Economische Kroniek Alkmaar. Voor ruim 3 milliard aan gesmolten trouwringen Belasting wetgeving Zaterdag 30 November 1935. SCHAGER COURANT. Zesde blad. No. 9862 Het Italiaansche volk offert Kit liet huis met de hooge trap Een vluchtige kennismaking, welke een gunstigen indruk heeft achtergelaten. Een gezellige sfeer, welke een kotr oog en- blik dreigde te worden verbroken. Een geridderde kaasdrager, die moeite heeft om er te komen van z'n pensioen. Blij de terugkeer van den heer Grondsma in den raad De aanbieding der gemeente- begrooting voor het dienstjaar 1936. Bij de verhuur van een gemeentewoning kozen B. en W. eieren voor hun geld en Mr. de Groot wil ze tenslotte wel mee helpen opeten. Schoolbanken op zol der! Als Gedep. Staten iets in hun hoofd hebben is het toch vechten tegen de bierkaai, omdat de gemeente geen zelfstandigheid meer bezit. Buiten kletterde de regen neer; in de aloude raads zaal flitsten de moderne lampen aan en de leden van het achtbare college, dat waakt over de belan gen van de stad en hare bewoners, zetten zich ge- zelligjes in de comfortabele armstoelen rond de groene tafels. Echt knus weer om intiem bijeen te Zijn en een huishoudelijk babbeltje te houden. En dat is het dan ook geworden. Want van de negen pun ten op de agenda, was er fetelijk geeneen de moeite waard om er lang over te delibereeren; om er zich bijzonder druk over te maken. Bij het tellen van de neuzen op deze onze eerste kennismaking met den Alkmaarschen gemeenteraad, misten we het Vrijzinnig-democratische lid, den heer Soietsma en de heeren v. d. Vall der sociaal-demo cratische fractie, en Keysper der R.K. En aangezien er één vacature was, woonden 16 vroede vaderen en 1 vroede moeder deze zitting bij. Op de publieke tribune was de belangstelling slechts zeer matig, als in een schouwburg waar een stuk gaat van weinig importantie. Van een geridderden kaasdrager. Bij de ingekomen stukken was een verzoek van den geridderden kaasdrager Dijkman, een toelage te verleen en op zijn pensioen, van 75 gulden per jaar en hierover kwamen de tongen in beweging. We Vrijheidsbonder, de heer Govers, brak een lans voor den 84-jarigen Dijkman, die 60 jaren lang de beroemde kaasjes van de markt naar de weegschaal had gesleept en van de weegschaal naar de schuit. Overtuigd van het feit dat hier wellicht een prece dent zou worden geschapen, zou de heer Govers toch een toelage van f 50 alleszins billijk achten: Dat zou de heel wereld niet kosten, omdat het misschien maar om een paar jaar te doen was. Een veronder stelling, welke burgemeester van Kinschot deed op merken, dat hij toch hoopte, dat Dijkman een langer leven zou hebben. De heer Appel bleek weer wat royaler en wilde 70 gulden geven, doch zijn partijgenoot, de heer Bak ker meende, dat de raad zich op een gevaarlijk ter rein ging begeven, omdat er nog wel meer menschen gedurende langen tijd in gemeentedienst waren. Spr. adviseerde daarom tot deze toelage niet te besluiten. De heer Vogelaar sprak het verlossende woord en Stelde voor, het verzoek in handen te stellen van B. en W. om advies, omdat het z.i. moeilijk was, „staande de vergadering" (O, foei, die uitdrukking!) een beslissing te nemen. B. en W. zouden dan eerst de consequenties kunnen overwegen, welke aan het toekennen dezer toelage vast zaten. Juist, zeide de heer Bakker, temeer ook omdat Dijkman, goed beschouwd niet eens in gemeente dienst is geweest. Daartegen hebben de kaasdragers zich altijd verzet. De Voorzitter had er tenslotte niets tegen, dat B. en W. eerst advies uitbrachten en zoo moet Dijkman toch nog even wachten. De heer Grondsma weer in den raad. De verloren zoon zal welkom zijn. De voorzitter benoemde daarop de heeren Vogelaar Venneker en Bakker in een commissie ter onderzoek van de geloofsbrieven van den weer in den raad teruggekeerden heer Grondsma en laatstgenoemde adviseerde na dit onderzoek den heer Grondsma we derom toe te laten. Hij zou van harte welkom zijn! Alleen daarom? vroeg schalks een der leden. Nee, ook omdat de geloofsbrieven zijn in orde bevonden, kaatste de heer Bakker den bal terug. En zoo zal nu de heer Grondsma in de oude omgeving terug- keeren. Gemeentelijke