Grappenmaker. VARIA Kab out er=Avon turen. Stan en Pol bij de kinderen. ZATERDAGAVONDSCHETS Door SIROLF vrij bewerkt naar een Engelsch motief. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). TOEN ik vanmorgen den ma joor zag aankomen, kon ik al op een afstand zien, dat er iets niet in den haak was. Hij was als gewoonlijk uitgedost in zijn drie-mans snor, die hij op koude dagen bij wijze van bouf fante om zijn hals knoopt. Maar hij begroef zijn neus in een zak doek en daar in de buurt geen varkenskot was, moest ik aanne men, dat hij een kou in het hoofd had. Maar toen hij nog dichterbij kwam, zag ik rood aan zijn zak doek. Mijn hersens begonnen snel te werken en ik kwam tot de con clusie, dat de majoor over zijn eigen voeten gestruikeld was en met zijn neus op den rand van het trottoir was terecht gekomen, of dat hij onder den invloed van het koude weer (of van iets an ders) met zijn neus tegen een lan taarnpaal was aangeloopen. Hoewel het mij niet dikwijls overkomt, was ik deze keer de plank geheel mis. Terwijl hij na derbij kwam, hoorde ik hoe hij in zijn snor een serie van de meest uitgelezen scheldwoorden en ver- wenschingen bromde, waarvan de netste nog ongeveer als volgt klon ken: „Zoo'n misselijk uitgedroogd konijn, zoo'n doorgefourneerd stuk vermolmd talhout, ze moes ten dat ouwe karkas levend in de kokende olie stoven, ja, dat zeg ik! Wat verbeeldt zich zoo'n oud fossiel wel! Dat noemt zich een dame! Een tooverheks is bij haar nog een jonge blom! D'r mond met valsche tanden zal ze bedoe len, dat mensch is zoo gemeen als katoen van drie centen de el!" „Ja, ik bedoel dat wandelende skelet, die ouwe mevrouw Snibbel- snuf. Ik kom haar in de hoofd straat tegen en ze zwaait met een collectebus naar me en vraagt of ik de Oude dames niet wil helpen, het is voor hun tehuis, of ik haar niet een onbezorgde levensavond wil bezorgen, elke gift is welkom, en zoo meer van dat moois. Ja wel, zeg ik, natuurlijk wil ik dat. Ik wil die ouwe dames wel aan een thuis helpen, haha, en ik maak een grapje, en ik zeg, dat ik natuurlijk liever de jonge da mes aan een thuis help en een on bezorgde avond bezorg, haha! Ik vond het wel een aardig grapje., haha, de jongedames helpen.ha ha.. een avondje met de jonge dames uit, haha'n Goeie mop wat? Maar wat denk je dat me die ouwe tang doet? Dat stuk droogstoppel snapte de grap niet, en ze zei tegen me, dat ik me moest schamen als ouwe man zijnde en ze slaat me pardoes met die bus vol met tien kilo centen op mijn neus, vlak op me neus, nou vraag ik je! Het is gewoon weg een moordaanslag van die slang! Een bloedneus heb ik van je welste, zoo'n rammelend stuk pekelvleesch!" Ik probeerde den majoor moed in te spreken en gaf hem den raad plat op zijn buik te gaan liggen gedurende een half uur en een koud strijkijzer op zijn naakte rug te leggen, dan zou het bloeden wel gauw ophouden. Maar de ma joor was ondankbaar en zei barsch, dat hij geen strijkijzers in zijn zak meedroeg om op aanval len van ouwe tangen voorbereid te zijn. En dat hij ook een nieuwe hoed moest koopen, omdat zijn oude vol met bloedvlekken zat van zijn neus.. Van ouwe hoeden gesproken, daar valt me een zonderlinge ge schiedenis in. Kent U de ouwe van Putten? Nee, natuurlijk kent U hem niet. Hij is gepensioneerd en hij kan het aardig doen, maar hij weigert beslist een nieuw pak of een nieuwe jas