VAN DITEN VAN DAT EN VAN WAT 5 Juffrouw Pieterse op haar praatstoel. Kab ou ter=Avon turen. Stan en Pol bij de kinderen. VARIA Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 19 October 1935. No. 9832. Zijnde een getrouw relaas van lotgevallen uit het leven van een Amsterdamsche juffrouw. Door SIROLF. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). „Zoozoo, meneer, is U daar weer eens? Een tijd niet gezien. Waar heb U toch gezeten? Nou, gaat U effies zitten, dan schenk ik een lekker bakkie troost. Tja, daar hield me eerste man zaliger ook zoo van. Alleen kreeg ie het niet zoo dikwijls. Dat kwam, cmdat ik hem geen koffie gaf, als ie weer zoo brutaal en astrantig tegen me was geweest en me in me pcnte- neur had getast. Want U zal toe motte geven, dat ik maar een zwakke vrouw ben, maar ik ben altijd erg op me fatsoen gesteld geweest. Op een keer komt ie thuis en toen zegt ie: 'k Heb slecht nieuws voor je, vrouw. Hoe zoo, zeg ik direct erboven op, heb je soms weer gedaan gekregen? Nee, zegt ie, dat niet, maar ik ben naar de waarzegster geweest en die heeft in de kaarten gezien, dat ik met een knappe vrouw zal trouwen.. Nou, U ken zeker wel op Uws vingers natellen, dat ie meteen z'n koppie koffie verspeeld had, waar of niet? Had ik geen gelijk? O zoo! Herreman, zei ik later tegen 'm, toen ik er nog eens over nagedacht had. Herreman, als ik ook maar zóó'n pietsie in de gaten krijg, dat je naar een knap pe vrouw kijkt, dan wee ik wat me te doen staat, begrijp je, dan loop ik weg, ijskoud! Zoo, zei hij, nou, er kunnen me nog wel erger dingen gebeuren als dat, hoor! O, ja?, zei ik toen weer. Is het toch waar? En wat is er dan nog erger, als ik zoo beleefd mag weze dat te vrage? Nou, zeedie, Je zoudt terug kenne komen! Ja, meneer, ik heb wat beleefd met die eerste man van me. Hij was niet groot van stuk, eerder een klein ziele- pcotje, maar hij was een groot stuk sjaggerijn. We liepen eens een keer buiten te wandelen, en natuurlijk had hij weer wat ge zegd, dat me niet aanstond, en ik loop zoo tegen hem te foeteren, nou ja, er vielen nogal een paar harde woorden van mijn kant, en hij zei boe noch ba, wat me na tuurlijk nog helscher maakte. Toen opeens zag ik een stier achter ons komen rennen en ik kruip gauw weg in een heg, maar die stier neemt m'n man op zijn hoorns en slingert hem een eind weg, pal in een sloot. Heel voor zichtig kroop hij d'r uit. Die stier was al lang weggerend. Toen me man mij zag aankomen, zeidie zachies: Hoor eens, vrouw, nou al le gekheid op een stokje, maar als je me zóó slaat, zou ik waaratje op een goeie dag nog wel eens kwaad kunnen worden! Hij dacht nou ja, U begrijpt me wel, de sufferd dacht dat hij door die stier, ik bedoel dat ik een stier was, ik wil zeggen, dat ik 'm op me hoorns, ach ik meen, ik wou zeggen, dat hij dacht dat ik 'm een tik gegeven had. Nou, en op me woord, meneer, ik had 'm met geen vinger aangeraakt! Ja ja, meneer, een mensch kan wat meemaken, als ie niet odod is. Heb ik U wel 'ns die geschie denis verteld van die meheer, die ik uit het water heb gehaald, bijna ten minste? Nee, ik ben Mie de waterduikster niet hoor, of Willy den Ouden, niks hoor! Maar je mag je medemensch toch niet la te verdrinke. zegt U nou zelf! Nou dan, op een keer kom ik langs een slootje en daar zag ik een echte fijne meheer zitten visschen Laat ie nou, net dat ik d'r an kom, beet krijgen? Hij wier d'r ze nuwachtig