arbeidsbeurs. Nadat de heer P. Dekker, Brouwerstraat 29, in- plaats van den heer W. J. Karssen was gekozen in de commissie van toezicht op de gem. arbeidsbeurs, kwam aan de orde Aanbieding der Gemeentebegrooting 1936. De voorzitter zeide, dat het in zijn bedoeling lag de begrooting in openbare vergadering te behande len op Donderdag 19 en zoo noodig Vrijdae 20 Dec. Eenige hamerstukken brachten ons vervolgens bij pun 6. Verhuur gemeentewoning, tijdsomstandigheden?" „Wat zijn B. en W. stelden voor, de gemeentewoning aan de Zuiderhoutlaan, no. 4 te verhuren voor den prijs van f 390 per jaar, inplaats van voor f 492 per jaar, zulks in verband met de tijdsomstandigheden. De heer Mr. de Groot vroeg zich af, wat B. en W. Tvel met die tijdsomstandigheden bedoelden? Naar zijn mcening had de huurder van tegenwoordig niet al te zeer te lijden. Honderd gulden huurverlagïng vond spr. nogal kras en niet evenredig aan de ver mindering der salarissen van de gemeente-ambte naren. Als het nu f 450— per jaar huur was, zou spr. er zich desnoods nog mee vereenigen. Wethouder Klaver wees er op, dat hier een bijzon dere omstandigheid bij in 't spel was. De huurder Was namelijk niet bereid, meer huur te betalen en zou anders uit de woning trekken. B. en W. wilden de risico niet nemen, dat het pand misschien gerui- men tijd zou leeg staan en er dan nog niet meer huur voor zou worden betaald. Daarom kozen B. en W. eieren voor hun geld. 'De heer De Groot wilde dan die eieren ook wel ne- tocn en de zaak was daarmee afgedaan. Schoolbanken voor de R.K. Jongens school. De raad voor een voldongen feit. De heer de Groot vond het erg, dat het bestuur van de R.K. Jongensschool geld vroeg voor het koopen van schoolbanken, terwijl die onmisbare meubelen al lang waren gekocht. Dat komt meer voor en is geen bijzonderheid! Het misnoegde het rechtsgeleerde raadslid, dat er nog zeer behoorlijke banken stonden in een zolderhoekje van de Katho lieke Meisjesschool. Die hadden de jongens mooi kunnen gebruiken. Maar dat zijn geheel afzonderlijke schoolbesturen en wat de eene school bezit, i9 nog geen eigendom van de andere antwoordde de Voorzitter en vermoe delijk weten ze niet eens van elkaar welke meu belen ze ieder bezitten. Betalen moeten we toch! Juist zoo is het; daar is inderdaad niet aan te ontkomen, omdat de wet het voorschrijft. Over de salarissen der hoogere ambte naren. Hoog of laag springen, het geeft toch alles niets. De note gaiel De burgemeester en de secretaris verlieten daarop de raadszaal, omdat gesproken zou worden over het snoode plan van Ged. Staten m de salarissen van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger, met ingang van 1 Januari 1936, wederom met 5 te verlagen. De Voorzittershamer werd in handen gelegd van wethouder Klaver en die hamer moest de loco-bur gemeester nog al eens gebruiken, omdat er nu en dan een Babylonische spraakverwarring ontstond, waaruit met den besten wil van de wereld niet wijs te worden was. Er werd door velen gesproken en er vormden zich twee partijen. De eene wilde, evenals B. en W., nu al reeds een beslissing nemen en met een veront waardigd gebaar protest aanteekenen tegen dezen opzet van Gedeputeerden; de andere wenschte de uit spraak van den raad op te schorten tot bij de be handeling der begrooting, omdat er dan dat kon niet uitblijven toch over de salarissen moest wor den gesproken. Maar allen vergaten, dat de raad hoog of laag kan springen, dat B. en W. zooveel kunnen betoogen als ze willen, wanneer Ged. Staten het in hun hoofd hebben gezet, tot verlaging over te gaan, geen enkel protest helpen zal. Zelfstandigheid is een woord, dat voor de gemeen tebesturen heeft afgedaan. Maar zooals gezegd, zoo dacht de eene partij er niet over; de partij die later bleek de sterkste te zullen zijn. De heer Mr. Leesberg sprak zelfs van een dwang, welke het college van B. en W. op den raad wilde uitoefenen. Wethouder Bonsema ergerde zich r aan dezen krachtterm van mr. Leesberg en zeide zich daar door niet te zullen laten intimideeren. Maar mr. Leesberg bleef deze kwalificatie hand haven en als bewijs, dat hij niet zoo maar ineens de meening van B. en W. kon deelen, om den raad nu reeds een