De Brabantsche Brief
AT
van
Jv/~
DE MOOISTE FOTO
genoegen van den rechter te verontschuldigen en
vrijspraak te bepleiten. Alle overigen, niet ver
schenen, werden veroordeeld tot betaling van f 1.J
boete, of, naar verkiezing, 1 dag „zitten".
Burg. Stand van 1 t.m. 7 Nov. 1935.
Geboren: Eerend, zoon van B. Hensen en A.
Drenth; Gertruda Bernardina Joanna, dochter van
H. A. Giesen en M. G. Diesfeldt; Baukje, dochter
van A. de Wit en A. Schachtschabel; Jan Willem,
zoon van J. W. Koorn en P. T. Tijsen.
Ondertrouwd en Getrouwd: Geene.
Overleden: Geene.
Als levenloos aangegeven een kind van I. Cru-
son en B. P. Hol.
DEN OEVER.
De Wieringer Visschersvloot.
De Wieringer visschersvloot mocht zich sedert de
afsluiting van de Zuiderzee in een gestadige groei
verheugen. De vestiging van vreemde visschers
werkte in de eerste plaats mee aan de uitbreiding
van de vloot.
Het aantal visschersvaartuigen blijkt thans de
300 te zijn gepasseerd, want W.R. 300 is een dezer
dagen afgegeven aan den heer W. de Beer alhier.
HARENKARSPET
DIRKSHORN.
Onder leiding van den heer L. Reuvers werd in
café Pijper de najaarvergadering van de afdee-
ling Harenkarspel van „Het Witte Kruis" gehouden.
Na opening en lezing der notulen passeerden de
revue verschillende ingekomen stukken, welke na
eenige bespreking voor kennisgeving werden aan
genomen.
De voorzitter deelde mede, dat door de Com
missie voor de provinciale Wijkverpleging eenige
wijziging is gebracht in de salarissen der wijkver
pleegsters. Voor onze Zuster maakt zulks slechts
een gering versqhil.
Volgde de behandeling van den Beschrijvingsbrief
voor de Algemeene Vergadering van „Het Witte
Kruis" te Amsterdam op 10 December a.s. Met het
oog op de herdenking van het 60-jarig bestaan
der Vereeniging is deze vergadering verlaat. Octo-
ber is voor de verafwonenden, vooral voor eilan
ders, overigens wel zoo geschikt.
Wat betreft de verkiezing van een lid voor het
Hoofdbestuur wordt op advies van den voorzitter
besloten, de candidatuur van Baron v. Fridagh te
Schoorl te steunen.
Ten zeerste trok de aandacht der vergadering
het punt aangaande de kwestie tusschen het Hoofd
bestuur en de afdeeling Alkmaar. De behandeling
dezer zaak op de Algemeene Vergadering zal met
belangstelling worden gevolgd.
Tot afgevaardigden naar die vergadering worden
benoemd de heeren L. Reuvers en J. Wartenhorst,
voorzitter en secretaris der afdeeling, tot plaats
vervanger de heer A. Kistemaker.
Bij de thans volgende verkiezing van bestuursle
den werden herkozen de heeren L. Doekes, J. Smit
Az. en J. Wartenhorst.
De plaatsing en het onderhoud der lighallen maak
te hierna een punt van bespreking uit, terwijl
voorts nog werd besloten, voort te gaan met de
bevordering van ontsmetting, waar de geneesheer
zulks wenschelijk acht.
Aan de Commissie voor de Malaria-bestrijding
zal weder een bijdrage a f 10.— worden afgedragen
De rondvraag verder niets opleverende, wordt de
vergadering onder dank voor de gemoedelijke be
sprekingen door den voorzitter gesloten.
Z IJ PE
Collecte Blinden.
