noemd als dien van den toekomstigen beheerder
van de portefeuille van Waterstaat, wel een bewijs
hoe groot het vertrouwen is in den persoon van
den heer Ringers, die trouwens in de groote en
over de geheele wereld gewaardeerde groep van
Nederlandsche waterbouwkundigen een van de al*
lerbelangrijkste figuren is.
In September 1930 werd ir. Ringers door den se
naat der Delftsche Hoogeschool het doctoraal ho-
noris causa in de technische wetenschap verleend.
Drie jaar tevoren was hem als hulde voor zijn ar
beid aan de grootste sluis ter wereld die te IJ
muiden de Conrad-medaille- uitgereikt. De ver
diensten van dr. ir. J. A. Ringers zijn o.a. ook er
kend door zijn benoeming tot ridder in de orde
van den Ned. Leeuw.
AMSTERDAM.
Omtrent de oorzaak van het derailleereu
van den goederentrein in den riacht van Woens
dag op Donderdag op het spoorweg emplacement
vernemen wij nader:
Het onderzoek heeft uitgewezen, dat in de nabij
heid van Weesp een ledige Belgische wagon
uit. de rails is geloopen. Deze wagen is meegéhob-
beld tot aan Diemen. Daar bij een overweg is hij
weer in de rails gesprongen. Echter het loopwerk
was defect geraakt. Zoolang detrein den rechten
weg volgde bleef deze defecte Belgische wagon
tusschen de andere' wagens zonder stoornis mee-
loopen.
Echter toen de trein bij Watergraafsmeer ge
komen, rechts het emplacement op moest rijden,
kon de wagen niet meer meè.
De wielen schoten er zelfs onder uit, terwijl de
wissel dadelijk defect was. Daardoor gingen ook
andere wagons uit het spoor. De wagon achter de
Belgische, een Fransche wagon,geladen mét cement
viel op het hoofdspoor waardoor ook dit werd
ontzet.
HET ONGELUK TE WATERHUIZEN.
Ook de grootmoeder overleden»
Groningen: Vrijdag j.1. werden een' grootmoeder
en haar kleinzoon, toen zij nabij Waterhuizen een
G.A.D.O.-bus verlieten, door een vrachtauto aangere
den.' Hierbij werd de kleinzoo op slag gedood, terwijl
de grootmoeder mejuffrouw G. Ebbing'en ernstige ver
wondingen bekwam.
De vrouw is thans in het'Academisch ziekenhuis
.overleden.
Anna Paulownapolder.
Hoewel de meeste verbouwers momenteel wel beslist zullen heb
ben welk wintertarwe-ras zij dit seizoen gaan uitzaaien, lijkt het
mij niet oninteressant nog een korte beschouwing te geven over de
resultaten welke de laatste jaren tot stand zijn verkregen bij de exploi
tatie van de wintertarweproefvelden in Noord-Holland.
Het blijft nog steeds een lastige zaak om de uitkomsten van bet
laatste proefjaar op een zodanig tijdstip verwerkt te hebben dat zij
ook al bruikbaar zijn te maken aan de richtlijnen welke men zoekt
voor de nieuwe zaaiperiode. Dit heemt natuurlijk niet de waarde van
het gedane onderzoek weg, maar de latere publicatie treft ongetwijfeld
zo wel eens minder doel dan anders mogelijk zou zijn.
Het doel van deze publicatie moet dan ook meer opgevat worden
als te zijn een samenvatting van resultaten welke wij verkregen heb
ben gedurende de laatste jaren en wel gedurende de periode 1932—1936.
De proefveldverslagen geven niet meer dan een jaarlijks overzicht en
het is dikwijls het meerjarig resultaat dat de grote waarde kan geven
voor de praktijk.
Ik heb voorop gesteld dat bij deze bespreking als belangrijkste fac
toren zouden gelden de productiviteit en de kwaliteit van de winter-
tarwerassen. Voor de Noord-Hollandse omstandigheden is in de meeste
gevallen de stro-productie van ondergeschikt belang. Waar het niet
mogelijk is de proefveldcijfers goed te doen begrijpen zonder enig ge
tal te noemen, heb ik gemeend er goed aan te doen het cijfermateriaal
zoveel mogelijk te beperken en daarom zullen de getallen inzake de
stro-opbrengsten ook tot het uiterste beperkt worden; dit geldt ook voor
de hectoliter-gewichten. Waar deze cijfers zijn vermeld is dit geschied
om de lezer enig houvast te geven inzake de hoedanigheid van het
gewas wat op de proefvelden was gegroeid en waaruit men zal zien
dat in het algemeen, de proefpercelen niet een te uitzonderlijk pro
duct hebben gedragen.