uitspraak te laten doen, deed hij het voor stel, om aan Ged. Staten te berichten, dat de Raad het geven van advies wilde uitstellen tot bij de be handeling der begrooting. Na eenig geharrewar over de vraag of B. en W. afgescheiden van het advies van den raad, ook zelf hunne meening aan Gedeputeerden mochten ken baar maken, een vraag welke de Voorzitter bevesti gend beantwoordde, kwam het voorstel is stemming en werd aangenomen met 10 stemmen voor en 7 tegen. Ook een snertoverwinning, riep de heer Wolden- dorp uit en dat was dan toch nog de „note gaie" bij dit onvruchtbare debat, waarvan ons dus nog een reprise te wachten staat bij de behandeling der be grooting. Ruim half drie stonden wij weer op de hooge trap, het was inmiddels droog geworden. „WIJ WILLEN GEEN ENGELSCH GOUD HOUDEN." ROME (V.P.B.) Het Italiaansche volk beseft volkomen het gevaar, dat de troepen in Abessynië bedreigt tengevolge van de sancties. Alles, wat voor het verder voeren van den oorlog kan dienen, wordt reeds sinds geruimen tijd ijverig bij eengespaard. Door middel van groote aanplakbiljetten wordt iedereen opgewekt, deel te nemen aan deze nationale inzameling. In groote uit stalkasten ziet men de sport-medailles van school kinderen en de kinderlijke briefjes aan den Duce. Daaronder merkt men o.a. op een briefje van een kleinen „ballila", die schrijft, dat het hem spijt, dat hij nooit heeft geweten, dat zijn medailles nog een maal nut konden opleveren voor het vaderland, want dan „zou hij zijn best hebben gedaan, om er nog véél meer te halen"! In een andere uitstalkast ziet men in den oorlog verworven onderscheidingen. De Italiaansche worden te zamen met de sport-medailles gesmolten; die van de landen, waarmede men tijdens den oorlog verbonden was, worden aan de gezanten der verschillende landen teruggezonden. Op de binnenplaats van het fascistische partijhuis rollen de volgeladen vrachtwa gens binnen. Dag in dag uit trekken de fas cisten langs de huizen en brengen een rij ken „buit" aan. Op den hoop oud ijzer, die „hooger en hooger wordt, stapelt men gebro ken èmihers, oude ledikanten, badkuipen, kin derauto's en verder van alles, wat voor de vroegere bezitters geen waarde meer had, doch thans ten goede komt aan het algemeen be lang. Zorgvuldig wordt koper en brons van het oude ijzer gescheiden, voordat het naar smelterijen gaat Van alles offert de bevolking: oude bronzen herinneringsmedailles, afbeel dingen in brons van de bekendste antieke plastieken, zelfs zware bronzen kunstwerken vinden hun weg naar de plaats waar de me talen worden uitgezocht. Binnenin het gebouw staan de menschen in queue, om gouden en zilveren voorwerpen in te leveren. Elk geschenk op het altaar des vaderlands wordt nauwkeurig gewogen én de naam van den gever wordt op een steeds lan ger wordende lijst buiten het gebouw gepu bliceerd. Hét zijn over het algemeen men schen, die het zelf niet te breed hebben en wien het ongetwijfeld zwaar valt, van hun bezit te scheiden. Een moeder schuift haar zoontje naar voren; het jongetje houdt een gouden Engelsch pond sterling in het knuistje: „Wij willen dat Engelsche geld niet meer houden." In een enkele stadswijk heeft men In acht dagen meer dan drie kilogram goud, ter waarde van 30.000 lire, en 30 kilogram zilver ingezameld. Wanneer het plan ten uitvoer wordt gebracht, om alle gouden trouwringen in heel Italië in de smeltkroes te wer pen, zal dit 3,3 milliard lire opbrengen. Met de tot dusverre bereikte resultaten is men reeds zeer te vreden. Met het smelten zal binnenkort een aanvang worden gemaakt, ten einde een overzicht te krijgen van de hoeveelheid verkregen metaal. Naar gelang van de uitkomsten kan dan de inzameling meer of minder actief in het geheele land worden voort gezet, (Nadruk verboden.) Vader en Zoon. Moeder! Moeder! !1 Pappie heeft uv? broche gevonden! Fijn!..., Minister Oud vond deze week; in de Tweede Kamer gelegenheid het een en ander naar voren te bren- omtrent een eventueele vereenvoudiging van ons belastingstelsel, die heel iets anders omvat dan verbetering ten aanzien van sommige punten. Tot dit laatste was hij wel bereid om mede te werken. Vereenvoudiging echter, die neer zou komen