Men verzoekt ons opname van het volgende:
Evenals ander^ jaren wordt ook dit jaar weder
om gecollecteerd voor de 150 blinden, tewerkge
steld in de bekende Inrichting, Plantage Midden
laan 64 te Amsterdam. De Vereeniging streeft er
naar den blinden in staat te stellen zich zooveel
mogelijk in het maatschappelijk leven te kunnen
handhaven, opdat zij hun gemis zoo weinig mo
gelijk zullen gevoelen. Om dit doel te bereiken
wordt aan de blinden voor hun arbeid een week
loon uitbetaald, waardoor zij in staat zijn voor zich
en de hunnen te zorgen. De Vereeniging beschikt
tevens over een internaat voor alleenstaande vrou
welijke blinden. Voor het uitkeeren van boven
bedoelde bescheiden loonen is veel geld noodig,
waartoe ook een beroep op U wordt gedaan. De
vereeniging hoopt dat de inwoners van Zijpe met
milde hand zullen geven, teneinde dit schoone
werk in stand te kunnen houden.
Burg. Stand van 1 t.m. 7 Nov. 1935.
Geboren: Tarsicha Anna, dochter van Lourens
Schilder en van Everdina Anna Tromp; Cornelis
Jacobus, zoon van Koemeester en van Johanna
van Dam; Theresia Petronella, dochter van Philip-
pus Gerardus Veen en van Theresia Jonker.
Ondertrouwd: Johannes Bernardus Jansen, oud
24 jaar, winkelier, te Oudkarspel, en Wilhelmina
Homan, oud 19 jaar, alhier.
Getrouwd: Gerrit Dekker, oud 32 jaar, graanhan
delaar, en Maart je Del ver, oud 23 jaar, beiden al
hier.
Overleden: Geene.
kracht in zijn kalmte lag, welke haar het gevoel gaf
alsof lret oneindig moeilijker zou wezen zich te ver
zetten dan wanneer hij op heftige wijze was opgetre
den en de methodes van een werkelijk groven man
had toegepast.
Ze liepen naar het huis terug en er werd daarna
niet veel meer gesproken. Toen ze de voordeur bereikt
hadden, ging hij terzijde staan om haar voorbij te
laten gaan.
„Ga jij niet naar binnen?" vroeg ze verwonderd.
Hij schudde met het hoofd. „Nee, nu nog niet."
„Goedennacht dan", mompelde ze een weinig on
zeker.
Hij nam haar uitgestrekte hand in de zijne en
hield die voor een kort oogenblik omvat, en intus-
schen zag hij haar strak aan. Ze kreeg den indruk
dat hij nog iets wilde vragen, maar dat gebeurde
niet. Inplaats daarvan zei hij rustig: „Goedennacht,
beste kind." Hierop keerde hij om en gi"g opnieuw
het kronkelende pad af, dat naar het strand leidde.
Langzaam liep Phil door de hall en de trappen
op. Op de eerste verdieping was een breed raam dat
wijd open stond en onwillekeurig ging ze er voor
staan en keek' naar den door de maan bestraalden
tuin. Ze zag echter in die oogenblikken niet de
schoonheid daarvan. Terwijl ze tegen het kozijn
leunde, bedacht ze hoe ze dien dag waarop ze over
de roede struikelde, eensklaps vaag had vermoed dat
Timothy's gevoelens ten opzichte van haar dieper
gingen dan vriendschap.
Aangezien er echter daarna niets bijzonders was
voorgevallen, had ze zich voorgehouden dat ze zich
vergist moest hebben, en ze was gerustgesteld geweest.
Doch nu, zonder eenige waarschuwing, was dat ge
voel van rust haar ontnomen, en wist ze dat hij haar
liefhad.
Die wetenschap maakte het leven nog ingewikkel
der dan den laatsten tijd al het geval was geweest,
oordeelde ze. Het was minder prettig te moeten be
Ulvenhout, 5 November 1935.
Menier,
Als "n vracht watten,
zóó hangt den November
dag in de kale takken
van de boomen.
Alle levenslawijt ligt er
onder versmoord. Geen
veugeltje schijnt den moed
te hebben om in die dikke
stilte 'n voor van lawijt te
trekken.
'n Rij kanadeezen, hoog
en schraal van hout, daar
langs 't wegeltje van m'n
akkerland, staat in kille naaktheid de lage Novem-
berlocht te torsen op de magere taaie „armen."