De verwerkte cijfers zijn zoveel mogelijk op hele waarden afgerond
om de overzichtelijkheid te bevorderen. Verder is als „standaardras"
aangenomen de Juliana-tarwe; deze komt namelijk in alle gevallen die
ik hier als studiemateriaal heb gebezigd voor en maakt daardoor een
mooie Vergelijking mogelijk. Van de Juliana tarwe zijn dan ook weer-
gegeven de werkelijk geconstateerde opbrengsten aan korrel en stro
per are, benevens het hl.gewicht. Verder is de korrelopbrengst van dit
ras voor ieder proefjaar afzonderlijk weer gelijk aan 100 gesteld.
Dank zij de welwillende medewerking van de taxatie-commissiën
in de respectievelijke districten, is het nu mogelijk naast de kwanti-
tcitscijfers ook iets meer te geven over de kwaliteit van het geoogste
product. De aanduiding van de kwaliteit heb ik op dezelfde manier
ingekleed, als de bewuste commissiën dat tegenwoordig plegen te doen,
dus met behulp van de letters a (zeer goed) b (goed) en c (matig).
Behalve de reeds genoemde is de tarweteelt natuurlijk nog van
meerdere factoren van betekenis afhankelijk. Ik wil hier even noemen
de wlntervastheid, de strostijfheid, de vroegrijpheid enz. In een van
de laatste tabellen heb ik dan ook nog enige verhoudingswaarden voor
enkele van deze factoren verwerkt; hoofdzaak zijn hier evenwel de
factoren kwantiteit en kwaliteit, hetgeen onderstaande tabellen moge
verduldelijken.
De uitkomsten van de proefvelden zijn streeksgewijze verwerkt,
opdat men tevens kan zien dat er werkelijk wel enig verschil is in
de verhouding van de vergeleken rassen in de 3 gebieden Anna Pau
lownapolder, Waard en Groetpolder en Haarlemmermeer.
1932
Grondsoort 1. klei
Juliana
kg korrel (a 39,2
kg. stro (a 59,2
kl.-gew. in kg. 73.2
1933
1. klei
42,3
55,7
75,6
1934
L klei
'47,3
78,0
75,5
1935
1. klei
35,4
40,0
80,2
gem.
w tD
41,05 1* H II
So
lo
korrel klasse
k. kl.
k.
kl.
k.
kl.
korrel
Juliana
100 b
100 b—
100
c+
100
a—
100 8
Wilhelmina
93 b
96 c+
93
c£3"
106
b+
96 7,5
Emma
103 b+
98 b
9G
c
106
a—
97.6 7,5
Imp. Ila
100 b+
103 b
98
C+'
110
a
102,7 S
Carstens V
104 b—
102 c+
100
C+
106
c+
103,0 8
Invicta
93 c+
100
c+
97
b+
96,6 7,5
Wilobo
96 o
95
c+
100
b+
97,0 7,0
Vilmorin 27
112
b
8
Robusta
GO
8,5
Waard- en Groetpolder.
1932
1933
1934
1935
Grondsoort zw. klei
zw. klei
klei
zw. klei
gem.
Juliana
kg korrel (a 45,0
39,0
40.9
47,0
42,5:f II
kg stro (a 108,9
43,5
69.0
60.8
2©
kl. gew. in kg. 75,0
77,2
75.4
71.0
korrel klasse
k.
kl.
k.
kb
k.
kl.
korrel
Juliana
100 o
100
p
100
100
b-f
100
8
Wilhelmina
93 c
91
CP
102
b+
95,3
7,5
Emma
98 c+
96
O-©
103
c—
89
a
96,5
7,5
Imp. Ila
87
ig
103
c—
95,0
7,5
Carstens V
95
sif
95
c—
101
c+
97,0
8,0
Invicta
t
93
«Ér
7,5
Wilobo
0
Vilmorin 27
98
Iv-
8
Robusta
89 c+
.2
"5
8,5
Haarlemmermeer.
1932 1933
1934
1935
T3
Grondsoort
zavel geen 1. klei
1. klei
gem. ©is©
Juliana
proefveld
tn
kg. korrel t'a
48,6 geëxploiteerd
40,8
26,7*)
34,02 f II II
kg stro (a
niet bep.
67,0
niet bep
OO-
kl. gew. in kg
niet bep.
77.0
80.5
t/5
korrel klasse k. kl.
k.
kL
k.
kl.
Juliana
100 a— 100
100
8r—
100
b—
100 8,5
Wilhelmina
89 b
101
b-
86
c+
92,0 7,5
Emma
88 b+
97
b+
92
C
92,0 7,0
Imp, na
107
a—
92
b—
99,5 7,5
Carstens V
i
113
b+
90
c+
101,5 8,0
Invicta
i
101
b+
97
c-f
99.0 7.5
Wilobo
—t
98
a—
84
c+
91.0 6.5
Vilmorin *27
120
c+
7,5
Robusta
84 b
8,5
In de tabellen zijn de namen van die rassen duidelijker aange
geven welke in een óf meer van de 4 proefjaren boven de korrelpro
ductie van de Juliana zijn gekomen. Dit betreft dus uitsluitend 'de
kwantiteit en houdt nog geen verband mét de kwaliteit.