op een algeheele herziening, was thans niet mogelijk door de groote hoeveelheid werk, die daaraan was verbonden. Bovendien waren er verschillende be zwaren tegen werkelijk grondige herzieningen van het bestaande stelsel. De minister oordeelde het blijkbaar noodzakelijk hierover verder uit te wij den en zoo groeide zijn rede langzamerhand uit tot een uitvoerige beschouwing over belastingwetgeving in het algemeen. Waar de heer Oud het dus niet overbodig achtte zich een oogenblik met dit onder werp onledig te houden, zal men mij niet kwalijk kunnen nemen, wanneer ik dit voorbeeld voor heden volg, hoewel ik mij daarmee begeef op een terrein, dat wellicht niet zuiver economisch is te noemen. De belastingen dienen om den Staat haar functies te kunnen doen vervullen. Uit den aard der zaak dienen de belastingen er voor om aan den staat inkomsten te bezorgen. Uit deze inkomsten moeten allerlei nuttige zaken wor den bekostigd, waarvan wordt aangenomen, dat ze door den staat in stand behooren te worden ge houden, als scholen, leger, vloot, sociale instellingen, enz. enz. Omtrent den aard dezer instellingen bestaat na tuurlijk een wijdloopend verschil van inzicht. De één vindt dit noodig, de ander dat, sommigen vinden dat de Staat hoogst overbodige zaken op zijn program heeft staan, enkelen achten leger en vloot misschien zelfs weerzinwekkend. Intusschen is in den loop der jaren 'het Staatsbestel uitge groeid tot wat het is en we mogen aannemen, dat de dingen, waarover de regeeringszorg zich thans uitstrekt, dooreengenomen tevens de dingen zijn, die de groote algemeenheid als zoodanig wenscht te zien aangemerkt. Natuurlijk zit daarin steeds een zekere veranderlijkheid en het is stellig waar, dat altijd een heele reeks nuttige zaken is op te noe men, die door menigeen van voldoende waarde wor den geacht om ook door de regeering ter hand te worden genomen. Tegenover de weldaden der overheids bemoeiing staan steeds groote nadeelen. Hierbij dient echter niet uit het oog te worden verloren, dat zoo iets steeds meerdere kosten met zich meebrengt, en dus, aangezien niet met defi citten behoort te worden gewerkt, belastingverhoo- ging zal volgen. Deze belastingverhooging op zich zelf beteekent voor de burgerij een nadeel, dat is te stellen tegenover het voordeel, hetwelk de staat haar met het verkregen geld bezorgt. Er kan geen twijfel aan bestaan, of onze ver tegenwoordigende lichamen zijn de laatste tien tallen van jaren nog al gemakkelijk geweest ten aanzien van de beoordeeling van de voordeelen, welke uit diverse overheidsmaatregelen voor het volk zouden voortvloeien. Waardoor echter meteen de noodzakelijkheid werd geboren om te zorgen voor dekking. Door het onoordeelkundig opvoeren van de overheidsuitgaven is feitelijk roof bouw gepleegd op 't nationale inkomen. Dat de kwestie of de verkregen voordeelen op wogen tegen de nadeelen der steeds stijgende be lastingen af en toe volkomen uit het oog werd ver loren, meenen we wel als vaststaand te mogen beschouwen. Veelal stelde men zich op het stand punt: „Het doel heiligt de middelen". Met het ge volg, dat men veelal noodgedwongen zijn toevlucht nam tot het stelsel van: „halen, waar nog wat te halen is". Dat onder dergelijke omstandigheden onze belastingwetgeving niet zoo ideaal is, als sommigen zouden wenschen en als het geval be hoorde te zijn, ligt voor de hand. Gelukkig heeft de mensch echter doorloopend de neiging fouten te willen herstellen. Zoo ook hier. Maar verwondering behoeft het allerminst te ba ren, dat minister Oud juist nü zijn rede hield over algemeene belastingpolitiek, de rede, waarvan we in den beginne melding maakten. Vrij dikwijls hoort men de opvatting verkondi gen, dat ons belastingstelsel zooveel eenvoudiger zou kunnen zijn, indien men er bijvoorbeeld toe overging zich te beperken tot niets anders dan een inkomstenbelasting. In theorie is dit zeker juist. Zooals zoo vaak echter, wil de practijk anders. Weelde is een van de grootste vijanden der menschheid. De kwestie is namelijk, dat men zich niets in de wereld kan denken, of er zijn nadeelen aan ver bonden. Het eigenaardige is verder, dat deze na deelen grooter worden, naarmate het