Hier en daar plekt nog 'n spat geel van 'n verge
ten blad, op den duisteren weg.
't Is 'n triestig tij.
'Nen natten tule veegt telkens in oew gezicht. En
op den akker kan ik vaag, als achter 'n beslagen
ruit, hier en daar den schim bespeuren van 'nen ge
bogen mensch, daar verderop in de velden.
Ge veegt dan telkens oew oogen uit, maar den
grijzen nevel gaat daarmee niet weg.
Den mensch daar gunder blijft 'nen gebogen schim
mijnen grond houdt al op vóór 't Kanadeezenwegel-
ke, da'k daar weet door 't geboomt, dat donker op
rijst tegen al 't grijs van den winterschen middag.
Den kool is mat getint; 'nen grijsgroenen druif
schimmel kleeft er op. Nou en dan ziggelt over 't
blad 'nen vetten peerldorp, die dan stilvalt in den
zachten, smeuïgen grond.
't Is zoo stil, onder die versmorende, lage loch-
ten, dat 'nen haas z'n eigen vergist en dichtbij z'n
ooren opsteekt achter den boerenkool. ('Nen kost
ganger van me, die niet betaalt.)
En dichter en dichter weeft den natten tule oe
in 'n cocon, tot ge 't weefsel ruw verbreekt om weg
te gaan van deuze natte stilte, die ievers op den
buiten sliert.
Als spinrag hangt 't lage hout van struikgewas
aan den dag, die als 'nen vagen muur daartegen
staat.
Daar is één goed ding aan al die triestheid.
Oew huiske!
En als op 't lest 't nat ook aan 't vel van oewen
nek gegroeid zit, tot nou en dan 'nen ijzigen drop
door de vores van oew vel schiet, dat gloort daar
voor oe op, de warme plattebuis, waarbij ge ten
avond rusten gaat, tusschen de vier veilige witte
muren, bij Trui.
Da's 'n plazierig gedacht in dieën killen buiten.
Oew huiske, wat verderop, waar ge de warmte al
teugenkomt in de stallen. De broei-warm te van de
groote bonte beest-lijven, die oe teugenslaat met
den zwaren melkgeur, die altij om de runders hangt.
En dan eindelijk, als den kruiwagel vol is, 'nen
zak spruiten afgedaan, sommigte plekken wat bijge-
schoffeld, 't gereedschap geborgen, dan stop ik m'n
pijp, zie achter 't vlammeke nog even heel fijne
naaldekens van nevelnat schichten, en dan, dan
amico, gaat 't beste van den dag beginnen.
De eerste avondpijp kraakt in de stilte, 't kruiwa-
gelwicl gichelt en piept door den lossen, zachten
bojem, 'n avondwindeke slist door 't natte hout en
denken dat iemand, op wien je als vriend buiten
gewoon gesteld was op een andere manier van
je ging houden, en om iets vroeg wat niet in haar
macht stond hem te geven. „Ik houd van je, maar
op een andere manier." Ze had de volle waarheid ge
sproken, een diep tragische waarheid. Alles wat hij
had kunnen wenschen en waardoor hij geluk
kig kon worden had ze reeds aan een ander
geschonken, die er bitter weinig waarde aan had
gehecht. Die er zóó weinig om had gegeven, dat hij
haar gave terzijde schoof en volkomen uit haar le
ven verdween.
Eensklaps schrok ze op door een geluid, hetwelk
heel veel op dof gesnik geleek. Waar kwam het van
daan? Uit Venetia's kamer? Op haar teenen liep
ze door de corridor, ipende behoedzaam de deur en
keek naar binnen. Het maanlicht bestraalde juist een
bed in een hoek van hét vertrek, en speelde met een
blanken schouder en koperkleurig haar. Venetia's
gezichtje was in het kussen gedrukt en ze snikte
nu heftiger dan tevoren.
„Wat is er Venetia? Waarom huil je, kindje?" vroeg
ze verschrikt. „Ben je ziek?"