of hoed te koo pen, als de boel niet tot op den draad versleten is. Tot ergernis natuurlijk van zijn vrouw, die op straat niet naast hem wil loopen. Booze tongen beweren dat van Putten het daarom doet, maar dat geloof ik niet. Nu laatst moest hij met zijn vrouw mee, om te winke len. Hij moest dan telkens buiten blijven staan wachten, en als zijn vrouw buiten kwam, met pakjes beladen, moest hij die overnemen en voor haar dragen. Dat was dus goed afgesproken. Het eerst zou den ze naar het modemagazijn gaan, want mevrouw moest een nieuw hoedje. Van Putten bleef buiten staan en maakte het zich gemakkelijk. Want hij wist wel, dat hij hier het eerste uur niet vandaan zou komen. Hij was ech ter goedsmoeds als altijd en hij humhumde zoo voor zichzelf een liedje, terwijl hij zijn hoed had afgezet en in een hoekje van het vensterkozijn gelegd, want het was erg warm dien dag. Nou, en wat denkt U, dat er nu gebeurde? Dat zijn vrouw na 5 minuten naar buiten kwam, met een nieuw hoed je op? Dat bestond niet, dat weet U even goed als ik. Ik ben hier geen moppen aan het vertellen. Ik vertel U eerlijk, waar gebeurde dingen. Nu dan, na anderhalf uur komt zijn vrouw naar buiten., zonder nieuw hoedje, want er was geen keus bijNu, van Putten zal zijn hoed pakken en opzetten en wat ziet hij daar? Zijn hoed lag vol met kopergeld en zelfs zaten er een paar zilveren dubbeltjes bij.. Meelijdende dames hadden gedacht, dat hij uit armoe had staan zingen en hadden iets in zijn hoed geofferd. Van Putten zelf had er reuze-pret om: die anderhalf uur hadden hem welge teld één gulden en 63 cent opge bracht. Niet kwaad, wat? En toen hij naast mevrouw van Putten weg wilde gaan, kwam er een vriendelijk oud dametje op hem toe en zei: Zeg, man, je mag wel maken dat je wegkomt, want er komt een politie-agent aan! Meteen stopte ze van Putten een kwartje in de hand. Wat de op- WERELDSTEDEN UIT DE OUDHEID. Alexandrië en Rome. Als de eerste wereldstad der oudheid moet Alexandrië genoemd worden, dat in de vierde eeuw voor onze jaartelling door Alexan- der den Grooten gesticht werd. Karavanen brachten langs de zorgvuldig onderhouden rijkswe gen koopwaren uit alle richtingen; de kooplieden vonden in Alexan drië een onderkomen in wat we nu zouden noemen hotels en waar van er een tamelijk groot aantal bestonden. Banken regelden de buitenge woon ingewikkelde geldverhoudin- gen van dien tijd; kartels van grootkooplieden werden gesticht en tentoonstellingen gehouden. In de haven lagen de schepen der verschillende reederijen, die, zoo goed als heden, elkander trachtten te overtroevendoor al tijd op grooter tonnemaat te zin nen. Een van de toenmalige schepen had een bemanning van niet min der dan 900 koppen. Er was een lichttoren met acht verdiepingen, die 160 meter hoog was. Dat er in Alexandrië een be roemde bibliotheek bestond, hoe ven wij niet aan te stippen. Er waren daar 700.000 boekenrollen. In de tweede plaats dient als we reldstad, Rome vermeld. Tijdens de regeering van Au gustus telde men daar anderhalf millioen inwoners, die voor een zeer groot deel in reusachtige huurkazernes woonden, waarvan sommige acht verdiepingen telden brengst van zijn onbewuste bedel partij op één gulden en 88 cent bracht. Van Putten tikte beleefd aan zijn hoed, maar zijn vrouw kreeg een hoofd als vuur en siste hem iets toe over zijn smerige kleeren, en van „dat komt er nu van", en „landlooper", en „vieze bedelaar", waarna het oude vrien delijke dametje op haar schreden terugkeerde en ernstige verwijten tot mevrouw van Putten richtte. Het was een schandaal, zei het vriendelijke oude dametje, dat zoo'n vetgemest varken dat was nota bene tegen mevrouw van Putten! een arme bedelaar, met een net gezicht, durfde uitschel den en bespotten in zijn ongeluk, en of ze dan heelemaal geen me degevoel had?! Waarmee ik dan maar zeggen wil, dat een mensch rare dingen beleven kan. Men vond daar reeds de schaduw zijde van de grootstad: woning nood, want zelfs in haar bloeitijd had de stad maar een oppervlakte van 20 vierkante kilometer. De straten waren gewoonlijk maar 3 tot 5 meter breed en de bouwspeculanten lieten de hulzen metgoedkoope materialen haastig en onvast optrekken, zoodat men de klachten begrijpt, die in talrij ke schriftwerken van dien tijd voorkomen. Aldus wordt b.v. aan gehaald dat een arme stakker tweehonderd treden moest klim men om zijn kamer te bereiken. Waren de woonvoorwaarden niet zeer gunstig, toch hadden de Ro meinen verschillende voordeelen, die we op het eerste gezicht als modern zouden beschouwen. Ze hadden banken en beurzen, speel- clubs, bokswedstrijden, neger dansen, enz. Nog heden ziet men de overblijfselen van het Colos- seum, dat om zoo te zeggen het centrum van het vermakelijkheden bedrijf uitmaakte. Velen zal het misschien ver wonderen dat er in het oude Ro me een waterleiding bestond. Toch was de waterverzorging een meesterlijke inrichting, die eeuwen lang niet kon worden nagevolgd. De bronnen van de bergen in de omgeving werden in onderaard- sche buizen, deels op geweldige bogenrijen, die men aquaduc ten noemde, over groote af standen in de stad geleid, en de hoeveelheid ter beschikking ge steld water was zoo groot, dat men zich een wezenlijke verkwis ting kon veroorloven. Overal in de stad spoten fonteinen en in de openbare baden, die een gansche wijk innamen, konden duizenden menschen gelijktijdig warme, koude of lauwe baden gebruiken. De waterleiding moet zoo mees terlijk aangelegd zijn geworden, dat b.v. bij de opgravingen in Pompei het vrij ingewikkelde sy steem zonder meer weder in wer king kon gesteld worden, en dit na tweeduizend jaar! Tegelijk met de eerste groote waterleiding kwam, onder Appius Claudius,. de eerste groote straat van Europa tot stand: de „Via Appia', waarop dan talrijke an dere, in alle deelen van het rijk, volgden. De Romeinsche kunst straten waren met zulk een tech niek gebouwd, dat ze voor de eeuwigheid berekend schenen. De straatbedekking in „Via Appia" b.v. bestaat uit bazaltplaten, die zoo nauwkeurig in elkaar gevoegd zijn, dat ze nu nog onveranderd stand gehouden hebben. De Romeinsche straten zijn mis schien het geweldigste van alles wat 't imperium geschapen heeft. Je houdt zeker niet meer van me? Onzin, natuurlijk houd ik van je! Nee, het bestaat niet dat Je van een vrouw kunt houden met zoo'n oud hoedje op als ik! HET MEER DER KLOOSTERS EN GEHEIMEN. De eilanden in hetj Tanameer. Wel zes maal zoo groot als heli meer van Constanz, ligt, ten zui* den van de oude keizerstad Goh dar, het Tanameer, welks bijzon-» der politiek gewicht van dag toij dag duidelijker wordt, en welks naam nauw verband houdt met de religieuze beteekenis, die het vooij Abessinië en iri het bijzonder voos de Abessijnsch-Koptische geesten lijkheid heeft. Een krans van Ie* genden is om de 37 eilanden ge* weven, waarvan de meesten zichi nauwelijks meer dan 10 M. boven den waterspiegel verheffen. 