van en hij stond op en toen gleed hij uit en laat ie nou pardoes voorover de plomp in vallen? Het was er veel dieper dan je zoo zou denken en hij ging heelemaal koppie onder. Nou, ik d'r op af, hé! Net komt ie voor de eerste keer boven en ik grijp hem bij zijn kuif.nou laat ik die nou zoo in me handen houwen het was een pruik! Hij weer on der en toen ie voor de tweede keer bovenkwam, grijp ik hem voor alle zekerheid bij zijn boord., maar dat ding was van papier en tjoep!, daar ging hij weer onder. Daarna kwam. hij voor de derde keer boven, en ik, ook niet van gisteren, ik denk bij me eigen, nee vadertje, nou ontsnap je me niet meer en ik pak hem bij een been! Laat dat ding nou van hout zijn! Ik hield het zoo in me handen! Hij weer kopje onder. Nou, toen heb ik bij me eigen gedacht: hoor eens hier vader, als jij nou toch niks anders ben dan een zootje tweedehandsrommel, dan laat ik je maar liggen.. O, dat is nog een heele heisa geweest. Want ik most op het politiebureau komen en toen vroegen ze van alles en ten slotte wou die brigadier nog Haarlemmerdijkies met me maken en me verwijten maken omdat ik die vent er niet uitgehaald had, maar ik zei, hoor eens, commissa ris, wat denk je dat ik ben? Ik ben een fesoendelijke vrouw en geen voddenraper van Parijs, wat docht je wel? As ik door was ge gaan, had ik die vent ten slotte heelemaal afgebroken en wie had den ze dan leelijk angekeken? Mij natuurlijk, o zoo! Ik wil wel een mensch redden, maar geen étalage pop uit een uitdragerswinkel, ben je betoeterd! Van toeteren ge sproken, mijn eerste man zaliger verbeeldde zich ook dat hij muzi kaal was. Hij speelde triangel in een fanfarecorps. Ja, en hij kon goed zingen ook, ten minste dat zeidie. Nou, hij heeft er nog wel eens wat mee verdiend ook. Hij was eens ergens op karwei en toen zong die voor zich zelf een wijsje van „Eulalia, mijn teerbe minde" of zooiets. Toen was er toe vallig ook een timmerman op kar wei, een knecht, en die kreeg dorst en wou een glaassie bier gaan drinken, maar hij dorst niet weg te gaan, omdat ze baas in 'n loods ernaast aan het werk was. Toen zeit die timmermansknecht tegen me man: Zeg, die mijn een lol, blijf jij nog een minuut of tien zoo zingen, maar dan een beetje harder, dan krijg je van mij een dubbafltje. Goed zegt me man en hij zingt door, terwijl die timmer man even weg is om ze glaassie te drinken. Toen die terugkwam gaf ie me man het dubbeltje en toen zei me man: Jouw stem is zeker net dezelfde als die van mij, hé? en nou heb je zeker net willen doen of hij het was, die hier stond te zingen, zoodat je baas niet mer ken zou dat je weg weg was?! Die timmerman wier toen woe dend en hij zei tegen me man: Ben jij verhier-en-gunter nou heelemaal gek? Ik een stem als jij? Hoe kom je d'r bij, man! Jouw stem maakt net zoo'n geluid als mijn zaag en ik wou dat de baas zou denken, da ik hard aan het werk was!" HET LEVEN IN EEN WATERDROPPEL Een waterdroppel is geen gan- sche wereld naar onze begrippen En toch, wat bergt zoo'n klein bolletje niet in zich aan brui send leven, aan avontuurlijke too- neelen en merkwaardige voorval len. De kleine objectief-lens van den microscoop werkt als een sprookjesbril, waardoor het vroe ger onzichtbare nu voor ons oog zichtbaar wordt. Ook hier, in dat oogenschijnlijk onbewoonde vloeibare gevalletje, woedt de strijd om het bestaan, zooals wij zoo dadelijk zullen kun nen waarnemen. Er