De slanke schouders schokten en een heesche snik
was het eenige ant woord. Phil ging op den rand van
het bed zitten en wendde pogingen aan Venetia's
hoofdje naar haar toe te wenden. Doch het meisje
kroop nog verder weg.
„Vertel me nu wat je scheelt", drong Phil aan.
„Ik moet het weten, kindje. Ik zal niet weggaan voor
dat je het me verteld hebt."
„Mij mankeert niets", klonk het tenslotte ge
smoord.
„Natuurlijk is er wat aan de hand, anders zou je
niet zoo huilen."
Ineens kwam Venetia overeind, waardoor een nat
gezichtje te onderscheiden viel, dat er zelfs onder
deze minder gunstige oogenblikken btferWeldigend
mooi uitzag.
vaag sluiert in *t geboomte 'n bleeke veeg van ma
nelicht.
De eerste lichtjes zie ik dan opgaan in de verte,
in de huizekens van Ulvenhout. Zwak als 't maantje
zie 'k ze „vegen" achter de wittigen vlakken van
gordijntjes.
De eerste lantèèrnlichten springen aan en 't 'is
of ineenen den avond dichter wordt. Ge spalkt oew
oogen verders open, onwillekeurig. En 't nat balsemt
oew moeigetuurde oogen.
Kom ik dan den akker uit, dan ligt den natten
steenweg zwart te blinken onder t' lantèèrnlicht.
Verlaten, leeg trekt ie 't durp door met hier en
daar de geelige „golfkens" van den zeldzamen lan-
tèèrn.
In de verte schemeren de kerkramen op den dik
keren duister; den Driek, onzen kuster, is aan 't
poetsen.
En eenmaal op den keiweg, dan grinnekt 't
kruiwagelwiel hotsend in den leegen avond, waarin
ik alleen nog hoor 't getik van droppen uit de kale
boomkruinen, telkens als den opgestoken wind door
't magere hout sliert.
Daar is m'n huiske. Ochèrm wat lijkt 't klein
onder den donker van deuzen Najaarsavond, 'k Zie
niet veul méér, dan 't raam van de voorkamer, want
op deuze ruit spiegelt nog 'n ve^g van den wester-
kim, die gloeiend-bruin versmelt in den komenden
nacht.
Uitgestorven lijkt m'n gedoeike, maar daar „zweeft"
'n lichtje, laag over den grond. Da's Trui met 'nen
stallantèèrn, die efkens komt zien, waar „den-dieën-
van-mijn" blijft
Dan hoort ze m'n kruiwagelwiel en ze zwaait met
't lantècrntje 'nen goeiendag. 'n Soortement van leste
seinlicht, vóór Trui deuzen dag den lesten „trein"
laat binnenloopen in heur statie.
„Waar blèft ge toch, Dré? Mee dieën duster? Ge
zou mee dieën zwaren wagel van 't vlonderke gera
ken 1"
,,'t Is nat, wefke!"
„Schiet maar gauw op, 'n taske troost zal oe
goed doen."
Portret-Atelier JAC. DE BOER
Keizerstraat DEN HELDER
Da's plazierig binnenrijen, amico!
Rap den kruiwagel in 't stalleke morgen vroeg
den groentenwagel maar lajen, efkens naar den
beestenstal, waarlangs ik in huis komen kan en
dan gloort daar in den verren stalhoek, aan 'nen
balk gehangen, 'n olielampke, dat heel deuze warme
ruimte kleurt in 'n gloeiend-bruin, lijk ge dat wel
's ziet op ouwe, van ouwerdom gebarsten schilde
rijen.
Schoon gezicht, zo'nen vollen winterstal, waar den
warmen asem hangt van oew gezonde beesten. Waar
't rustig lawijt van schurend strooi, van schoppende
hoeven, van luie zuchten leeft der volgeschranste,
loome dieren, wier enorme bonte huiën zachtjes glan
zen in de bruine gloeiing van 't olielampke.
Gèren mag ik ze dan 'ns op de schoeften kloppen,
op 't kruis en teugen de beenen. Ze zoo 'ns vastpak
ken bij de rose, natte neusgaten en 'ns kijken in die
kolessale, vochtigglanzende oogen, waaruit blaauw
't leven schijnt.