Direct valt het op dat in 1935 op het proefveld in de Anna Pau
lownapolder de Juliana geduchte concurrentie heeft ondervonden, ook
van de Wilhelmina tarwe, welke er in de voorgaande 'jaren „niet aan
te pas kwam'1.
Kijkt men naar het gemiddelde van de 4 jaren dan komen slechts
de Imperiaal Ha en de Carsten V hoger. De Vilmorin 27 moet nog
buiten beschouwing blijven, aangezien dit ras slechts eenmaal in de
•vergelijking voorkomt.
In het overzicht van de Waard en Groet-proefvelden, dat helaas
niet zo volledig is, ziet men voor 1935 eveneens een zeer goed resul
taat van de Wilhelmina' tarwe. Typisch is hier de weinig opvallende
productie van Vilmorin 27. Bij de cijfers van het gemiddelde resültaat
blijkt hét dat er geen ras geweest is 'dat het beter deed dan Juliana.
Ten slotte de groep Haarlemmermeer. Hier kreeg de Juliana het
nog het meest te kwaad in 1934. Ook ziet men nog. een aardige be
vestiging bij dit materiaal van de opvatting dat verleden jaar het Zui
den betere tarwe gaf dan het Noorden, als. men even let pp de classifi
catie in het jaar 1934 bij alle drie de groepen. Dat het Noorden dit jaar
(1935) beter voor de dag komt, ja in kwaliteit de Haarlemmermeer
overtreft, kan men' eveneens constateren en is ook in overeenstem
ming met hetgeen dè praktijk reeds als haar oordeel heeft uitgesproken.
Gaat men nu de groepen onderling vergelijken dan kan men nog
een bekende uitspraak bevestigd vinden en wel dat meer naar het
Noorden toe het verschil in opbrengst tussen Juliana en Wilhelmina-
tarwe kleiner zou worden. Kunnen wij voor de béide N.-O. polders dè
verhouding van Juliana en Wilhelmina stellen op 100:96, dan moet
deze voor de Haarlemmermeer genomen worden als van 100: 92.
Bij de Vilmorin 27 durf ik niet zo'n verstrekkende conclusies uit
te spreken, temeer niet waar in dit jaar ons proefveld in de Meer ook
nog enige schade ondervonden heeft van de zware hagelslag. Dit kan
ook nog blijken uit de lage opbrengst van de Juliana tarwe.
Het blijft een lastige en wat riskante zaak voor de gehele provin
cie een juiste verhouding van opbrengsten van de verschillende ras
sen weer te geven met een enkel cijfer. Het hiervoor gegeven materiaal
laat dit wel zien.
Wel mag als conclüsie voor de normale tarwegronden uitgesproken
worden dat er nog maar slechts een enkel ras is dat het wint in pro
ductiviteit van de Juliana tarwe.
Hoewel :.elf overtuigd van de aanvechtbaarheid, wil ik toch
niet eindigen zonder in zeer compacte vorm een overzicht te geven van
de meest bekende tarwerassen, teneinde de jongere telers wat meer
„houvast" te geven.
VERHOUDING VAN ENKELE EIGENSCHAPPEN.
Korrel
Classi
Stro
Winter
Rassen
opbrengst
ficatie
stijfheid
vastheid
Juliana
100
8
8
6,5
Wilhelmina
95
7,5
7,5
6,5
Emma
95
8
7,5
6,5
Imperiaal Ila
99
8
7,5
6,5
Carstens V
101
5.5
8
8,0
Invicta
96
7
7,5
6,5
Wilobo
94
7
7
7,5
Vilmorin 27
110
6
8
6,0
Robusta
87
6
8.5
8.5
10
10
10
Lage opbrengst door hagelschade.
z. goed z. stijf winter-
vast.
Ik meen dat er weinig aan dit overzichtje is toe te voegen; natuur
lijk zal het mogelijk zijn eenzelfde staatje op te maken met iets andere
verhoudingen. Het door mij bewerkte materiaal leidt echter vrijwel
tot het weergegevene, in het oog houdende dat hierbij steeds wordt
bedoeld de verhouding voor het van ouds gebruikelijke tarweland. Voor
al op de lichter percelen, de zandgronden, zal men wie eens tot
andere-ervaringen kunnen komen. In dat geval mag men echter ook
niet voor 00 terug grijpen op de hier verwerkte cijfers, maar zal
in vele gevallen heroriëntatie nodig zijn.
De Rijkslandbouwcojisulent voor Noord-Holland:
Ir, g: J. LIENESCH.