De cultureele taak in Abessinië Groote militaire parade Koe men te Harrar een slavin koopt te Addis Abeba Zaterdag 19 October 1935. SCHAGER COURANT. Derde Blad. No. 9832 Hailé Sclassic wil Abessinië de „zegeningen der Westersche be schaving" brengen ZELFS de meest onnoozele begrijpt wel, dat economi sche oorzaken de drijf veren» zijn voor het optreden van .den Duce. Trouwens in de laat ste maanden is duidelijker dan ooit aan den dag gekomen, hoe de economische belangen alle daden van alle volken beheerschen. Op zichzelf is dit in het geheel niet schandelijk en afkeurenswaardig: tenslotte moet de mensch leven ien het is zoowel het recht van den enkeling als van de massa ie streven naar een zoijgèloos bestaan. Er zijn menschen, die de mee ning toegedaan zijn, dat de mensch geregeerd wordt door zijn verstand, anderen meenen weer, dat het gevoel de stuwkracht is. Men is misschien evenmin ver van de waarheid af, als men zegt, dat de mensch allereerst de slaaf is van zijn maag. In onze tijden, waar de nood in steeds breedere kringen doordringt, leert de merfcch weer- ecns wat eigenlijk honger ibet ee kent en de opmerkzame toeschou wer, die 's avonds, nog steeds ver zadigd naar bed gaat en deson-. danks het leed van anderen tracht te begrijpen, kan zien hoe driften en krachten» opgewekt worden, die men in deze beschaafde tij den eigenlijk niet verwachten zou. Slechts in tijden van welvaart kan ■de mensch zich de luxe van odel- zijn veroor]ooveü, kan hij de per soon van den ander, de rechten van den ander respecteeren. Zoo dra echter weer een periode van ellende aanbreekt en edel-zijn niet in staat is de maag te vullen (en er zijn menschen, die zich niet alleen met een volle maag tevreden stellen) komt weer het aloude hulpmiddel: geweld op de proppen. Door alle eeuwen heen heeft men dit als zijn toevlucht ge kozen en het is geen uiting van pessimisme, wanneer men er aan toevoegt: en zal men het steeds als zijn toevlucht blijven beschou wen. Dit geweld-element komt nu in het particuliere leven niet zoo duidelijk tot uiting, hetgeen ook al veroorzaakt wordt, doordat men het niet gaarne in zijn naas te omgeving zien wil. Men be merkt het reeds eerder bij de ma nipulaties van groote handelson dernemingen en men moet al blind of meer dan dom zijn, wil men het niet ontdekken bij de verhouding tusschen de volkeren. Italië's economische toestand is van dien aard, dat het noodzake lijk is voor het fascistische rijk uit te zien naar nieuwe bronnen van inkomsten. Wij zijn niet voorne mens in den breede uit te wei den over de voordeden, die Abes sinie Italië zou kunnen bieden, wanneer dit land over de ontzag lijke rijkdommen van Ethiopië zou mogen beschikken, evenmin als wij dieper zullen ingaan op de strategische positie, die het rijk van den Duce dan verkregen zou hebben. Wij willen liever het een en ander ter sprake brengen be treffende de zoogenaamde bescha ving, daar MussoMni bij zijn cam pagne tegen Abessinië er voort durend op wijst, dat in het Afrl- kaansche land toestanden heer- schen, die meer dan barb.aarsch frijn. Abessinische padvinders bij hun oefeningen. Men is licht geneigd te denken, dat een land beschaafd is, wan neer het beschikt over electrisch licht, auto's, treinen en paptser- vliegtuigen. En een mensch, die zich tweemaal per dag de tanaen poetst en met gesloten mond zijn eten kauwt, krijgt ook al gauw het praedicaat: beschaafd. Be schaafd-zijn is echter een ethisch begrip en culmineert waarschijn lijk wel in naastenliefde en vreedzaamheid, dingen die o.a. ook tweeduizend jaar geleden go- predikt zijn en die ook thans nog