leven in dit wereldje planten, er zwemmen dieren in rond, die deze planten ten opeten, de dieren eten elkaar op en zelfs vleeschetende planten zijn er in waar te nemen alles net als op onze groote wereld. Maar hoé geheel anders is de in druk, die ze op ons maken. Wou den van algen ongelooflijk klein, vooral in vergelijking met hun soms huizenhooge familiele den, zooals we die uit de tropische zeeën kennen zwemmen als 'n drijvende jungle in onze water droppel rond. In den zomer be dekken deze wouden soms, woeke rend in schier ongelooflijke mas sa's, het wateroppervlak van onze meren met een dikke groene laag, die al het andere leven verstikt. „Het water staat in bloei" zegt men dan wel. Onophoudelijk trekken roovers door deze algenwouden. Microsco pisch kleine roovers weliswaar, maar niet minder verschrikkelijk. Er zijn daar vampiers in dien waterdruppel, die naar alle zijden hun vele dunne ledematen uit strekken. Stevige zuignapjes aan de einden dezer vangarmen, grij pen al die kleine wezentjes, die in groot aantal voorbij zwem .Ik amuseer me maar een beetje juffrouw, totdat U me een andere plaats hebt aangewezen!!! men, vast en zuigen ze uit. Vele van die roovers hebben 'n langen, vergiftigen snuit of slurf, die als een speer werkt. Ze druk ken die hun slachtoffer in het lichaam, waardoor deze een machtelooze prooi worden. Andere, een soort kleine bloedzuigers, klemmen zich aan een veel groo- ter dier vast en laten zich door hem ronddragen, totdat het groote dier uitgeput door de aanvallen van zijn kleinen belager op den grond, stervend, neervalt. De lichamen van de planten- eters, die door de „piraten der al genwouden" als gereede buit be schouwd worden, zijn beschermd door talrijke heel kleine stekeltjes die over het gansche lichaam ge plant zijn. Maar ook deze stekels hebben geen effect, wanneer het diertje in het bereik van een of ander ondier raakt, dat rustig in zijn hoek blijft zitten en alles wat in zijn buurt komt met be hulp van stroomingen, die hij door trillingen in het water ver oorzaakt, zijn vraatzuchtigen muil binnen spoelt. Al dit nietige gewriemel in het gezichtsveld van den microscoop raakt in verwarring, wanneer plot beling een reuzenmonster met 'n geweldigen rug er doorheen zwemt. Het is een daphina, een „watervloo" (hij heeft met het kleine springertje overigens slechts den naam gemeen), het be roemde voorwerp van onderzoek der moderne biologie. Het diertje behoort tot de lagere rangen der kreeftachtigen. De reden, die hem in zoo groote mate de gunst van de biologen verschaft heeft, is zijn hartje, dat zoo gemakkelijk te bestudeeren is. De verdeeling in voorkamer en hartkamers ont breekt, evenals de hartkleppen, maar niettemin onderhoudt dit hart als een zuig-pers-pomp bloedcirculatie. Bovendien geeft 't ons beter dan dikke folianten een aanschouwelijke voorstelling van de beteekenis van het bloed van den samenhang tusschen hart en ademhaling. Planten en dieren het ver schil tusschen beide is zelfs vaak moeilijk genoeg te bepalen we melen in een waterdruppel door een en toonen ons in het klein hetzelfde, dat wij in onze eigen wereld ontmoeten: een beeld van eeuwigdurende en onverbiddelijke strijd om het leven. Ja zelfs lijkt die strijd hier nog naakter en bru taler dan anders in de natuur. Maar ook de anorganische, le- venlooze wereld biedt ons in een waterdruppel schoons genoeg. Als de druppel indroogt, groeien de