Ja, - da's plazierig thuiskomen, as ge dan ziet
„Ik kan toch zeker wel huilen als ik wil?" vroeg
Venetia woedend.
„Natuurlijk. Maar dan kan ik ook vragen wat er
aan de hand is", zei Phil glimlachend. Er verscheen
een booze uitdrukking in Venetia's hei-blauwe oogen.
„Als je het wist, dan zou je het toch niet kunnen
begrijpen", zei ze koppig.
„Ik weet zeker, dat dit wel het geval is. Probeer
het maar eens, Venetia."
Er heerschte een lange stilte, maar ten laatste trok
Venetia haar schouders op en zei: „Vooruit dan maar.
Het gaat om mijn stem, als je het nu per sé wilt
weten.".
„Je stem?" vroeg Phil verwonderd. „En ik dacht
nog al dat Donaro zoo tevreden was over je vorde
ringen."
„Tevreden." Er was een bittere klank in Ve-
netiaas stem. „Hij aanbidt mijn stem. Hij zegt dat als
ik maar een beroemden leeraar kon krijgen, ik al
heel gauw veel geld kon verdienen. Duizenden pon
denDuizenden! En dan ze hield ineens
op.
„Maar hij is toch zelf een uitstekende leeraar."
„Niet beroemd genoeg. Dat zegt hij zelf."
„Da.t is heel mèrkwaardig van hem", merkte Phil
op. „Gewoonlijk beschouwen dergelijke menschen zich
als een half god."
„Niet een kunstenaar zooals Carlo", protesteerde
Venetia met een hoogroode kleur.
„Carlo! Spreek je hem bij zijn voornaam aan?"
Venetia zweeg, en Phil moest weer op antwoord
aandringen.
Haar zuster vermeed die vraag echter en herhaal
de, dat Phil het toch niet kon begrijpen.
„Op het oogenblik is het me zeer zeker een raad
sel", antwoordde de practische Phil. „Je hebt behoor
lijke zanglessen en de mogelijkheid bestaat dat je er
later nog duurdere kunt krijgen."
„Later. Later! Wat is het nut van wachten
Nu hebt ge Abdijsiroop noodig!
Gij hebt kou gevat I Gij hoest en Gij „doet
er niets aan. Past opl Bijna alle ernstige
borstziekten zijn het gevolg van 't v®rya?*"
loozen eener verkoudheid. Kom dadelijk
de natuur te hulp, door de vastzittende slijm,
die ziektekiemen bevat, te verwijderen.
Neem daarvoor een zacht en toch krachtig
werkend midd«l, neem daarvoor Akkers
Abdijsiroop, die als balsem zal zijn voor Uw
zieke en ontstoken ademhalings-organen.
De vastzittende slijm zal dan loskomen. Uw
ademhaling zal weer diep en vrij worden,
die hoest, dat piepende geluid verdwijnt.
Weldra zult Gij, evenals zoovelen voor U,
de Abdijsiroop prijzen als een betrouwbaar
middel bij Hoest, Verkoudheid, Bronchitis,
Kinkhoest, Griep en Borstbenauwdheid.
Thans slechts 75 ct. per flacon
in die volle, melkemmers, waar 't olielampke ook
weer zijn kleurige glimlichtjes toovert op 't „leven
de" schuim dat er kroelt op den vetten melk.
En als ik dan kom in den huis, waar 'n rossen
schemer beeft uit 't pookgat van de plattebuis, waar
den koffie geurt, dat ge 'm al proeft in oew keel,
dan dan kan 'k niet nalaten efkens peinzend
naar omhoog te zien, boven de schouw, waar 't zui
veren crusifix nog sjuust 'n schamp krijgt van 't
bloedrooie vuur, dat heel den huis „bestrooit" met
ros geglim.
Dan teut ik met het opsteken van de lamp. Want
Trui is nog doende in 't achterhuis.