zelden in praktijk gebracht wor den. Een veroveringsoorlog is dus geen uiting van beschaafdheid en geeft het land, dat daartoe qvéi- gaat, niet het recht zich als cuï- tuurversprcider op te werpen. Een uiting van beschaafdheid was de rede van den Engelschcn minister Hoare in den Volken bondsraad, die een verdeeling der grondstoffen voorstelde onder de industrielanden en daardoor dus erkende, dat ieder het recht heeft te profiteeren van de rijkdommen der aarde. Ook Hailé Selassie is bereid Italië in veel dingen tege moet te komen, doch dé Duce- schijnt beheerscht te worden door hét principe „alles of niets" en. stoort zich niet aan de millioenen onbeschaafde Abessiniërs. Hoe staat het met deze onbe schaafdheid? Men kan niet ontken nen dat er in Abessinië toestanden heerschen, dié af te keuren zijn en wel in de allereerste plaats de sla vernij. Ook de wijze, waarop debi teuren behandeld kunnen worden is verre van fraai. Doch is men in Abessinië zelf voornemens deze wantoestanden te handhaven? Geenszins. Hailé Selassie is een man, die reeds herhaaldelijk ge toond heeft zijn land op een hoo- ger niveau te willen brengen. Tal rijk zijn de buitenlandsche advi seurs, die den keizer terzijde staan en die niet alleen de techniek der Westersche landen introduceeren, doch die tevens voor de verbetering der toestanden op hygiënisch en sociaal gebied ijveren. Zeker, het tempo is niet verrassend snel, het geen niet in het minst aan de conservatieve strooming onder de stamhoofden te wijten is. Doch 't is wel duidelijk gebleken, dat de Negus zijn land uit het isolement wil helpen, waarin het zoo lang verkeerde. Dat hij -bereid: de schatten wan zijn land te exploi- teeren, teneinde de middelen te verkrijgen Ethiopië de „zegeningen der Westersche beschaving" te schenken, waarbij dan in de aller eerste plaats aan de techniek gé- dacht wordt, is in den laatsten tijd ook duidelijk aan den dag gekomen Door een vergrooting der welvaart in het land zal men dan ook heter dan tevoren 't geval geweest is, zijn aandacht kunnen wijden aan de cultureele verheffing van het land. De taak der Westersche mogendhe den is dus niet, wanneer zij Ethio pië tot een beschaafd land willen maken, dit land te veroveren en zijn bevolking te onderwerpen, doch het in de gelegenheid te stel len verder den weg te vervolgen, dien Hailé Selassie sedert zijn troonsbestijging heeft ingeslagen. Hicronderj Kleine Abessiniërs in de school banken. Grijsaards difileeren voor den Negus Ongeveer 150.000 krijgslieden trekken geest driftig langs Haile Selassie. (Van onzen specialen correspondent W. F. Deedes).. ADDIS ABEBA, Donderdagavond. Terwijl de oorlog voortgaat, worden militaire schouwspelen te Addis Abeba steeds zeldzamer. Des ondanks heeft de bevolking vanochtend vele duizen den krijgslieden kunnen bewonderen, die uit veraf gelegen districten in de hoofdstad bijeen waren ge komen, voordat zij naar het front vertrokken. Niets ontbreekt aan de officieele ceremonie. De keizer en hooge officieele personen volgden vanaf hun speciale zitplaatsen het voorbijtrekken der stoere Abessijnsche bergbewoners, die onder het schreeuwen van oorlogskreten en het zwaaien met wapenen in de vlakten beneden het paleis paradeer den. Vanmorgen vertrok het z.g. centrale leger, on der leiding van den minister van Oorlog, uit Addis Abeba naar Dessié. Het aantal manschappen, dat in de eerstvolgende dagen de hoofdstad zal verlaten, bedraagt ongeveer 1450.000. 