37 eilanden en haast evenveel kloos* ters. Verscheidene daarvan, ver* keeren in half vervallen toestand en vele der kerken zijn nog slechts ruines, andere daarentegen goed onderhouden en in het bezit vani strenge geestelijke orden. Een Ethiopische legende heeftj het, dat Maria, op haar vlucht^ naar het Tanameer gekomen is, op qen van welks eilanden zij drie) maanden heeft vertoefd. Beroemd is het eiland Kirko^ in welks kerk de Engelsche consul Cheesman jaren geleden boeken! in de oud-Ethiopische taal gevon* den heeft; en documenten aan heli bestudeeren, waarvan de oriënta* listen tot heden nog niet zijn be* gonnen. Op eenige eilanden is nieU alleen aan vrouwen, doch ook aam vrouwelijke dieren den toegang; ontzegd, zooals b.v. op Dak, he$ grootste eiland in het Tanameer, Wijd en zijd waren reeds eeuwen; lang de legenden verbreid en heb ben er mede aan de meening bij* gedragen, dat de eilanden in hetj meer bedevaartplaatsen zouden? zijn. Van een klooster, dat aan dej woede der Mohammedanen ont* gaan is, wordt gezegd, dat zijnt monniken het geheim bewaren van het „Ethiopische vergift", datl de Venetiërs eens van Portugee- sche Jezuieten ontvingen en aan Borgia gebracht hebben. Het is kleur- en reukloos en het moet reeds voldoende zijn het langs den rand der drinkenskelk te wrijven! om den onvoorzichtigen drinker naar de andere wereld te zenden. WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: dat Ramon Ibanez, een negentig* jarige Spanjaard, te El Pobo, on langs voor f7000 aan bankpapier verbrandde? dat hij met drie familieleden, aan wie hij het geld zou hebben nagelaten, had getwist, daarop naar de Spaarbank ging, al zijn spaarduiten opnam en die thuis in het vuur wierp? Kellnerü Een schande! Dat worstje kan ik geheel en al in de mond nemen! 1 Pardon, meneer dat ligt niet aan het worstje! 58. „Juffrouw Annle," riep ze boos tot haar over- buurtje van de comestibles, hier ligt een stuk worst van Uw afdeeling tusschen mijn mooie wol! „Wat denkt U wel, riep deze terug, gelooft U dat ik mis schien een grap met U zou willen uithalen?" „O, kijk hier eens, riep ze verschrikt uit. Tusschen een paar kazen lag een harmonicatje, uit de speelgoed afdeling. 59. „Juffrouw Truusje," riep Juffrouw Annie nu tot de jufrouw van de speelgoedafdeeling, hoe komt dit harmonicatje op mijn afdeeling?" Deze op haar beurt begreep er ook niets van. De drie juffrouwen kwamen nu naar elkaar toe om het gekke geval te bespreken. „Ik mis ook nog een paar wollen kous jes", zei juffrouw Nel, ,waar zullen we die nu weer terugvinden?" Ze hoefden niet lang te zoeken. De jufrouw uit de koekjesafdeeling vond ze in een trommeltje met zuurtjes, dat ze nog niet had ge bruikt. 60. Nu stelden de meisjes d enchef van het gekke geval in kennis. Deze geloofde er eerst niets van. Maar toen hem achtereenvolgens op de boeken- afdeeling een paar laarzen, en op de kunstafdee- ling een pot groene zeep werd getoond, begon hij belang in het geval te stellen. Stan en Pol, die zooals jullie begrijpt deze guitenstreken op hun geweten hadden, stapten thans ongemerkt in de lift en lieten zich zoo naar boven dragen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 8