kristallen tot wonderlijke bouw sels en geven ons iets in de plaats voor het andere leven, dat ineen schrompelt en als vormlooze le venskiemen wacht op den water druppel, die het tot nieuw leven opwekt. HET EERSTE VERDRAG MET ABESSYNIë. In verband met het huidige con* flict in Abessynië is het mis* schien wel interresant te verne- nemen, dat reeds bijna honderd jaar geleden een verdrag tus- schen Abessynië en Frankrijk tot stand is gekomen. Dit verdrag is het eerste, dat het zwarte keizer rijk met een Europeeschen staat gesloten heeft. In naam des Kom nings Louis Philippe onderteeken,* de de Fransche onderhandelaar Rochet d'Hericourt op 7 Juni 1843 een handelsverdrag met Sahle Se- lassie, Koning van Choa, voor va* der van den huidigen Negus. Ge schenken tusschen de beide ko ningen werden gewisseld en het kwam tot uitdrukking, dat een economisch-politiek verbond met Frankrijk de wensch der beide heerschers was. Tezelfdertijd ver* plichtte Louis Philippe zich rkl „Beschermer van Jeruzalem" déj Christen pelgrims uit het land van; Choa, op de heilige plaatsen alg Fransche burgers te beschermen. Een stadsfamilie was met de auto naar buiten geweest en had de heele auto zoowat vol geladen; met afgerukte bloemen en plan ten, struiken en boomtakken. Ze wisten niet zeker, welke weg ze naar de stad moesten nemen en dus vroegen ze aan een boer: Kun nen we deze weg naar de stad nemen? Nou, zei de boer, ik zou zeggen, ga je gang maar, neem die weg ook maar, jullie hebben immers zoowat alles wat los en vast was in je auto gestopt?! De prikkelbare heer ging in de stoel by den barbier zitten en zei: Ik wil nie't geknipt worden, geen haar wasschen, geen friction, geen brillantine, geen massage, geen na' gels polijsten, U hoeft me niet af te borstelen en ik trek mijn jas wel alleen aan, maar ik wil alleen enkel en alleen geschoren worden, zonder franje, anders niks! Juist, meneer, zei de barbier ge duldig. En wil ik soms Uw haar onduleeren, of Uw snor bijknip pen? En wat zou U denken van! wat creme na het scheren? Wel Janus, zei de boer. Het spijt me dat je weggaat. Ben je niet te* vreden met je loon? Och nee, dat zal ik niet zeg gen, zei de knecht. Maar ik heb aldoor zoo'n schuldig gevoel over me. Waarom dan? vroeg de boer. Nou, zei Janus, Ik zit er maar aldoor over te piekeren, dat ik feitelijk het werk wegneem van twee paarden, twee knechts, een maai machine en een melkmeid! 49. De jongen lcwam met groote oogen nhderbij. Doch Stan en Pol bleven op een afstand. Daar lcwam de moeder van. den jongen aan. „Hé Piet waar blijf je toch, riep ze. Toen ze hem had inge haald, wees haar zoontje op het wondér dat daar ging, en ook zei bleef verbaasd staan kijken. 50. Pol, die honger begon te krijgen, tooverde een kabouterbroodje. Ieder namen ze een stuk. „Een paraplu, een broodje en een wandelstok, die zoo maar in de lucht zweven, wel heb ik van mijn leven, riep de Moeder en ze sloeg van verbazing cie handen in elkaar. Daar wou ze het hare van heb ben. Ze stapte vlug in de richting van de voor werpen, maar deze bleven op gelijken afstand van haar. 51. Al spoedig kwamen er meerdere menschen, die vol ongeloof naar de zwevende voorwerpen ke ken. Pol tooverde nog een appel en een mesje te voorschijn. Hij schilde de appel en een prachtige krul viel op straat. De appel werd onzichtbaar Ivoor de menschen, in vieren gesneden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 20