80.000 dezer manschappen zijn afkomstig uit de omgeving van Addis Abeba, 20.000 uit Wallaga, 15.000 uit Goffa en 30.000 uit Kambata. De troepen marcheerden vanochtend urenlang door de straten. Zij vormden een leger, dat met geen en kel Abessijnsch leger, dat ik tot nu toe heb gezien, is te vergelijken. De mannen, die vanochtend voor den keizer paradeerden waren zoo en en al traditie, dat het schouwspel tot tranen heeft geroerd. Hun wenschen en hun oorlogskreten en hun bravour her innerden aan het buitengewone schouwspel, dat te Moskou baij ceremoniën te aanschouwen valt. De mannen trokken in groepen voor den keizer op, kruisten hun zwaarden en zegden de grootste daden van den een of anderen voorvader op, die beroemd was vanT Vdldslagèn fn "het verledéh. De bevolking van Addis Abeba keek toe. Alle werk in de hoofd stad stond stil. De vertrekkende troepen vormden het middelpunt van alle leven in do stad. Ondanks hun bravour en hun uiterlijke vertoo ning van kracht en moed kon iedere Europeesche toeschouwer zien, dat zij zoowel in uitrusting als ca paciteit, ver beneden de verrassend ordelijke en goed georganiseerde troepen der keizerlijke garde ston den. Het was duidelijk, dat zij het Abessijnsche le ger van het verleden vertegenwoordigden. Zij sche nen tot een anderen tijd te*behooren. Hun voorkomen was weliswaar schilderachtig genoeg; hun cape van leeuwenhuiden en hun schitterende versierselen ver blindden het oog voor een oogenblik, maar zoodra de eerste verrassing daarover voorbij was, bleek, dat hun uitrusting slechts van twijfelachtige waarde was in den modernen oorlog. De gemiddelde leeftijd der mannen was eveneens hooger dan die van het geregelde leger. Het leek vanmorgen of een man op tien meer dan 60 jaar oud was en een op iedere vijftig over de veertig. Een aan tal hunner was zelfs zoo oud, dat het onmogelijk leek, dat zij actieve soldaten waren. Ik zag een aantal met witte baarden, die grootvaders zouden kunnen zijn van de enthousiaste jeugd, die aan het begin van den oorlog uittrok. Als men bedenkt, dat dit gedeelte van het leger vermoedelijk bestemd was om de verantwoordelijke taak op zich te nemen Aussa te verdedigen, komt men tot de conclusie, dat hun organisatie, hun wa penen en hun militaire kennis in het algemeen to taal onvoldoende waren. Het grootste deel der troepen was uitgerust met ouderwetsche geweren van de meest uiteenloopende modellen, 'n Gedeelte droeg antieke korte zwaarden, welke weliswaar sierlijk, maar van weinig nut op 't moderne slagveld zijn. De hoeveelheid ammunitie was eveneens verschil lend. Sommigen droegen zware riemen, die meer dan 200 patronen bevatten, anderen hadden ongeveer 100 en velen slechts een handjevol. Als deze voor raad op is, zijn de geweren bovendien waardeloos, want met moderne ammunitie zal men in deze oude museumstukken niets kunnen beginnen. Geen der troepen, welke ik vandaag zag, droeg iets, dat op een moderne uniform of een moderne uitrusting geleek. De meesten zijn in de plaats daar van in traditioneele burgerkleeding gestoken. Een verdere teleurstelling waren de armoedige transportmogelijkheden. Zij bestonden uit oude muil ezels, waarvan de meesten overbelast waren óf door te zware berijders óf door te veel bagage. Men kon zich moeilijk voorstellen, dat deze mannen, die ik vanmiddag door de hoofdtraten zag marcheerden en hun zwaarden zag zwaaien, ook maar het geringste begrip van de moderne oorlogvoering of van de eischen, van een langdurige champagne hebben. De regecring heeft daar klaarblijkelijk rekening mede gehouden, want ik verneem, dat de voornaam ste reden voor bet terughouden van oorlogsnieuws gedurende de laatste weken de wensch van den kei zer was en van.de ministers om dit groote centrale leger