En als ze dan naar voren komt, dan „wel, lieve
kripsaus, hedde nou nóg nie gesloten Nog
gineens licht gemokt? Wa
„Stil maar, Trui, zóóó nou kunnen me zien
wa me zeggen! Schenkt den koffie maar in, dan doei
ik onderwijle de blinden veur."
Dan komt even 'n oogenblikske van rust. Aan de
tafel. (Den „gcmakkelijken" stoel is nog niet aan de
beurt)
Dan slurpen we daar ons eerste bakske koffie van
den avond, met 'n snee koek of 'nen „speklasieman"
in deuzen tijd en dan zegt Trui: „vanavond kousen-
stoppen". Of: ,,'k zal dieën das van oew afbreien,
Dré." Of: ,,'k mot nog 'n briefke schrijven naar de
kinders."
We deelen daar, aan de groote witgeschrobte ta
fel onzen avond in, want 't is plazierig te weten
wat oe straks wacht daar onder die suizende lamp,
daar naast die knetterende plattebuis met den zingen
den waterketel, den geurenden koffie en den prutte
lenden pap-voor-'t-naar-bed-gaan.
Ja, 't is 'n triestig tij, zei ik hierboven, maar
ik zei 't gèren, amico!
Want de triestheid van den buiten stond teugen
zo'nen schoonen achtergrond. Den achtergrond van
m'n veilig,- van m'n warm, van m'n gezellig huiske
met m'n Trui!
God geve, da'k 't zoo nog wat moge houwen, want
slecht zou 'k nog scheien kunnen van m'n gedoeike,
van m'n goeie wijf, van mijnen grond en van den
buiten, die zelfs onder den weemoed van 't Allerzielen-
tij voor mij zoo vol van schoonheid is en be
loftes voor t' zoete jaar-ende!
Maar nou schei ik er af. Trui zet den pap op ta
fel
Veul groeten van Trui en als altij geen liaarke
minder van oewen
toet a voe
DRÉ.
Niets dan tijd verknoeien", zei Venetia heftig. „Oh, je
voelt het niet, je kunt mij en Piers toch nooit be
grijpen. Je bent geen kunstenaar zooals wij."
„Misschien is het maar heel goed dat één van de
familie zoo niet genoemd kan worden", gaf Phil
droog ten antwoord. „Eén dient toch wel het brood
te verdienen, zou ik zeggen."
„Brood!" zei ze minachtend. „Ik kon wel wat meer
dan brood hebben als me de kans werd geboden."
Phil kwam overeind. Ze begreep dat het geenerlei
doel had nu langer met haar zuster te praten.
„Het is al laat, kindje", zei ze troostend. „Ga nu
gauw slapen. We zullen er morgen nog wel eens over
praten, en misschien kan het dan den een of anderen
dag wel zoo geregeld worden, dat ie werkelijk je
kans krijgt."
Diep in haar hart dacht ze er al over, of het wer
kelijk mogelijk zou kunnen wezen tenminste een ge
deelte van hetgeen Timothy haar had aangeboden
te nemen, voor zoover het Venetia betrof. Het ruste-
looze, eischende temperament van haar artistieke
zuster deed aan een blad denken dat door den wind
wordt voortgedreven.
Terwijl deze gedachten door haar brein flitsten,
trok ze de dekens van het bed recht, en Venetia liet
zich dit zonder verder protest welgevallen.
„Wil je nu probeeren in te slapen?" vroeg Phil ten
slotte. „Je zult heusch nog wel eens je kans krijgen,
kindje."
Venetia staarde haar met groote .verbaasde oogen
aan.
„Ja, misschien gebeurt dat wel", mompelde ze sla
perig.
En toen begonnen haar lippen eensklaps te trillen
en met een impulsief gebaar sloeg ze haar armen om
Phil's hals heen. Alle hardheid en bitterheid scheen
haar ineens verlaten te hebben.
Wordt vervolgd.
'n „VELO" TAFELBILJART
brengt gezelligheid in huis, is van hoogste
kwaliteit, belastingvrij en ongelooflijk goedkoop!
TTÏJ¥ Verkrijgbaar In onze 100 filialen in Nederland
mm V LLv Contante betaling geen verelschtel