gedachte machtiger, universeeler, grooter wordt. Weelde bij voorbeeld is een door menigeen begeerd iets. Ech ter, eenmaal verkregen, heeft ze haar bezwaren. Ze voert tot verslapping, zedenbederf en ten slotte tot den ondergang. Dat dit nadeel niet denkbeeldig is, wordt ten overvloede bewezen door de geschiedenis, waar we wereldrijken zien ineenstorten als gevolg van de verzwakking veroorzaakt door een periode van te groote bloei en daaruitvoortspruitend te groote weelde. Aan alles zijn dus nadeelen verbonden, ook aan iedere belasting. Belastingen op huurwaarde, dienstboden, paarden, rijwielen, maken dat men uitziet naar goedkoopere woningen, dat men de dienstboden zoo mogelijk afschaft, dat men zich het gebruik van paarden of rijwielen ontzegt. En dit streven zal sterker aan den dag treden, naarmate de belasting hooger is opgevoerd. Accijnsen hebben de tendens om de consumptie van eenig artikel te beperken en wel in grootere mate, naarmate het artikel zwaarder is belast. We zien dit verschijnsel heden ten dage duidelijk aan den dag treden. Immers we zijn in ons land ten aanzien van enkele met accijns be laste goederen zoover gekomen, dat een verhooging der belasting ten gevolge had, dat de totaal-op brengst.... afnam Een te hooge inkomstenbelasting remt de ondernemingsgeest. Ook een inkomstenbelasting heeft zijn nadeelen. Om te beginnen leent ze zich bij uitstek voor ont duiking. En dit streven om ze te ontduiken zal grooter worden naarmate ze zwaarder drukt. Daar naast kan er geen twijfel aan bestaan of een hoog opgeschroefde inkomstenbelasting werkt remmend op de ondernemingsgeest, op de ijver. Stijgt ze tot zeer hooge percentages, zeggen we 40 of 50 en zoo iets zou toch het geval zijn, indien we geen andere belastingen kennen hoe zou dan een za kenman redeneeren, die een onderneming op touw wil zetten? Het verlies komt natuurlijk geheel voor zijn rekening, een eventueele winst slechts ten halve. En ook dit bezwaar neemt toe, naarmate de belasting hooger wordt. Het totaal onzer directe en indirecte belastingen is zoo hoog, dat bij het vastleggen in één cijfer zou blijken, dat bijna de helft der inkomens aan de fiscus verdwijnt. Bij een goede belastingwetgeving moet er voor worden gezorgd, dat geen enkele belasting zoo hoog wordt ppgeyoerd, dat de excessen van de te hooge opdrijving in ernstige mate bemerkbaar worden. Daarmee echter staat ook vast, dat men slechts in landen, waar de belastingen uiterst laag zijn* zich zou kunnen beperken tot belastingen van één en kel soort, b.v. tot een inkomstenbelasting. Bij ons kan daarvan stellig geen sprake zijn, daarvoor zijn onze staatsuitgaven nu eenmaal veel te hoog op gevoerd. Nog andere bezwaren zijn er tegen één enkele belasting. Want in haar schijnbare billijkheid bevat ze toch ook weer onredelijkheden. Zoo drukt ze precies even zwaar op inkomen uit arbeid als op inkomen uit kapitaal. Een inkomen in een groote stad beteekent niet hetzelfde als een inkomen op het platteland. Afgezien van het door minister Oud aangestipte feit, dat bij de belastingen ook de historie een rol van beteekenls speelt en dat de druk van een oude belasting veelal minder zwaar wordt gevoeld dan die van een nieuwe, is het op grond van de ver schillende boven aangehaalde feiten niet alleen begrijpelijk, dat de regeering weinig voor belang- rijke wijzigingen voelt, het dunkt ons zeer de vraag of ze die aan zou kunnen brengen. De fout, ln het verleden begaan, is nu eenmaal, dat te weinig re kening is gehouden met de vraag of de voordee len, die met de belastingelden werden verkregen, opwogen tegen de nadeelen van de belastingver hooging. We verkeeren in een toestand, waarin de meeste belastingen vermoedelijk hun grootst toe laatbare hoogte lang en breed hebben overschre den, zoodat een opgeven van enkele, waarschijnlijk de nadeelen, welke de andere nu reeds aankleven, slechts zouden vergrooten. Dat de minister zich bereid verklaart, mogelijke verbeteringen door te voeren, is natuurlijk z«er juist. Zooiets behoort altijd tot zijn taak. Maar dat zal iets anders dienen te zijn dan vereenvoudiging van het bestaande stelseL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 21