naar het front te zenden voordat te veel over den strijd bekend was. De meerderheid der strijders, die ik vandaag heb gezien, verkeeren in de meening, dat het Abessijn sche leger, overal waar gevochten wordt, met roem en victorie is overladen. De regeering stelt er na tuurlijk prijs op, dat zij deze illusie in elk geval zoo lang mogelijk zullen behouden. De regeering meent eveneens, dat de tegenwoordig heid van deze nieuwe troepen grootere en meer be langrijke successen zal verzekeren dan tot nu toe het geval is geweest., en hoe grooter de successen, des te beter voor de progaganda. (Copyright Morningpost A.N.P.) Een Engelsch journalist, die te Harrar vertoeft, het hoofdkwartier van het Zuidelijk opperbevel der Abessyniërs, heeft zeker bij gebrek aan oorlogsnieuws eens onderzocht, hoe het nu eigenlijk stond met den slavenhandel. Zijn tolk had hem verteld, dat de hoofden en ambte naren zöo'n geldgebrek hadden, dat velen hun lijf- slaven verkocht hadden om voedsel of andere levens behoeften te koopen. Dit bracht hem op het idéé te trachten zelf een slavin te koopen. Men mag in Abes sinië niet erg op de hoogte zijn van wat er in de Westersche maatschappij omgaat, dat de slavernij tot de verboden zaken behoort, heeft men er lang zamerhand wel ervaren en men is er dus niet erg op.gestelcl.de blanken daarin te betrekken. Om, ge win doet men 'echter veel, maar de zaak moest in stilte en met tact worden afgewikkeld, 's Avonds werd de journalist ontvangen door den slavenhandelaar, die ondanks het risico beloofde de zaak tot stand te zullen brengen. Wij laten nu verder het verhaal van den journalist volgen. ,',D'eii volgèiïcTdiï ochtend kwam hij in mijn hotel en verzocht mij hem te volgen op een afstand van ongeveer 30 M. en er goed op te letten, dat de po litie ons.niet volgde. Harrar bézit, in tegenstelling mét de andere stéden van Abessynië, een bekoring en atmosfeer, zoo als men die in steden in Marokko en Egypte vindt. Het is dan ook gebouwd doon Egyptenaren. De hqele plaats is een netwerk van nauwe straat jes tusschen hooge muren en mijn gids leidde mij door deze winderige steegjes, nu en dan stilstaand, om zich ervan te overtuigen, dat niemand ons volg de. Hij was zoo bang, dat hij volle twintig minuten ervoor noodig had om zijn „toekoel" (hut) te be reiken.. Zonder de rook van het houtvuur zou de atmos feer van de toekoel ondragelijk geweest zijn. Zij werd voor alle doeleinden gebruikt voor slaapkamer, eetkamer en badkamer. Er lag geen kleed op den grond; er was geen bedek king van wat voor aard ook. Overal, op den vloer, en op de muren krioelden zwermen en zwermen vlie gen. Nu begon het moeilijke gedeelte van het zaken doen. Wij moesten de prijs vaststellen, die bleek aanzienlijk te zijn gestegen, sinds den vorigen dag. Ik wist, dat mijn beurs niet toeliet, dat ik een maagd kocht; voor deze moet men een groote som be talen. Daarom vertelde ik hem, dat ik slechts f30. (78 Maria Theresia-daalders) kon geven als make laarsloon. Gedurende ten minste een uur pingelde, argumen teerde en raasde hij. Toen zei hij, plotseling realisee- rend, dat ik niet meer Held had, dat hij er genoegen mee nam en mij mijn slavin zou brengen. Vier pond is een lage prijs voor een menschelijk wezen, maar toch was ik hevig teleurgesteld, toen het meisje aan haar nieuwen meester werd voorgesteld. Ze was een verlegen, ruw meisje, leelijk zelfs in dit land en had vooruitstekende en onregelmatige tanden. Om te bewijzen, dat mijn transactie echt was, kreeg ik een kwitantie, geschreven in het Arabisch."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 9